ECLI:NL:RBROT:2022:10824

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/3110
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om immateriële schadevergoeding wegens te hoge inhouding op bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 12 december 2022, wordt het verzoek om schadevergoeding van verzoekers afgewezen. Verzoekers, die een bijstandsuitkering ontvangen, hebben op 1 juli 2022 een verzoek ingediend om schadevergoeding naar aanleiding van een te hoge inhouding op hun uitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had eerder besloten om maandelijks een bedrag van € 77,98 in te houden op de uitkering vanwege beslaglegging door de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG). Verzoekers stelden dat deze inhoudingen hen immateriële schade hebben berokkend, omdat zij geruime tijd onder de 95% norm hebben geleefd.

De rechtbank heeft de zaak op 18 november 2022 behandeld, waarbij verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De rechtbank oordeelt dat hoewel de situatie voor verzoekers moeilijk was, niet objectief kan worden vastgesteld dat zij psychisch letsel hebben opgelopen. Verzoekers hebben geen medische gegevens overgelegd die hun claims ondersteunen. De rechtbank wijst erop dat de eisen voor het aannemen van een aantasting in persoon 'op andere wijze' streng zijn en dat de gevolgen van de inhoudingen niet ernstig genoeg zijn om immateriële schadevergoeding toe te kennen.

Uiteindelijk wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en verzoekers krijgen geen terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter E.R. Houweling en is openbaar uitgesproken op 12 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ''''

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats 1], verzoeker, en

[naam verzoekster], uit [woonplaats 2], verzoekster, tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (het college)

(gemachtigde: mr. H. Biemond).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht dat verzoekers op 1 juli 2022 hebben ingediend.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het verzoek op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, hun gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Voorgeschiedenis

1.1.
Verzoekers ontvangen een bijstandsuitkering. De Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG) heeft beslag gelegd op die uitkering. Bij besluit van 14 januari 2022 heeft het college verzoekers bericht dat in verband met dat beslag vanaf 1 januari 2022 elke maand € 77,98 op de uitkering zal worden ingehouden. Een bedrag van € 37,05 aan deurwaarderskosten maakt onderdeel uit van dat maandelijkse bedrag.
1.2.
Op 14 februari 2022 heeft maatschappelijk werker [naam] namens verzoekers bij het college het verzoek ingediend om niet maandelijks in te houden maar een keer per jaar, omdat dat een aanzienlijk bedrag per maand aan kosten zal schelen. Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het college dit geweigerd.
1.3.
Op 16 maart 2022 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen dat besluit en hebben zij het college verzocht om de door LAVG in rekening gebrachte deurwaarderskosten als schade te vergoeden.
1.4.
Bij brief van 17 maart 2022 heeft het college aan LAVG bericht dat met ingang van die datum de maandelijkse aflossing op het beslag zal worden aangepast in een jaarlijkse aflossing op het beslag. Bij brief van 11 april 2022 heeft het college nog aan LAVG bericht dat het college de vrijheid heeft om zelf te bepalen of de aflossing maandelijks of jaarlijks wordt gedaan. Het college heeft daarvoor verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
1.5.
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft het college geoordeeld dat door de maandelijkse inhouding voor beslag sprake is geweest van onrechtmatig handelen. Het college is daarom overgegaan tot het toekennen van schadevergoeding aan verzoekers. Omdat in de periode van 16 juni 2020 tot en met 18 februari 2022 dertien inhoudingen voor beslag hebben plaatsgevonden, komt die (materiële) schadevergoeding uit op een bedrag van € 481,65 (13 maal € 37,05).
1.6.
Vervolgens hebben verzoekers op 1 juli 2022 het verzoek om schadevergoeding ingediend bij de rechtbank.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun verzoek aangevoerd dat zij meer schade hebben geleden dan het college heeft vergoed. Het college heeft namelijk geen rekening gehouden met de immateriële schade die verzoekers hebben geleden, doordat zij geruime tijd onder de 95% norm hebben geleefd. Zij verzoeken om die reden een schadevergoeding van € 1.310,- (twee maal € 655,-). Dat bedrag hebben verzoekers afgeleid uit de ANWB Smartengeldgids.
3.1.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak is van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel of lichamelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal dan voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. In dat verband is vereist dat naar objectieve maatstaven geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan meebrengen dat de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dat geval zal degene die zich hierop beroept dit met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is alleen anders als de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
3.3.
Verzoekers hebben in hun verzoekschrift, onder verwijzing naar de ANWB Smartengeldgids, een beroep gedaan op een uitspraak [1] van de rechtbank Haarlem. Deze
uitspraak is in hoger beroep echter vernietigd door de Centrale Raad van Beroep. [2]
3.4.
De rechtbank heeft dit ter zitting aan de orde gesteld en verzoekers in de gelegenheid gesteld om de immateriële schade nader te onderbouwen. Verzoekers hebben aangevoerd dat de omstandigheid, dat zij door de te hoge inhoudingen geruime tijd onder de 95% norm hebben geleefd, veel met hen heeft gedaan en dat verzoeker hier ook vaak van wakker heeft gelegen.
3.5.
De rechtbank begrijpt dat het leven met een bijstandsuitkering moeilijk kan zijn, zeker als daarop dertien maal een bedrag van € 37,05 te veel is ingehouden. Ook begrijpt de rechtbank dat het voor verzoeker heel vervelend is geweest dat hij langere tijd geen gehoor vond bij de gemeente, omdat bij de gemeente eerst niet bekend was dat de inhouding ten behoeve van het beslag niet per se maandelijks moet, maar ook één keer per jaar kan. De gemachtigde van het college heeft hier tijdens de zitting ook haar excuses voor aangeboden, die verzoeker heeft aanvaard.
3.6.
Ter zitting heeft de rechtbank ook besproken dat de in 3.2. genoemde vaste rechtspraak strenge eisen stelt en dat aantasting in persoon ‘op andere wijze’ niet snel wordt aangenomen.
Het onrechtmatig handelen bestaat hieruit dat ten onrechte maandelijks in plaats van eenmaal per jaar aan de beslaglegger is afgedragen en dat verzoekers daardoor hebben moeten leven onder de 95%-norm. Verzoekers hebben veel moeite gehad het hoofd boven water te houden en het heeft hen gekwetst dat de gemeente niet naar hen heeft geluisterd. De situatie heeft hen slapeloze nachten bezorgd.
Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat deze kwestie verzoekers erg negatief heeft beïnvloed, is zij van oordeel dat niet objectief kan worden vastgesteld dat verzoekers daardoor psychisch letsel hebben opgelopen. Zij hebben daar geen gegevens (bijvoorbeeld medische) over verstrekt en daarvoor is wat zij hebben gesteld ook niet zwaarwegend genoeg om daarvoor smartengeld toe te kennen.
Ook is volgens de rechtbank geen sprake van een situatie waarin de aard en ernst van het onrechtmatig handelen en van de gevolgen daarvan op zichzelf (dus zonder dat objectief vaststaat dat psychisch letsel is ontstaan) al meebrengen dat verzoekers in hun persoon zijn aangetast. Ook daarvoor is de situatie en zijn de gevolgen daarvan niet ernstig genoeg, gelet op wat er is gebeurd en wat verzoekers over die gevolgen hebben verteld en geschreven.
Daarom is niet voldaan aan de strenge eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd.
3.7.
Dat betekent dat het verzoek om immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

Het verzoek wordt afgewezen. Dat betekent dat verzoekers geen immateriële schadevergoeding krijgen. Verzoekers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 13 augustus 2010, ECLI:NL:RBHAA:2010:BN4040.
2.Uitspraak van 26 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3191.