ECLI:NL:RBROT:2022:1079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/3198
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beëindiging Ziektewetuitkering en onzorgvuldig onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 10 februari 2022, wordt de zaak behandeld van een eiseres die haar Ziektewetuitkering (ZW) heeft verloren na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt niet zorgvuldig is uitgevoerd. Eiseres, die sinds november 2019 vanwege fysieke klachten niet kan werken, had een ZW-uitkering die op 18 december 2020 werd beëindigd. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen, hetzij door aanvullende motivering, hetzij door een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank benadrukt dat een fysiek onderzoek door een verzekeringsarts noodzakelijk is om de medische beperkingen van eiseres correct vast te stellen. De termijn voor herstel is vastgesteld op zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3198
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. F.J. Wongsokario-Nojotaroeno.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiseres beëindigd met ingang van 18 december 2020.
Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 20 januari 2022 nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 28 januari 2022 een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft verweerder op 28 januari 2022 verzocht om de motivering bij de signaleringen in de geduide functies. Verweerder heeft op 3 februari 2022 een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam tolk] , tevens tolk
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die de zitting middels een beeldbelverbinding van MS Teams heeft bijgewoond.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is op 19 november 2019 vanwege fysieke klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als agrarisch medewerker. Per 2 december 2019 is aan haar een Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) toegekend.
1.2.
Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiseres beëindigd omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Hieraan ligt ten grondslag een onderzoek door een primaire arts die op 7 oktober 2020 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld met beperkingen voor fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van die beperkingen functies geduid passend bij de mogelijkheden en beperkingen van eiseres. Het betreft de functies met SBC-codes 111180 (Productiemedewerker industrie- samenstellen van producten), 111333 (Huishoudelijk medewerker), 111220 (Medewerker intern transport) en aanvullend 372060 (Huishoudelijk medewerker – exclusief particulier) en 267051 (Monteur printplaten). De resterende verdiencapaciteit wordt vastgesteld op 100%.
2.1.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van
4 mei 2021 geconcludeerd dat er aanleiding is om nadere beperkingen aan te nemen in de FML voor tillen en koude-belasting op de handen. Op 4 mei 2021 is daarom een nieuwe FML opgesteld, geldig per 6 oktober 2020.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 5 mei 2021 geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies met SBC-codes 372060 (Huishoudelijk medewerker – exclusief particulieren) en 111333 (Huishoudelijk medewerker) niet (meer) passend zijn voor eiseres. In de functie met SBC-code 111180 (Productiemedewerker industrie) vervalt een van de onderliggende functies vanwege een overschrijding van de belastbaarheid op frequent reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het verlengde van deze functie een andere functie(functienummer) geduid, waardoor in deze SBC-code voldoende arbeidsplaatsen beschikbaar blijven. De overig geduide functies acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel passend voor eiseres. De resterende verdiencapaciteit van eiseres is ongewijzigd 100%.
2.2.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bestreden besluit genomen.
3. In beroep voert eiseres aan dat zij ten tijde van de datum in geding niet in staat was om aan het werk te gaan en meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Zij is voor het grootste deel van de tijd erg moe, haar lichaam doet pijn en zij heeft vaak koorts. Eiseres wijst erop dat haar situatie nog niet stabiel is. De verschillende behandeltrajecten hebben nog onvoldoende effect en er is nog geen sprake van verbetering. Leven met een systeemziekte vraagt volgens eiseres om een goede aanpak, namelijk aanpassing van de werkomstandigheden, de mogelijkheid om te rusten bij een lichamelijk inspannend gevoel, aanpassing van de werktijd en aanpassing van de werkdruk. Verweerders artsen hebben haar onvoldoende tijd gegeven om haar ziekte onder controle te krijgen, aldus eiseres. Zij acht zich meer beperkt ten aanzien van persoonlijk functioneren (zelfstandig functioneren in het dagelijks leven en aandacht verdelen) en sociaal functioneren (emotionele problemen van anderen hanteren en zelfstandig reizen). Daarnaast acht zij zich vanwege jicht beperkt voor werken in een tochtige omgeving. Verder voert zij aan dat zij niet langer kan lopen dan twintig minuten, niet langer kan staan dan één uur, niet gedurende het merendeel van de werkdag kan staan en niet acht uur per dag, veertig uur per week en ’s nachts kan werken. Eiseres acht zich daarom niet geschikt voor de geduide functies. Daarnaast wijst zij erop dat zij vanwege haar gewrichtsklachten en opstartproblemen in de ochtend niet kan voldoen aan de in de geduide functies gestelde vereisten van op tijd beginnen, werken in een bepaald tempo en concentreren. Ter zitting heeft eiseres aanvullend aangevoerd dat zij verder niet meer is gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
5. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of verweerder de medische beperkingen van eiseres correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat was om op de datum in geding, te weten
18 december 2020, haar eigen werk dan wel de aan haar voorgehouden functies te verrichten. In het bijzonder staat ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
6.1.
De rechtbank vindt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Zij zal dat hierna uitleggen.
6.2.
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, als de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuur-contact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuur-contact geen toegevoegde waarde heeft.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat het medisch onderzoek in de primaire fase is verricht door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Het medisch oordeel van de arts is door een verzekeringsarts getoetst en akkoord bevonden. In bezwaar heeft vanwege de covid-19- maatregelen uitsluitend een telefonische hoorzitting plaatsgevonden waaraan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deelgenomen. Hiermee is, zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase, geen sprake geweest van een spreekuurcontact waarbij eiseres is gezien en onderzocht door een geregistreerde verzekeringsarts. Nu eiseres de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar heeft betwist, had in bezwaar een medisch onderzoek tijdens een spreekuurcontact moeten plaatsvinden, tenzij de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat dit geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank merkt daarbij op dat onder de juiste condities ook in de COVID-19-pandemie door een verzekeringsarts een fysiek onderzoek kan worden uitgevoerd. Het is immers gedurende de pandemie ook voor artsen in de reguliere zorg mogelijk geweest om patiënten fysiek te onderzoeken.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportages van 4 mei 2021 en 26 januari 2022 niet heeft gemotiveerd waarom van een fysieke hoorzitting kon worden afgezien. Ter zitting heeft verweerder erkend tegen het voorgaande niets in te kunnen brengen.
6.5.
Gelet op wat hiervoor in 6.2, 6.3. en 6.4. is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.1.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
7.2.
Om het gebrek te herstellen dient verweerder, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen, in beginsel een fysiek spreekuur te organiseren waarbij eiseres alsnog door een verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zal moeten vaststellen of als gevolg hiervan extra of andere beperkingen moeten worden opgenomen in de FML. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiseres heeft betoogd dat zij erg moe is en de mogelijkheid moet kunnen hebben om te rusten. Gelet op dit betoog en het feit dat sprake is van een auto-immuunziekte (wat kan leiden tot een verhoogd energieverbruik en behoefte aan recuperatie) geeft de rechtbank verweerder (in de persoon van de verzekeringsarts bezwaar en beroep) mee ook nader onderzoek te doen naar een eventuele urenbeperking.
Als dit nadere onderzoek aanleiding geeft tot het opstellen van een nieuwe FML, zal de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van die FML moeten beoordelen of de geselecteerde functies nog geschikt zijn.
8. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Becker-Moerenhout, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op
10 februari 2022.
De griffier is buiten staat
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.De uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.