ECLI:NL:RBROT:2022:10775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
C/10/635072 / JE RK 22-606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van kinderen

Op 9 december 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind01] en [naam kind02]. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer, waarbij de kinderrechter de belangen van de kinderen vooropstelde. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering had verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] en [naam kind02]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam kind02] sinds 27 september 2022 samen met de moeder verblijft bij [naam instelling02] in het kader van een gezinsopname, en dat de moeder zich positief inzet voor de gezinsbehandeling. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] verlengd tot 9 februari 2023, omdat dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.

Ten aanzien van [naam kind01] heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de huidige situatie niet in het belang van het kind is. [naam kind01] heeft aangegeven zich niet prettig te voelen op de woongroep en heeft de wens geuit om bij haar vader te wonen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeken van de vader om de uithuisplaatsing van [naam kind01] te beëindigen, niet kunnen worden ingewilligd, omdat er nog onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie bij de vader en de opvoedcapaciteiten. De rechtbank heeft de GI opgedragen om de hulpverlening te intensiveren en de samenwerking met de vader te bevorderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/635072 / JE RK 22-606
datum uitspraak: 9 december 2022
Beschikking van de rechtbank betreffende een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [naam kind01] ,

[naam kind02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2013 te [geboorteplaats02] , hierna te noemen: [naam kind02] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, te Rotterdam,

[naam02] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. S.J. Daniels, te Utrecht.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 6 oktober 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage met bijlagen van de GI van 17 november 2022, ingekomen bij de griffie op 17 november 2022;
- de brief van de vader van 18 november 2022, ingekomen bij de griffie op
24 november 2022;
- het e-mailbericht van mr. S.J. Daniels van 23 november 2022, met als bijlage een update van de vader van 20 november 2022.
Op 25 november 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [naam kind01] , die apart is gehoord;
- de vader, bijgestaan door mr. S.J. Daniels;
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed;
- [naam03] , namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] en [naam kind02] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind01] verblijft op een woongroep van [naam instelling01] . [naam kind02] verblijft met de moeder bij [naam instelling02] in het kader van een gezinsopname.
Bij beschikking van 30 april 2019 zijn [naam kind01] en [naam kind02] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 23 april 2023.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 6 oktober 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot
12 december 2022. Bij die beschikking is door de kinderrechter ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] ten behoeve van een gezinsopname bij [naam instelling02] verleend tot
12 december 2022. De kinderrechter heeft daarnaast de zaak voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft op 15 maart 2022 verzocht [naam kind01] en [naam kind02] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2022 heeft de GI het verzoek gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Het aangehouden deel van het verzoek met betrekking tot [naam kind01] ziet op de periode tot 15 maart 2023.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2022 heeft de GI het verzoek gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] ten behoeve van een gezinsopname bij [naam instelling02] voor de duur van achttien weken. Het aangehouden deel van het verzoek met betrekking tot [naam kind02] ziet op de periode tot 9 februari 2023.

De standpunten

Het standpunt van de GI

De GI heeft het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam kind02] verblijft inmiddels negen weken bij de moeder in de gezinsopname bij [naam instelling02]. De moeder werkt goed mee aan de gezinsbehandeling. Er is inmiddels een school voor [naam kind02] geregeld in de buurt van de gezinsopname. Hierdoor zal er voor de moeder meer ruimte komen voor individuele behandeling. Het is belangrijk dat de gezinsopname wordt voortgezet en afgerond. De vragen die ten aanzien van de moeder en [naam kind02] aan het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) zijn gesteld, worden opgepakt bij de gezinsopname. Dit zal een vollediger beeld geven. Het deel van het onderzoek dat ziet op [naam kind02] en de vader zal wel door het KSCD worden uitgevoerd. Het KSCD-onderzoek zal naar verwachting in januari 2023 worden afgerond.
De GI wil de resultaten van het KSCD-onderzoek afwachten alvorens kan worden overgegaan tot een terugplaatsing van [naam kind01] bij de vader. Eerdere ambulante opvoedondersteuning vanuit Enver is in januari 2022 gestagneerd, omdat de vader die niet wilde voortzetten. [naam kind01] geeft op dit moment aan niet in gesprek te willen met de hulpverlener van Agathos en niet mee te willen werken aan het KSCD-onderzoek. [naam kind01] is hierin zelfbepalend en wordt onvoldoende aangestuurd. Binnen het pedagogisch klimaat van de woongroep loopt zij tegen grenzen aan. Er zijn na het klachtgesprek in oktober 2022 met de vader duidelijke afspraken gemaakt over de bezoekregeling met [naam kind01]. De GI ziet echter dat deze afspraken niet goed worden nagekomen. De vader trekt zijn eigen plan en communiceert hier niet over met de GI. Hierdoor verslechtert de samenwerking met de vader. Het ontstaan van weerstand tegen de hulpverlening is een patroon dat zichtbaar is bij de vader. Samenwerking met de GI en de hulpverlening is juist nodig om het traject te laten slagen.
Het standpunt van de moeder
Door en namens de moeder is ingestemd met het resterende deel van het verzoek van de GI. De moeder vindt het belangrijk dat de gezinsopname met [naam kind02] kan worden afgerond. Zij ziet in dat het een goede stap is geweest om mee te werken met de gezinsopname en is gemotiveerd om het traject te laten slagen. Dat [naam kind02] volgende week kan starten op school geeft de moeder ruimte om aan haar eigen problematiek te werken. De moeder hoopt op een positieve uitslag van het KSCD-onderzoek en dat geconcludeerd wordt dat [naam kind02] bij haar geplaatst kan worden. Nadat de gezinsopname met [naam kind02] is afgerond zou bekeken kunnen worden of [naam kind01] bij hen aansluit of dat een aparte gezinsopname met [naam kind01] een optie is. Voor [naam kind01] is het belangrijk dat het KSCD-onderzoek kan worden afgerond en dat er zicht komt op de opvoedsituatie bij de vader. Doordat de hulpverlening van Agathos nog niet helemaal van de grond is gekomen, is er op dit moment geen zicht op hoe het daadwerkelijk met [naam kind01] gaat in de opvoedsituatie bij de vader. [naam kind01] wil op dit moment niet in gesprek met hulpverleners. Het patroon dat in de afgelopen jaren zichtbaar is, waarbij de hulpverlening uiteindelijk stagneert, dient doorbroken te worden. De moeder vindt het belangrijk dat [naam kind01] op een positieve en gelukkige manier kan opgroeien. Het is in het belang van [naam kind01] dat zij op de woongroep van [naam instelling01] verblijft, zodat er zicht op haar is en het KSCD-onderzoek kan worden afgerond.
Het standpunt van de vader
Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] ten behoeve van de gezinsopname bij [naam instelling02]. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] is aangevoerd dat voortzetting van haar verblijf op de woongroep van [naam instelling01] niet wenselijk is. De plek is niet geschikt voor [naam kind01], omdat zij niet tot de doelgroep behoort. Zij is jonger dan de meeste daar geplaatste kinderen. Bovendien komt [naam kind01] uit een dorp op Goeree-Overflakkee, maar zit zij nu midden in de grote stad in Rotterdam. Volgens de vastgestelde bezoekregeling is [naam kind01] van maandagavond tot donderdagochtend bij de vader thuis. Deze bezoekregeling is voor de vader om praktische en financiële redenen niet uitvoerbaar. Hij staat bij het wegbrengen van [naam kind01] ’s ochtends uren in de file, terwijl hij ook moet werken. Daarom heeft de vader ervoor gekozen om [naam kind01] op vrijdag terug te brengen, want dan staat er geen file. De woongroep is daarvan op de hoogte. De vader heeft goed contact met de woonbegeleider van [naam kind01].
Ook kan [naam kind01] als gevolg van deze regeling maar twee of, bij het niet nakomen van de bezoekafspraken, drie dagen per week naar school in [plaats01]. Wanneer [naam kind01] op de woongroep verblijft, is er voor haar sprake van een beperkte structuur.
[naam kind01] geeft zelf duidelijk aan dat zij bij de vader wil wonen. Er is opvoedondersteuning ingezet in de thuissituatie bij de vader en deze hulp vanuit Agathos zou geïntensiveerd kunnen worden op het moment dat [naam kind01] vaker thuis is. Er is geen sprake van een dreigende situatie bij de vader thuis. Indien dit wel het geval is, kan dit ondervangen worden door een sterkere controle vanuit Agathos. Het is belangrijk dat de vader en [naam kind01] meewerken aan het KSCD-onderzoek. De vader heeft primair verzocht om de uithuisplaatsing van [naam kind01] per direct te beëindigen en [naam kind01] bij hem terug te plaatsen. Subsidiair is verzocht om het verblijf van [naam kind01] op de woongroep van [naam instelling01] te beperken tot de weekenden, zodat [naam kind01] gedurende de week bij de vader kan zijn, onderwijs kan volgen in [plaats01] en de opvoedondersteuning van Agathos in de thuissituatie geïntensiveerd kan worden naar drie keer per week.
De mening van [naam kind01]
voelt zich niet prettig op de woongroep waar zij nu verblijft. Ze heeft weinig aansluiting met haar groepsgenoten en kan daar geen onderwijs volgen. [naam kind01] wil graag bij haar vader in [plaats01] wonen. Het gaat volgens [naam kind01] goed als zij bij hem is en ze kan dan ook haar vrienden zien en naar school gaan. [naam kind01] zou ook graag haar moeder en broertje [naam kind02] vaker willen zien.

De beoordeling

Ten aanzien van [naam kind02]
Uit de overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).
[naam kind02] verblijft sinds 27 september 2022 samen met de moeder bij [naam instelling02] in het kader van een gezinsopname. De moeder en [naam kind02] zijn hier gestart met intensieve gezinsbehandeling, een traject met naar verwachting een totale duur van achttien weken. Gedurende de eerste weken binnen [naam instelling02] hebben er observaties plaatsgevonden, aan de hand waarvan leerlijnen zijn gekozen voor de moeder. Deze leerlijnen zijn gericht op het kunnen aansluiten bij de emotionele behoeften van [naam kind02] en het begrijpen van de gevolgen van haar eigen problematiek voor de ontwikkeling van [naam kind02] . De moeder heeft zich in de afgelopen weken positief ingezet voor de gezinsbehandeling en is gemotiveerd om het traject volledig te doorlopen en af te ronden. Er zijn echter nog de nodige stappen te maken. De onderzoeksvragen van het KSCD met betrekking tot de moeder en [naam kind02] zullen binnen de gezinsbehandeling worden beantwoord. De rechtbank is met alle betrokkenen van oordeel dat het van belang is dat de gezinsbehandeling bij [naam instelling02] in de komende weken wordt gecontinueerd. Naar verwachting zal de gezinsopname in februari 2023 worden afgerond. Er zal dan meer duidelijkheid zijn over het perspectief van [naam kind02] en de mogelijkheden tot thuisplaatsing bij de moeder.
De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing ten behoeve van de gezinsopname van [naam kind02] bij [naam instelling02] daarom verlengen tot 9 februari 2023.
Ten aanzien van [naam kind01]
Uit de overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam kind01] in de afgelopen periode veel wisselende opvoedsituaties heeft gekend. Sinds februari 2021 woonde [naam kind01] bij de vader, waar zij op 15 maart 2022 met spoed uit huis is geplaatst. [naam kind01] is vervolgens op een crisisgroep van [naam instelling01] geplaatst.
Omdat het vanuit de crisisgroep niet mogelijk was om naar school te gaan in [plaats01] , stagneerde haar ontwikkeling. Het lukte de GI niet om een beschikbare plek voor [naam kind01] in de omgeving van [plaats01] te vinden of een andere plek waar zij langer kon blijven. Om die reden was de GI voornemens om [naam kind01] bij de vader te plaatsen. Aan de Raad voor de Kinderbescherming was verzocht om dit voornemen, om [naam kind01] voor de afloopdatum van de machtiging tot uithuisplaatsing te laten terugkeren naar de vader, te toetsen. In september jl. heeft de GI het beleid gewijzigd en is besloten om [naam kind01] over te plaatsen naar een woongroep van [naam instelling01] in [plaats02] , waar zij tot op heden verblijft. De GI heeft zich op het standpunt gesteld dat het verblijf van [naam kind01] op de woongroep dient te worden voortgezet, in afwachting van de resultaten van het KSCD-onderzoek naar onder meer het perspectief van [naam kind01] en in afwachting van de inzet van opvoedondersteuning in de thuissituatie bij de vader.
Het KSCD is gestart met het onderzoek en is naar verwachting in januari 2023 klaar. Ook de door de GI noodzakelijk geachte opvoedondersteuning van Agathos is recent van start gegaan. Door middel van deze opvoedondersteuning wil de GI meer zicht krijgen op de opvoedsituatie bij de vader en de opvoedcapaciteiten van de vader. Er zijn vanuit de GI doelen geformuleerd, zo blijkt uit het verslag van Agathos, die zien op het bieden van structuur, regelmaat en ritme in de thuissituatie, het bieden van duidelijke grenzen en kaders, het op een passende manier straffen en belonen en het niet belasten van [naam kind01] met volwassen problematiek. De vader ervaart de hulpverlening van Agathos als positief en heeft baat bij de adviezen en tips die worden gegeven. De hulpverlening is echter pas recent opgestart, wat maakt dat er nog onvoldoende zicht is verkregen op de opvoedsituatie bij de vader en zijn opvoedcapaciteiten.
In oktober 2022 zijn er afspraken gemaakt tussen de GI en de vader over de momenten waarop [naam kind01] thuis bij de vader zal zijn. Volgens de huidige regeling wordt [naam kind01] op maandagmiddag door de vader opgehaald en op donderdagochtend door de vader teruggebracht naar de woongroep. Op de dagen dat zij thuis bij de vader is, kan zij naar haar school in [plaats01] . De dagen waarop [naam kind01] op de woongroep van [naam instelling01] verblijft, volgt zij geen onderwijs. Het ontbreekt haar dan aan een alternatieve, zinvolle dagbesteding. De gemaakte afspraken worden in de praktijk niet altijd nagekomen door de vader, waardoor het voorkomt dat [naam kind01] pas op donderdagavond of vrijdagochtend terugkeert naar de woongroep. De vader heeft kenbaar gemaakt dat de huidige regeling om praktische en financiële redenen voor hem niet langer uitvoerbaar is. Duidelijk is dat de huidige regeling voor veel frustratie zorgt bij de vader en veel druk op hem legt, waar [naam kind01] mee wordt belast. Door het niet nakomen van de afspraken door de vader komt ook de samenwerkingsrelatie tussen de GI en de vader opnieuw onder druk te staan.
De rechtbank begrijpt de zorgen van de GI en is met de GI en de moeder van oordeel dat het in beginsel wenselijk is om de resultaten van het KSCD-onderzoek en de bevindingen van Agathos af te wachten alvorens een beslissing wordt genomen over een eventuele plaatsing van [naam kind01] bij de vader. De rechtbank ziet zich echter gesteld voor de hiervoor geschetste situatie. Voor de rechtbank weegt zwaar dat [naam kind01] in de huidige situatie wordt belemmerd in haar schoolgang en sociale contacten, wat van negatieve invloed is op haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank dient ook rekening te houden met de mening van [naam kind01] zelf; zij heeft meermaals nadrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij niet op haar plek zit op de woongroep van [naam instelling01] en dat het haar wens is om weer bij haar vader te wonen.
Na een afweging van alle belangen komt de rechtbank tot het oordeel dat voortzetting van de huidige situatie niet in het belang van [naam kind01] is.
Dit neemt niet weg dat de rechtbank van zowel de vader als [naam kind01] volledige medewerking aan het onderzoek door het KSCD en de hulpverlening van Agathos verwacht. Ook dient naar het oordeel van de rechtbank door de GI bezien te worden of de hulpverlening van Agathos geïntensiveerd kan worden. Het is immers in het belang van [naam kind01] dat er zo goed mogelijk zicht wordt verkregen op haar opvoedsituatie, de opvoedcapaciteiten van de vader en de interactie tussen [naam kind01] en de vader. De resultaten van het KSCD-onderzoek kunnen meer inzicht geven in de sterktes en zwaktes van de vader in zijn opvoedersrol, zodat hierop kan worden ingespeeld door de hulpverlening. Dit zorgt ervoor dat de relatie tussen hem en [naam kind01] ook op de lange termijn goed blijft en de kans groter is dat [naam kind01] thuis kan blijven wonen. Ook volgt er mogelijk een advies van het KSCD over de noodzaak van verder in te zetten hulpverlening. Het streven is dat samen met de hulpverlening een duurzame, stabiele opvoedsituatie voor [naam kind01] wordt gecreëerd, waarin zij zich op positieve wijze verder kan ontwikkelen naar volwassenheid. Hiervoor is het ook noodzakelijk dat de vader blijft samenwerken en communiceren met de GI. De rechtbank geeft de GI in overweging om in samenspraak met de betrokkenen te bezien in hoeverre het (familie)netwerk een rol kan spelen gedurende de weekenden om de vader te ondersteunen en te ontlasten in de opvoeding van [naam kind01] .
De rechtbank zal daarom het resterende deel van het verzoek van de GI, voor zover dit verzoek betrekking heeft op [naam kind01] , afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind02] ten behoeve van een gezinsopname bij [naam instelling02] tot 9 februari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Persoon, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mrs. G.M. Paling en T. van den Akker, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.