ECLI:NL:RBROT:2022:10934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
9656610 / CV EXPL 22-2957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in huurachterstandszaak met bewijslevering door gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 16 december 2022 een eindvonnis gewezen in een huurachterstandsprocedure tussen Stichting Vestia en een gedaagde die zelf procedeert. De zaak betreft een vordering van Vestia op de gedaagde voor een huurachterstand van € 576,07, alsook buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De gedaagde had de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren dat de huurbetalingen altijd via automatische incasso zijn gedaan. Echter, de overgelegde bankafschriften toonden aan dat de gedaagde de huur handmatig overboekte via internetbankieren, wat leidde tot de conclusie dat de gedaagde niet in zijn bewijslevering is geslaagd.

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 26 augustus 2022 al vastgesteld dat de gedaagde de huurachterstand verschuldigd is. De vordering van Vestia is toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten van € 102,91, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan. De wettelijke rente over de huurachterstand is ook toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding. De proceskosten zijn vastgesteld op € 885,74, die de gedaagde moet betalen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van in totaal € 678,98 aan Vestia, inclusief rente, en de proceskosten. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.J.R. van Tongeren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9656610 / CV EXPL 22-2957
datum uitspraak: 16 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Vestia,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende in [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Vestia’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 26 augustus 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer van [gedaagde01] op de rolzitting van 22 september 2022;
  • de brief van 19 oktober 2022 van [gedaagde01] voor de rolzitting van 20 oktober 2022, met bijlagen;
  • de akte van houdende uitlatingen van Vestia.

2..De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij zijn overwegingen in het tussenvonnis van 26 augustus 2022 en neemt die over.
[gedaagde01] slaagt niet in de bewijslevering.
2.2.
In het tussenvonnis van 26 augustus 2022 heeft de kantonrechter [gedaagde01] toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de huur die [gedaagde01] aan Vestia moet betalen altijd door middel van een automatische incasso van zijn bankrekening werd afgeschreven.
2.3.
In het kader van de bewijslevering heeft [gedaagde01] bankafschriften van huurbetalingen van [gedaagde01] aan Vestia in de periode van 18 september 2019 tot en met 30 november 2020 overgelegd. Uit die bankafschriften valt niet af te leiden dat de huur die [gedaagde01] aan Vestia moet betalen door middel van een automatische incasso van zijn bankrekening werd afgeschreven. In tegendeel, uit de bankafschriften valt juist af te leiden dat [gedaagde01] de huur maandelijks door middel van Internetbankieren (handmatig) naar de bankrekening van Vestia overboekte.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde01] niet in de bewijslevering is geslaagd. Zijn verweer tegen de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten wordt daarom verworpen (zie ook overweging 4.11. van het tussenvonnis van 26 augustus 2022).
De conclusie
2.5.
In het tussenvonnis van 26 augustus 2022 is al overwogen dat [gedaagde01] € 576,07 aan huurachterstand aan Vestia moet betalen (zie overweging 4.3. van het tussenvonnis van 26 augustus 2022). De door Vestia geëiste buitengerechtelijke kosten van € 102,91 zijn ook toewijsbaar, omdat Vestia aan alle voorwaarden heeft voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De wettelijke rente over de toewijsbare huurachterstand is ook toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding, omdat uit de stellingen van Vestia volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist.
De proceskosten
2.6.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Vestia tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 322,00 aan griffierecht en € 434,00 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punt x € 124,00). Dit is totaal € 885,74. Voor kosten die Vestia maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 62,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Vestia te betalen € 678,98 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 576,07 vanaf 25 januari 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van Vestia tot vandaag vastgesteld op € 885,74;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671