ECLI:NL:RBROT:2022:10826

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
C/10/643281 / HA ZA 22-663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbreking van de relatie tussen ongehuwd samenwonenden en de verdeling van de overwaarde van de gemeenschappelijke woning

In deze zaak gaat het om de gevolgen van de verbreking van de relatie tussen twee ongehuwd samenwonenden, de vrouw en de man, die samen een woning hebben gekocht. Na de verkoop van de woning, die met winst is verkocht, is er een depotbedrag ontstaan bij de notaris. De vrouw en de man zijn in geschil over de verdeling van dit depotbedrag en de draagplicht voor de gezamenlijke schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een deel van de overwaarde van de woning en dat de man ook recht heeft op een deel van het depotbedrag. De rechtbank oordeelt dat de vrouw de man € 12.025 verschuldigd is voor door hem voorgeschoten bedragen aan aflossing en rente op de kredieten. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en heeft bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot € 35.060,80 en de man tot € 40.550,12, verminderd met de helft van het bedrag dat reeds uit het depot is betaald ter aflossing van de twee leningen. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de benodigde rechtshandelingen te verrichten voor de voldoening uit het depot aan de man.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam
Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/643281 / HA ZA 22-663
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiseres01],
te [woonplaats01],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. de Boorder,
tegen
[gedaagde01],
te [woonplaats02] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekers.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1..waar gaat de zaak over?

1.1.
Partijen hadden een affectieve relatie en zij woonden samen in een woning die ze samen hadden gekocht. Deze woning is na verbreking van de relatie met winst verkocht aan een derde. Die winst is, samen met de opbrengst van twee bankspaarrekeningen, aan de notaris in depot gegeven. Uit dat depot zijn twee geldleningen van partijen afgelost. Het restant staat nog in depot bij de notaris. Het is de vraag aan wie dat depotbedrag toekomt. Ook is de vraag wie draagplichtig is voor de twee geldleningen.

2..De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 9,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 10,
- de naar partijen gestuurde zittingsagenda (brief van de griffier van 26 oktober 2022),
- de akte van de man met zijn producties 11 en 12,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 1 tot en met 8,
- de mondelinge behandeling van 21 november 2022,
- de spreekaantekeningen van de man.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die is begonnen in 2005. Op enig moment zijn partijen gaan samenwonen.
3.2.
Partijen hebben op 11 januari 2008 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin staat onder meer:
“GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING.
Artikel 6.
1. […]
3. Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welke een van hen toebehoort, heeft deze geen recht op vergoeding door de andere partij behoudens het in artikel 4 lid 3 bepaalde.
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij.
Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
ONTBINDING.
Artikel 7 einde overeenkomst.
Deze overeenkomst wordt ontbonden:
a. door opzegging door een van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van tenminste een maand in acht genomen moet worden. Ingeval de verblijfplaats van de wederpartij niet bekend is, zal de opzegging worden gedaan bij de notaris-bewaarder van deze akte;
[…]
d. indien, zonder dat een opzegging als sub a bedoeld heeft plaatsgevonden, partijen de samenwoning feitelijk hebben beëindigd.
(TIJDELIJK) VOORTZETTING WOONGENOT.
Artikel 9.
1. Ingeval de overeenkomst wordt ontbonden anders dan door overlijden van één van de partijen, heeft ieder van de partijen het recht zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij -met uitstuiting van de andere partij- nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning. De kantonrechter zal daarbij afwegen de belangen die partijen hebben om in de woning te blijven en de mogelijkheid andere woonruimte te vinden.
[…]
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen. De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding. De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg. Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige.
5. Uit geen van de regelingen inzake betaling als opgenomen in de leden 2 en 4 van dit artikel, kan te eniger tijd door een van de partijen het bestaan van een (onder)-huurverhouding worden afgeleid.”
3.3.
Partijen hebben samen een woning gekocht aan de [adres01] te [plaats01] . De notariële levering van de woning aan partijen heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010.
3.4.
De aanschaf van de woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening. Aan deze lening waren twee levensverzekeringen en twee bankspaarrekeningen verbonden. De twee levensverzekeringen waren risicopolissen zonder waardeopbouw. Van de twee bankspaarrekeningen stond er één op naam van de vrouw (ING-rekening [nummer01] , hierna te noemen: de W-rekening) en één op naam van de man (ING-rekening [nummer02] , hierna te noemen: de D-rekening).
3.5.
In de hypotheekakte van 12 oktober 2010 staat over de twee bankspaarrekeningen vermeld:

Verpanding Bankspaarrekening
Tot zekerheid voor de betaling van het Verschuldigde, geeft de Schuldenaar bij deze in pand aan de Bank, die zulks aanvaardt alle vorderingen die de Schuldenaar heeft of zal verkrijgen op de Bank uit hoofde van de Bankspaarrekening met rekeningnummer [nummer01] casu quo de daarvoor in de plaats tredende rekening(en) of rekeningnummer(s).
De Bank wordt bij deze gemachtigd de door de Schuldenaar verschuldigde inleg voor deze Bankspaarrekening op de in de Offerte overeengekomen of bij de Bankgebruikelijke tijdstippen af te schrijven ten laste van bankrekeningnummer [nummer03] of de daarvoor in de plaats tredende rekening ten name van de Schuldenaar. De Schuldenaar draagt er zorg voor dat het saldo of de kredietruimte op die rekening steeds voldoende is. Tot zekerheid voor de betaling van het Verschuldigde, geeft de Schuldenaar bij deze in pand aan de Bank, die zulks aanvaardt alle vorderingen die de Schuldenaar heeft of zal verkrijgen op de Bank uit hoofde van de Bankspaarrekening met rekeningnummer [nummer02] casu quo de daarvoor in de plaats tredende rekening(en) of rekeningnummer(s).
De Bank wordt bij deze gemachtigd de door de Schuldenaar verschuldigde inleg voor deze Bankspaarrekening op de in de Offerte overeengekomen of bij de Bankgebruikelijke tijdstippen af te schrijven ten laste van bankrekeningnummer [nummer04] of de daarvoor in de plaats tredende rekening ten name van de
Schuldenaar. De Schuldenaar draagt er zorg voor dat het saldo of de kredietruimte op die rekening steeds voldoende is.”
3.6.
Op ieder van de twee bankspaarrekeningen werd door de man en/of de vrouw maandelijks € 131,33 ingelegd. Betaling vond plaats middels automatische incasso door ING.
3.7.
Tijdens hun samenwoning hebben partijen gezamenlijk twee leningen afgesloten, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn:
- een in 2013 afgesloten lening van € 67.250 bij Eurofintus/Interbank. In opdracht van partijen heeft Eurofintus/Interbank het bedrag van de geldlening van € 67.250 als volgt uitgekeerd: € 62.989 is uitgekeerd aan een derde genaamd DNV. Het restant van € 4.361 is overgemaakt naar een bankrekening op naam van de man;
- een in 2014 bij Vesting Finance/ Nationale Nederlanden afgesloten lening (een doorlopend krediet van maximaal € 50.000).
3.8.
De affectieve relatie en de samenwoning zijn medio 2015 verbroken. Partijen hebben toen afgesproken de woning nog niet te verkopen omdat die “onder water” stond. De vrouw is in de woning blijven wonen en de man is daaruit vertrokken.
3.9.
In de periode na het uiteengaan van partijen was het de vrouw die de rente betaalde op de hypothecaire geldlening en was het de man die op de twee leningen van partijen rente betaalde en afloste (wie, en in welke mate, in die periode heeft ingelegd op de twee bankspaarrekeningen houdt partijen verdeeld).
3.10.
De woning is in 2021 met winst verkocht aan een derde. Bij verkoop van de woning zijn ook de saldi op de W-rekening en de D-rekening tot uitkering gekomen. De winst op de woning (€ 35.349,86) en de uitkeringen van de bankspaarrekeningen (€ 40.261,06) bedroegen samen € 75.610,92.
3.11.
Het bedrag van € 75.610,92 stond bij de notaris in depot. Partijen hebben met de notaris op 21 februari 2021 een overeenkomst gesloten genaamd
depotakte.In de depotakte worden (zo begrijpt de rechtbank) de man en de vrouw aangeduid als respectievelijk partij 1 en partij 2. In de depotakte staat onder meer:
“IN AANMERKING NEMENDE
[…]
dat partij 1. en partij 2. zijn overeengekomen dat de netto-verkoopopbrengst van deze woning dient te worden aangewend om hun gezamenlijke schulden af te lossen, welke schulden op dit moment worden geïnventariseerd, zoals weergegeven in het aan deze overeenkomst te hechten schrijven van de advocaat van partijen;”
3.12.
De man heeft een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt tegen de vrouw. De man vorderde onder meer veroordeling van de vrouw tot medewerking aan voldoening van de twee leningen van partijen uit het depotbedrag. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft die vordering toegewezen bij vonnis van 23 maart 2022. In de beslissing staat:
“2.1. veroordeelt de vrouw om binnen twee dagen na de betekening van dit proces-verbaal haar medewerking te verlenen aan en toestemming te verlenen voor voldoening uit het depot bij de notaris van de actuele saldi, volgens opgave van de man, verschuldigd aan Interbank (contractnummer [nummer05] ) en Vesting Finance (oorspronkelijk aan Nationale Nederlanden Financiële Diensten B.V., contractnummer [nummer06] ), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag, met een maximum van € 40.000,--;
2.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;”
3.13.
Ook staat dit in dit vonnis:
“ De vrouw heeft aangevoerd dat enkel de man van de kredieten heeft geprofiteerd, maar zij heeft dat standpunt op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat de draagplicht voor deze schulden enkel of in overwegende mate op de man rust. Dat laat onverlet dat de vrouw in de bodemprocedure zou kunnen aantonen dat dit anders is.”
3.14.
In vervolg op voormeld vonnis zijn de twee leningen van partijen volledig afgelost uit het depot.
3.15.
De vrouw heeft in een e-mailbericht van 27 oktober 2022 aan haar advocaat (door de vrouw overgelegd als productie 4 bij conclusie van antwoord in reconventie) onder meer geschreven:
“Op 15-10- 2015 is [
de man] zonder iets te zeggen vertrokken en spullen uit de woning meegenomen. Sinds juli 2015 bankspaarpolis € 131,33 niet meer betaald en ben ik dat gaan doen.”

4..De vorderingen en weren in conventie en reconventie

4.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair: de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen de afrekening van de
verkoop van de echtelijke woning, te weten € 75.610,92;
II. Subsidiair: conform de stellingen van de man, de man te veroordelen aan de vrouw te betalen € 47.106,46.
Primair en subsidiair alles kosten rechtens en met de wettelijke rente vanaf dagvaarding.
Alles dan wel zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.2.
De man voert verweer in conventie. De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
In reconventie vordert de man bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Voor recht te verklaren, dat de man een regresvordering heeft op de vrouw ten
bedrage van € 12.025,00, vanwege voor haar voorgeschoten bedragen aan aflossing
en rente op de kredieten bij Interbank en Vesting Finance;
2. Voor recht te verklaren, dat de man, vanwege betaling van zijn deel van de aflossing
en rente op de kredieten, uit de overwaarde van de voormalige woning van partijen
gehouden in het depot bij de notaris € 12.025,00 toekomt en vanwege voor de
vrouw voorgeschoten aflossingen nog eens € 12.025,00, derhalve in totaal de som
van € 24.050,00;
3. De vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te
wijzen vonnis haar onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking en
toestemming te verlenen aan voldoening uit het depot bij de notaris, van de
navolgende bedragen:
aan de man, vanwege door hem betaalde bedragen aan aflossing en rente op
de kredieten, de som van € 24.050,00, althans een zodanig bedrag als de rechtbank
in goede justitie zal vermenen te behoren, vermeerderd met de verschuldigde
wettelijke rente vanaf heden;
het na voldoening van voornoemde vordering van de man resterende
depotbedrag: aan partijen, ieder voor de helft;
het voorgaande op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 zegge een duizend
euro, voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft aan het in deze te wijzen
vonnis te voldoen, bij gebreke waarvan het in deze te wijzen vonnis voor de
medewerking/toestemming van de vrouw in de plaats treedt als had de vrouw die
medewerking/toestemming verleend;
4. Althans, een zodanige beslissing te geven als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.3.
De stellingen en weren in conventie en reconventie zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

5..De beoordeling

in conventie
5.1.
Partijen wonen in verschillende landen. De Nederlandse rechter moet ambtshalve zijn rechtsmacht toetsen. De Nederlandse rechter heeft in dit geval rechtsmacht omdat de man, als gedaagde, woonplaats heeft in Nederland (de hoofdregel uit artikel 4 van de EEX-Verordening) Deze verordening vindt ook toepassing in gevallen waarin eiser buiten, en gedaagde binnen de EU woont (vgl. HvJ EG 13-07-2000, ECLI:EU:C:2000:399).
5.2.
Op het geschil van partijen is Nederlands recht toepasselijk. Partijen gaan blijkens hun stellingname uit van toepasselijkheid van Nederlands recht. Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard zo nodig een rechtskeuze te doen voor Nederlands recht, dit voor het
- onwaarschijnlijke - geval dat Nederlands recht anders niet toepasselijk zou zijn (alle relevante gebeurtenissen hebben zich voorgedaan in Nederland terwijl de man en de vrouw toen allebei in Nederland woonden).
5.3.
Bij de verdere beoordeling plaatst de rechtbank het volgende voorop. Voor zover partijen gezamenlijk eigenaar zijn van enig goed (zoals bijvoorbeeld voorheen van de woning en thans van het vorderingsrecht op de notaris ter zake van het resterende depotbedrag), zijn partijen deelgenoten in de gemeenschap. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
5.4.
Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank voorts in acht nemen dat de vrouw haar stellingen weinig tot niet onderbouwt (hetgeen mogelijk mede samenhangt met het feit dat de vrouw niet in persoon ter zitting is verschenen).
Voorts is van belang dat ter zitting het volgende is gebleken. Toen partijen in 2015 uit elkaar zijn gegaan, zagen zij zich geconfronteerd met de vraag hoe de lasten (waaronder de rentebetaling op de hypothecaire geldlening, de betaling van de maandelijkse inleg op de twee bankspaarrekeningen en de betaling van rente en aflossing op de twee hoofdelijke geldleningen) voortaan betaald moesten gaan worden. Zonder dat partijen dit expliciet hadden afgesproken, zijn zij er feitelijk toe overgegaan dat de vrouw de hypothecaire lasten betaalde en de man rente betaalde en afloste op de twee geldleningen.
5.5.
Ook is van belang dat partijen het er blijkens hun stellingname over eens zijn dat het bedrag van € 75.610,92 dat oorspronkelijk bij de notaris in depot stond als volgt is opgebouwd: de overwaarde (winst) vanwege verkoop van de woning bedraagt € 35.349,86 en het gezamenlijke bedrag van de twee bankspaarrekeningen die bij verkoop van de woning tot uitkering zijn gekomen bedraagt € 40.261,06.
bankspaarrekening op naam van de vrouw (de W-rekening)
5.6.
Deze bankspaarrekening staat op naam van (alleen) de vrouw en partijen zijn het er over eens dat alleen de vrouw, en niet mede de man, de periodieke inleg op deze rekening heeft betaald. Eén en ander rechtvaardigt het oordeel dat alleen de vrouw recht heeft op het bedrag dat vanaf deze rekening tot uitkering is gekomen. Op de vraag hoe hoog die uitkering is komt de rechtbank nog terug.
de bankspaarrekening op naam van de man (de D-rekening)
5.7.
De vrouw stelt dat zij een vordering op de man heeft omdat zij steeds, zowel tijdens de periode van samenwoning als in de hele periode daarna tot aan het moment van uitkering, de inleg op deze rekening heeft betaald.
5.8.
Het verweer van de man komt op het volgende neer:
- betwist wordt dat de vrouw als enige heeft ingelegd op de twee bankspaarrekeningen. Dat kan helemaal niet. In de hypotheekakte is bepaald dat de door de man te betalen inleg op de D-rekening zal worden geïncasseerd vanaf een bankrekening die op zijn naam staat en dat de door de vrouw te betalen inleg op de W-rekening zal worden geïncasseerd vanaf een bankrekening die op haar naam staat. Hoe kan de vrouw dan zeggen dat zij de inleg van de man volledig heeft betaald?
- de man heeft (dus) zijn eigen inleg zelf betaald, zowel tijdens samenwoning als na de verbreking van de relatie in 2015, en wel tot in 2017.
- in 2017 kreeg de man financiële problemen. Hij was degene die de maandelijkse aflossing op de twee geldleningen betaalde terwijl hij in die periode minder is gaan werken en daardoor minder verdiende. De man kwam daardoor in geldnood en hij zag zich genoodzaakt om in 2017 te stoppen met het betalen van zijn maandelijks inleg. De man heeft toen die automatische betaling stopgezet.
- dat de man in 2017 is gestopt met het betalen van zijn inleg, bewijst nog niet dat het de vrouw was die voortaan die inleg is gegaan betalen.
5.9.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vrouw heeft haar standpunt dat zij steeds de inleg van de man betaald heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende nader onderbouwd. Met name heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt hoe haar standpunt zich verhoudt met de inhoud van de (hiervoor geciteerde) tekst van de hypotheekakte. Daarin staat dat de inleg van de man door ING geïncasseerd zal worden vanaf een bankrekening van de man. Indien het standpunt van de vrouw juist is, moet er op enig moment iets gebeurd zijn waardoor is afgeweken van de inhoud van de hypotheekakte. Maar hoe en wanneer dat dan is gebeurd, legt de vrouw niet uit.
5.10.
Ook om een andere reden is de stelling van de vrouw dat zij steeds de inleg op beide bankspaarrekeningen heeft betaald, niet zonder meer begrijpelijk. De vrouw heeft in een (hiervoor geciteerd) e-mailbericht aan haar advocaat medegedeeld dat zij in 2015
voortaande inleg van de man is gaan betalen. De rechter heeft ter zitting aan de advocaat van vrouw voorgehouden (de vrouw zelf was er niet) dat deze tekst er op wijst dat de vrouw
voorheenniet de inleg van de man betaalde. De advocaat van de vrouw verklaarde zich te kunnen verenigen met die uitleg.
5.11.
Voor zover de vrouw de inleg van de man wel heeft betaald, heeft het volgende te gelden. De rechtbank is van oordeel dat de man ongerechtvaardigd wordt verrijkt voor zover de vrouw met haar betalingen de waardevermeerdering van de D-rekening heeft bewerkstelligd. De man meent dat het stopzetten van zijn betalingen in 2017 niet per se bewijst dat het de vrouw was die voortaan is gaan betalen. Maar uit het door ING opgestelde overzicht (door de vrouw overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord in reconventie) blijkt dat de maandelijkse inleg op de D-rekening tot en met het moment van uitkering in 2021 steeds werd betaald. Iémand moet dus betaald hebben nadat de man daarmee stopte. Enige aanwijzing dat dat iemand anders geweest kan zijn dan de vrouw is er niet. Daarom zal de rechtbank ervan uitgaan dat de vrouw de maandelijkse inleg op de D-rekening betaalde nadat de man daarmee stopte.
5.12.
Dan is de volgende vraag: wanneer is de man precies gestopt met betalen? Ergens in 2017, zo stelt de man, maar op welke datum precies maakt hij niet duidelijk. In zoverre heeft de man zijn standpunt onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal aanhouden dat de man met zijn betaling is gestopt op 1 januari 2017. De waarde van de D-rekening bedroeg op die datum blijkens het door ING opgestelde overzicht € 10.850,19.
5.13.
Conclusie is dat het bedrag dat is uitgekeerd op de W-rekening geheel aan de vrouw toekomt en dat van het bedrag dat is uitgekeerd op de D-rekening € 10.850,19 aan de man toekomt en het overige aan de vrouw. Dit betekent dat van het bedrag van de twee uitkeringen van in totaal € 40.261,06 een deel groot € 10.850,19 aan de man toekomt en de rest, te weten (€ 40.261,06 minus € 10.850,19 =) € 29.410,87, aan de vrouw.
€ 35.349,86 overwaarde woning
5.14.
Partijen waren gezamenlijk eigenaar van de woning, ieder voor de helft. Daarom komt aan ieder van partijen de helft van de overwaarde toe, derhalve € 17.674,93 aan de man en € 17.674,93 aan de vrouw.
5.15.
Aan dit oordeel doet niet af dat de vrouw na het uiteengaan van partijen als enige de woonlasten heeft betaald. Daar staat namelijk tegenover dat, zoals de man met juistheid heeft betoogd, de vrouw hem een gebruiksvergoeding verschuldigd is omdat zij als enige in de woning bleef wonen (dit volgt zowel uit artikel 9 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst als uit artikel 6:169 BW). De rechtbank begroot de hoogte van de verschuldigde gebruiksvergoeding op hetzelfde bedrag als het door de man te betalen aandeel in de woonlasten. Per saldo zijn partijen elkaar dan niets meer verschuldigd op dit onderdeel.
aflossing op de twee hoofdelijke leningen
5.16.
Partijen houdt verdeeld of de man 100% draagplichtig is voor de twee leningen (standpunt vrouw) dan wel 50% (standpunt man).
5.17.
Hoofdelijk schuldenaren zijn, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld en in de kosten daarvan bij te dragen (artikel 6:10 lid 1 BW). Beoordeeld moet dus worden welk gedeelte van de schuld de man in de onderlinge verhouding met de vrouw aangaat: 50% of 100%.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat de man in de onderlinge verhouding met de vrouw voor 50% draagplichtig is, en dus dat de vrouw de andere 50% moet dragen. De rechtbank baseert dit oordeel op artikel 3:35 BW (“
Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”). De vrouw heeft haar handtekening geplaatst onder de depotakte. In de depotakte staat dat de opbrengst van verkoop van de woning gebruikt zal worden voor aflossing op de twee leningen. De man heeft deze verklaring van de vrouw in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogen begrijpen als erkenning dat ook zij een helft van de aflossing op de twee leningen moest dragen. Het ligt weinig voor de hand dat de vrouw haar geld zou willen afstaan voor aflossing op een schuld die niet (mede) de hare is. Indien de vrouw dat destijds niet zo bedoeld heeft, dan neemt dat niet weg dat de man dat wel zo heeft mogen begrijpen. Verklaringen en gedragingen die een ander oordeel zouden kunnen rechtvaardigen zijn er niet.
5.19.
Aan het oordeel doet niet af de stelling van de advocaat van de vrouw dat de depotovereenkomst niet tot stand is gekomen omdat er geen wilsovereenstemming bestond. Deze stelling is weinig begrijpelijk. Volgens de advocaat van de vrouw heeft de advocaat van de man het tegenover de notaris doen voorkomen alsof zij mede optrad namens de vrouw, terwijl de advocaat van de man niet vertegenwoordigingsbevoegd was namens de vrouw. Deze stelling miskent dat van vertegenwoordiging geen sprake is geweest. De depotovereenkomst is door de vrouw zelf ondertekend en niet namens haar door de advocaat van de man.
5.20.
Dat het geld van de twee leningen slechts ten goede is gekomen aan de man, zoals de vrouw stelt, is door haar onvoldoende onderbouwd en door de man gemotiveerd betwist. Van het geleende geld blijkt een bedrag van € 62.989 niet aan partijen zelf uitbetaald te zijn maar aan een derde genaamd DNV. De opdracht tot uitbetaling aan DNV is mede door de vrouw ondertekend. De vrouw weet dus, althans behoort te weten, dat het geld niet (rechtstreeks) naar de man is gegaan. De rechtbank heeft ter zitting aan partijen gevraagd wie DNV is. Volgens de man gaat het om herfinanciering van een reeds bestaande schuld van partijen aan DNV. De advocaat van de vrouw antwoordde dat hij niet wist wie DNV was. De vrouw maakt niet duidelijk waarom betaling aan DNV als een betaling aan de man mag worden opgevat.
Voorts wekt bevreemding dat de vrouw niet uitlegt 1) waarom zij bereid was een schuld aan te gaan ten behoeve van alleen de man, 2) waarom zij niet aan de man heeft gevraagd wat hij met het geld van plan was (de vrouw zegt dat niet te weten) en 3) hoe haar standpunt zich verhoudt met het gemotiveerde verweer van de man dat er op neerkomt:
- dat het de vrouw was die de geldzaken deed;
- waarbij de man zijn salaris (de man was vrachtwagenchauffeur in loondienst) inleverde bij de vrouw en de man € 50 zakgeld kreeg;
- het geld is aangewend voor consumptieve doeleinden zoals elk jaar drie of vier keer samen op vakantie gaan naar Bali.
Enige aanwijzing dat het (wel) de man was die de geldzaken van partijen regelde, is er niet. Enige aanwijzing dat de man het geleende geld nodig had voor een doel dat alleen hem aanging en niet mede de vrouw, is er evenmin.
5.21.
Het komt de rechtbank geraden voor om het aan ieder der partijen uit hoofde van dit vonnis verschuldigde bedrag, zoveel mogelijk te verrekenen met het bedrag dat nog bij de notaris in depot staat. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat haar, zoals gezegd, de nodige vrijheid toekomt bij verdeling van een gemeenschap en voorts dat een dergelijke beslissing in lijn is met hetgeen de man vordert (in reconventie). Veroordeling van de man tot betaling van een geldbedrag aan de vrouw, zoals zij in conventie vordert, komt minder wenselijk voor omdat dat de kans op executieproblemen vergroot. De rechtbank zal daarom eerst overgaan tot beoordeling van de vorderingen van de man in reconventie. Vervolgens zal de rechtbank een slotoptelling maken en aan de hand daarvan beslissen hoe het depotbedrag verdeeld moet worden.
in reconventie
5.22.
De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hier over.
5.23.
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van de tegenvorderingen van de man op grond van artikel 8 lid 3 van de EEX-verordening. Deze tegenvorderingen spruiten voort uit de overeenkomst dan wel het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is, en die oorspronkelijke vordering is ook hier aanhangig.
5.24.
Op de vorderingen in reconventie is Nederlands recht toepasselijk om dezelfde reden waarom Nederlandse recht op de vorderingen in conventie toepasselijk is.
5.25.
De rechtbank heeft in conventie al geoordeeld dat de vrouw de helft van de schulden uit hoofde van de twee leningen moet dragen. De man stelt dat hij in de periode na het uiteengaan van partijen met eigen geld € 24.050 heeft afgelost op de twee leningen. De juistheid van deze stelling blijkt genoegzaam uit de door de man overgelegde stukken. Dit betekent dat de vrouw de man nog € 12.025 verschuldigd is. Dit bedrag zal zijn voldaan na uitbetaling van het depotbedrag conform de beslissing in 6.2.
5.26.
De rechtbank zal toewijzen de vordering van de man om te bepalen dat, zo nodig, het onderhavige vonnis in de plaats zal treden van de door de vrouw te verlenen medewerking aan uitbetaling van het depotbedrag. Daarmee zal de rechtbank in acht nemen dat het vonnis (slechts) in de plaats kan treden van
rechtshandelingendie de wederpartij moet verrichten (art. 3:300 lid 1 BW), en dus niet van
feitelijkehandelingen. Aldus begrepen is de vordering toewijsbaar.
5.27.
Een dwangsom opleggen is niet nodig. De beslissing dat het vonnis zo nodig de medewerking van de vrouw zal vervangen, vormt een voldoende waarborg voor nakoming van de te nemen beslissing.
verder in conventie en in reconventie
5.28.
Recapitulatie:
- het depotbedrag bedroeg oorspronkelijk € 75.610,92.
- de vrouw had daarvan recht op: € 29.410,87 + € 17.674,93 = € 47.085,80.
- de man had daarvan recht op € 10.850,19 + € 17.674,93 = € 28.525,12.
- de vrouw moet de man € 12.025 betalen. Dit wordt afgetrokken van haar aanspraak ad € 47.085,80, zodat voor de vrouw € 35.060,80 resteert.
- de aanspraak van de man ad € 28.525,12 stijgt met het door de vrouw te betalen bedrag van € 12.025 naar € 40.550,12
- het bedrag dat uit het depot is betaald ter aflossing van de twee leningen (naar de rechtbank begrijpt ongeveer € 40.000,-; het precieze bedrag is de rechtbank niet bekend) komt voor de helft in mindering op ieders aanspraak. Dit betekent dat de vrouw aanspraak heeft op een deel van het depotbedrag groot € 35.060,80, verminderd met de helft van het bedrag dat uit het depot is betaald ter aflossing van de twee leningen, en dat de man aanspraak heeft op € 40.550,12 verminderd met de helft van het bedrag dat uit het depot is betaald ter aflossing van de twee leningen.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Hierbij wordt nog aangetekend dat indien de notaris (administratie)kosten in rekening brengt vanwege het depot, partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor die kosten, zodat ook de helft van die kosten nog als verminderpost moet worden betrokken bij de aanspraak van ieder van partijen als hiervoor weergegeven.
5.29.
De rechtbank zal afwijzen de vordering dat de vrouw de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de dag der dagvaarding over het aandeel van de man in het depotbedrag. Voor recht op wettelijke rente is verzuim vereist. Bij verdeling van een gemeenschap (waaronder in ieder geval valt: de verdeling van de overwaarde van de woning) kan het verzuim niet intreden voordat de verdeling zijn beslag heeft gekregen, en dat is pas nu (vgl. HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2623). Weliswaar heeft niet elk deel van de geldvorderingen van de man betrekking op de verdeling van een gemeenschap, maar uit de stellingen van de man wordt niet goed duidelijk welk deel wel en welk deel niet.
Afgezien hiervan is de rechtbank van oordeel dat met het sluiten van de depotovereenkomst het recht op wettelijke rente (stilzwijgend) is weggecontracteerd, bezien in het licht dat geen van partijen daarna nog directe zeggenschap had over uitbetaling van dat geld.
5.30.
De beslissingen zullen, zoals door beide partijen gevorderd, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.31.
De proceskosten tussen partijen (ex-partners) zullen worden gecompenseerd.

6..De beslissing

in conventie en reconventie
6.1.
verklaart voor recht dat de man een regresvordering heeft op de vrouw ten bedrage van € 12.025 vanwege voor haar voorgeschoten bedragen aan aflossing en rente op de kredieten bij Interbank en Vesting Finance, welke regresvordering voldaan zal zijn na uitbetaling van het depot conform het bepaalde in 6.2,
6.2.
verklaart voor recht dat van het bedrag dat bij de notaris in depot staat de vrouw gerechtigd is tot € 35.060,80 verminderd met de helft van het bedrag dat reeds uit het depot is betaald ter aflossing van de twee leningen, en de man gerechtigd is tot € 40.550,12 verminderd met de helft van het bedrag dat reeds uit het depot is betaald ter aflossing van de twee leningen,
6.3.
veroordeelt de vrouw om binnen twee dagen na betekening van het onderhavige vonnis de rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn tot voldoening uit het depot bij de notaris aan de man van het bedrag waartoe de man ingevolge 6.2 gerechtigd is, bij gebreke waarvan het onderhavige vonnis in de plaats treedt van de daartoe door de vrouw te verrichten rechtshandelingen,
6.4.
verklaart het vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
2517/638/3310