ECLI:NL:RBROT:2022:10937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
9827257 / CV EXPL 22-12425
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake bewijsopdracht voor levering en uitvoering van materialen en werkzaamheden in geschil tussen eiser en gedaagden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 25 november 2022 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiser01] en [gedaagde01] c.s. Het geschil betreft de vraag of [gedaagde01] opdracht heeft gegeven voor de levering en uitvoering van materialen en werkzaamheden zoals vermeld op een factuur van 12 juli 2021. [eiser01] heeft gesteld dat hij deze werkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde01] de bijbehorende factuur moet betalen. Gedaagden hebben dit betwist en stellen dat de koopovereenkomst met betrekking tot een Russische reddingssloep is ontbonden, waardoor zij recht hebben op terugbetaling van eerder betaalde bedragen.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een dagvaarding en een antwoord met eis in reconventie. Tijdens een mondelinge behandeling op 17 oktober 2022 zijn beide partijen verschenen, waarbij [eiser01] werd bijgestaan door zijn gemachtigde en gedaagden door hun gemachtigde en twee vertegenwoordigers. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser01] de bewijslast draagt voor zijn stelling dat er een opdracht is gegeven door [gedaagde01]. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor bewijslevering, waarbij [eiser01] de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren van zijn stelling.

In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde01] afgewezen, omdat de ontbinding van de overeenkomst niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] [eiser01] niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld, wat noodzakelijk is voor een geldige ontbinding. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiser01].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9827257 / CV EXPL 22-12425
datum uitspraak: 25 november 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. H.W. Verberkmoes te Rotterdam,
tegen

1..[gedaagde01] ,

2. [gedaagde02],
3. [gedaagde03],
4. [gedaagde04],
alle gevestigd in [vestigingsplaats01] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
gemachtigde: mr. E. den Hartog te Capelle aan den IJssel.
Eiser in conventie wordt hierna ‘ [eiser01] ’ genoemd. Gedaagden in conventie worden hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud ‘ [gedaagde01] c.s.’ en afzonderlijk ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’, ‘ [gedaagde03] ’ en ‘ [gedaagde04] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 8 april 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • de brief van 19 juli 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van 22 september 2022 aan de zijde van [eiser01] , met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met één bijlage.
1.2.
Op 17 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Tijdens de mondelinge behandeling is de heer [eiser01] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [gedaagde01] c.s. zijn [naam01] en [naam02] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [gedaagde01] c.s.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] zijn vennoten van [gedaagde01] .
2.2.
Begin april 2019 heeft [eiser01] een Russische reddingssloep (‘de boot’) aan [gedaagde01] verkocht. [eiser01] heeft ook een aantal werkzaamheden aan de boot uitgevoerd voor [gedaagde01] . Voor de aanschaf van de boot en de daaraan verrichte werkzaamheden heeft [eiser01] de volgende facturen aan [gedaagde01] gestuurd:
  • de factuur van 8 april 2019 ten bedrage van € 4.537,50;
  • de factuur van 18 april 2019 ten bedrage van € 1.875,50;
  • de factuur van 20 april 2019 ten bedrage van € 6.655,00.
[gedaagde01] heeft deze facturen betaald.
2.3.
In de periode van 1 maart 2020 tot en met 18 juni 2021 hebben partijen via WhatsApp met elkaar gesproken over de staat en de levering van de boot.
2.4.
Bij factuur van 12 juli 2021 heeft [eiser01] een bedrag van € 13.380,18 bij [gedaagde01] in rekening gebracht. Op die factuur staan de volgende posten:
2.5.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft [naam01] , namens [gedaagde01] , het volgende aan [eiser01] bericht:

(…) Zaterdag 31 juli jl hebben wij een gesprek gehad inzake de door jou veel en veel te laat (2 a 3 jaar te laat) opgeleverde sloep, de staat van de oplevering en de financiele situatie hieromtrent.
Zoals wij, [naam04] en ik, aangaven zijn wij zeer ontevreden over het resultaat. De sloep is totaal niet volgens afspraak opgeleverd. De sloep is simpelweg niet te gebruiken en er mankeert werkelijk van alles aan. Niets functioneert naar behoren: bedrading klopt niet, boot loopt vol met water, houtwerk komt los, motor rookt enorm en maakt enorm lawaai (niet geïsoleerd ) etc etc. Wij vinden dit dan ook onacceptabel en hebben dit meerdere malen aan jou laten weten. Jij hebt er niets aan of mee gedaan.
Wij komen niet verder bij je en accepteren deze oplevering niet. Wij willen ons geld terug. Het totale bedrag dat we volgens afspraak met jou hebben betaald. Jij krijgt dan de boot terug.
Jij gaf zaterdag aan de boot niet terug te willen nemen voor het bedrag dat wij tot nu toe betaald hebben. Ondanks dat de boot in jouw ogen veel meer waard is, wil jij deze zelf blijkbaar ook zelf niet hebben voor verdere verkoop. Dit verbaasd ons dan ook ten zeerste!
In plaats daarvan stuur jij, notabene na 2 jaar, een factuur voor meerwerk? Dat is werkelijk de omgekeerde wereld. Wij zullen de factuur die jij ons gestuurd hebt niet betalen en de boot via een veiling (BVA) van de hand doen. Dit laatste doen wij omdat jij de boot niet terug wenst te nemen.
Ter info, men kan bieden vanaf euro 5000 en er heeft nog steeds niemand (!) geboden. Dat zegt misschien ook wel wat. Wij zien dit dan ook als enige oplossing voor ons. Ook al zullen we hierdoor voor ca euro 10.000 het schip in gaan (directe kosten) en is ons dus ook nog eens jarenlang plezier onthouden van het varen met een sloep.
Mocht je de sloep alsnog willen terugnemen (dit zouden wij niet meer dan redelijk vinden), dan verzoeken wij je dit snel te laten weten ivm met de veiling die nu plaatsvindt (deze loopt over 9 dagen vanaf heden af). (…)”.
2.6.
Bij brief van 24 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiser01] [gedaagde01] gesommeerd om alsnog tot betaling van de factuur van 12 juli 2021, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, over te gaan.
2.7.
Bij e-mail van 12 januari 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde01] c.s. de gemachtigde van [eiser01] - voor zover van belang - het volgende medegedeeld:

(…) Uw cliënt heeft een sloep aan cliënte verkocht. Los van het feit dat de levering daarvan zo'n anderhalf te laat was, bleek er van alles aan te mankeren. Dat is onder meer bij mail van 2 augustus 2021 ook aan uw cliënt kenbaar gemaakt.
Cliënte heeft aangegeven de levering van de stoep niet te accepteren, gelet op het feit dat een en ander niet conform de overeenkomst was. De sloep wordt gekocht om er op een normale wijze mee te varen en dat was met deze sloep geenszins mogelijk.
Cliënte heeft uw cliënt in de gelegenheid gesteld om de sloep terug te nemen, maar uw cliënte heeft duidelijk aangeven dat niet te willen. Feitelijk heeft cliënte de overeenkomst ontbonden en uw cliënte de gelegenheid gegeven om de daaruit voorvloeiende ongedaanmakingsovereenkomst na te komen. Dat laatste is niet gebeurd.
Cliënte heeft de sloep uiteindelijk zelf voor € 6.000,00 op een veiling verkocht.
Cliënte heeft aan uw cliënt een drietal facturen betaald, voor een totaal van € 13.067,00. Cliënte heeft € 6.000,00 ontvangen via de veiling. Per saldo dient u aan cliënte te voldoen een bedrag van € 7.067,00.
De factuur van uw cliënte met nummer 9012951 wordt, dat zal duidelijk zijn, volledig betwist. Niet alleen heeft cliënte daar ook geen opdracht voor verstrekt, maar cliënte is ook niet genegen of gehouden te betalen voor iets wat feitelijk het herstel is van allerlei gebreken aan de sloep.
Gelet op een en ander sommeer ik uw cliënte om er voor zorg te dragen dat het door mij genoemde bedrag ad € 7.067,00 uiterlijk binnen 7 dagen na dagtekening dezes is overgeschreven op mijn derdenrekening (Rabobank rekeningnummer [iban_nummer01] ten name van Stichting Beheer Derdengelden De Haij & van der Wende Advocaten te Rotterdam), bij gebreke waarvan ik uw cliënte uitdrukkelijk in verzuim stel.
Voor zover dat nog nodig mocht zijn wordt bij deze elke overeenkomst tussen uw cliënte en mijn cliënte als buitengerechtelijk ontbonden verklaard. (…)”.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan hem te betalen € 15.022,12 met rente;
  • [gedaagde01] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 13.380,16, rente van € 733,16 (berekend tot 1 april 2022) en buitengerechtelijke incassokosten van € 908,80.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. [eiser01] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] de op de factuur van 12 juli 2021 genoemde werkzaamheden verricht en de daarop genoemde materialen geleverd. [gedaagde01] moet die factuur dan ook betalen. [eiser01] maakt daarnaast aanspraak op wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] vennoten van [gedaagde01] zijn, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering van [eiser01] op [gedaagde01] .
3.3.
[gedaagde01] c.s. is het niet eens met de eis van [eiser01] . Daarnaast eist [gedaagde01] zelf samengevat:
  • [eiser01] te veroordelen aan [gedaagde01] te betalen € 7.067,00 met rente;
  • [eiser01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
[gedaagde01] baseert de tegeneis op het volgende. [gedaagde01] heeft de koopovereenkomst met betrekking tot de boot ontbonden. Dit levert ongedaanmakings-verbintenissen op, waaronder terugbetaling door [eiser01] aan [gedaagde01] van een bedrag van € 13.078,00 (het totale bedrag dat [gedaagde01] aan [eiser01] heeft betaald) minus een bedrag van € 6.000,00 (het bedrag dat [gedaagde01] op een veiling voor de boot heeft ontvangen). [gedaagde01] heeft dus nog een vordering van € 7.067,00 op [eiser01] . Daarnaast maakt [gedaagde01] aanspraak op de wettelijke rente.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of [gedaagde01] al dan niet opdracht heeft gegeven voor de levering en uitvoering van de op de factuur van 12 juli 2021 (zie 2.4.) genoemde materialen en werkzaamheden. [eiser01] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat [naam01] , namens [gedaagde01] , mondeling opdracht heeft gegeven voor de levering en uitvoering van de bedoelde materialen en werkzaamheden. [gedaagde01] c.s. heeft dit uitdrukkelijk betwist. De enkele, niet onder ede afgelegde verklaring van de heer [naam03] dat “ [gedaagde01] , [naam01] bij verschillende gelegenheid in 2021 in mij bijzijn op de werklocatie in de spaansepolder opdracht heeft gegeven tot de werkzaamheden genoemd in de factuur van bouw en horeca 12 juli 2021” is onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat het gelijk aan de zijde van [eiser01] ligt. Het komt op dit punt dan ook aan op bewijslevering.
4.2.
[eiser01] draagt op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast voor zijn stelling dat [naam01] , namens [gedaagde01] , opdracht heeft gegeven voor de levering en uitvoering van de op de factuur van 12 juli 2021 genoemde materialen en werkzaamheden. De kantonrechter zal [eiser01] toelaten tot bewijslevering.
4.3.
De kantonrechter verwijst de zaak in conventie naar de rolzitting van
donderdag 15 december 2022 om 15:15 uur, op welke datum [eiser01] zich bij akte kan uitlaten over de bewijslevering.
4.4.
Iedere verdere beslissing in conventie wordt aangehouden.
4.5.
Ongeacht de uitkomst van de bewijslevering in conventie is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van [gedaagde01] op verrekening moet worden verworpen en dat haar eis in reconventie (tegeneis) moet worden afgewezen. Daartoe is het hiernavolgende redengevend.
4.6.
De tegeneis van [gedaagde01] is gebaseerd op haar stelling dat de met [eiser01] gesloten overeenkomsten voor de aanschaf van de boot en de daaraan verrichte werkzaamheden en daarvoor gekochte materialen buitengerechtelijk door [gedaagde01] zijn ontbonden. Ontbinding van een overeenkomst is in dit geval echter pas mogelijk als [eiser01] in verzuim is (artikel 6:265 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek) en daarvan is geen sprake. [gedaagde01] heeft [eiser01] namelijk niet schriftelijk in gebreke gesteld en hem een redelijke termijn gesteld om alsnog aan de overeenkomst(en) ten voldoen (artikel 6:82 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). Anders dan [gedaagde01] is de kantonrechter bovendien van oordeel dat uit de tussen partijen gewisselde correspondentie ook niet kan worden afgeleid dat [eiser01] de overeenkomst(en) hoe dan ook niet meer na zou komen, zodat van een situatie als bedoeld in artikel 6:83 sub c van het Burgerlijk Wetboek geen sprake is. Concluderend kon [gedaagde01] de met [eiser01] gesloten overeenkomsten niet buitengerechtelijk ontbinden en is dus ook geen terugbetalingsverplichting voor [eiser01] tegenover [gedaagde01] ontstaan. Daarop stranden het beroep op verrekening en de tegeneis.
4.7.
[gedaagde01] krijgt in reconventie ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 311,00 aan salaris voor de gemachtigde (één punt x € 311,00 tarief). Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
laat [eiser01] toe tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [naam01] , namens [gedaagde01] , opdracht heeft gegeven voor de levering en uitvoering van de op de factuur van 12 juli 2021 genoemde materialen en werkzaamheden;
5.2.
bepaalt dat:
- [eiser01] op de rolzitting van
donderdag 15 december 2022 om 15:30 uurbij de te nemen akte in de gelegenheid is om mede te delen of en, zo ja, op welke wijze hij het bewijs wil leveren;
- en indien hij dit bewijs schriftelijk wil leveren hij bij die gelegenheid de op het bewijsthema betrekking hebbende stukken direct in het geding moet brengen;
- en indien hij dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen hij bij akte opgave moet doen van het aantal en de personalia van de door hem voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden januari, februari en maart 2023, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
5.3.
wijst [eiser01] erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en [gedaagde01] c.s. moeten worden aangezegd;
5.4.
bepaalt dat [eiser01] te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
5.5.
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.7.
wijst de vordering af;
5.8.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 311,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671