ECLI:NL:RBROT:2022:10767

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
C/10/628729 / FA RK 21-8560 en C/10/631650 / FA RK 22-116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot alimentatie en huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 4 juli 2017 in Aalburg zijn gehuwd. De man en de vrouw hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en hebben op 15 november 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij stelden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft de verzoeken tot echtscheiding toegewezen, aangezien deze niet zijn weersproken en op de wet zijn gegrond.

De vrouw verzocht om een door de man te betalen partnerbijdrage van € 3.695,- per maand, maar de man verweerde zich door te stellen dat zij in een (concept) echtscheidingsconvenant waren overeengekomen dat zij na de ontbinding van hun huwelijk niet tot betaling van alimentatie gehouden zouden zijn. De rechtbank oordeelde dat de vrouw haar stelling dat zij onder druk van de man had ingestemd met een lager bedrag dan € 230.000,- niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de afspraak over het afzien van alimentatie tussen partijen vaststaat, waardoor de vrouw geen aanspraak kan maken op een partnerbijdrage.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot vernietiging van de huwelijkse voorwaarden afgewezen, omdat hij onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dwaling of benadeling. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij onder andere de overwaarde van de echtelijke woning en de verdeling van de inboedel aan de orde kwamen. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/628729 / FA RK 21-8560 en
C/10/631650 / FA RK 22-116
Beschikking van 7 december 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam 1], de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat eerst mr. E. Jongkoen te Zoetermeer,
thans mr. S. Burger te Zoetermeer.
t e g e n
[naam 2], de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S. Verweel-Nauman te Oostvoorne.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 15 november 2021;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 7 januari 2022;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens aanvullend verzoek met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2022;
  • de berichten met bijlagen van de zijde van de man van 2 februari 2022 en 7 oktober 2022;
  • het verweerschrift op het aanvullend verzoek tevens houdende gewijzigde/aanvullende verzoeken, ingekomen op 7 oktober 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
Op 21 oktober 2022 is van de vrouw nog een bericht met een bijlage ingekomen. Omdat dit bericht na de zitting is ontvangen, laat de rechtbank het buiten beschouwing.

2..De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Aalburg op 4 juli 2017.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen verzoeken ieder afzonderlijk de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
De verzoeken tot echtscheiding worden, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 3.695,- per maand vast te stellen.
2.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer en beroept zich op artikel 1 van het (concept) echtscheidingsconvenant, waarin partijen onder meer zijn overeengekomen dat zij, na de ontbinding van hun huwelijk, tegenover elkaar niet tot betaling van alimentatie gehouden zullen zijn.
2.4.3.
Uit de stukken en de verklaring van partijen ter zitting blijkt dat partijen zich voor het regelen van de gevolgen van hun echtscheiding hebben gewend tot een mediator. De mediator heeft partijen laten weten dat niet alles wat zij voor ogen hadden in een echtscheidingsconvenant kon worden geregeld, maar dat dit wel gerealiseerd zou kunnen worden door een convenant in combinatie met het opstellen van huwelijksvoorwaarden tijdens het huwelijk. In de huwelijkse voorwaarden zou (onder andere) worden geregeld dat een deel van het gemeenschapsvermogen privévermogen van de vrouw werd. Afgesproken werd dat partijen zich daarvoor zouden wenden tot een notaris, terwijl de mediator het convenant opstelde. De notaris heeft de akte van huwelijksvoorwaarden op 21 oktober 2021 gepasseerd. De mediator heeft het concept-echtscheidingsconvenant opgesteld, en daarin opgenomen dat partijen over een weer afzien van alimentatie, met een niet wijzigingsbeding. De vrouw heeft vervolgens in een bericht aan de mediator laten weten het echtscheidingsconvenant niet te willen ondertekenen.
Partijen verschillen thans van mening of de in het concept-convenant afspraak over het afzien van alimentatie tussen hen geldt.
2.4.4.
De man stelt dat het afzien van alimentatie deel uitmaakt van een ruimere afspraak. De man wilde geen alimentatie betalen aan de vrouw, omdat hij een woning wilde kopen. Daartoe zou hij bij een alimentatieverplichting financieel niet in staat zijn. De vrouw wilde dat haar - uit de nalatenschap van haar overleden vorige echtgenoot verkregen en bij huwelijk in de gemeenschap gevallen – vermogen enkel en alleen aan haar zou toekomen. Volgens de man hebben beide partijen bij de mediator verklaard deze twee wensen te willen realiseren. Zij hebben toen afgesproken dat in het convenant zou worden opgenomen dat er over en weer geen alimentatieverplichting zou zijn en dat bij huwelijkse voorwaarden zou worden geregeld dat de erfenis van de vrouw alleen aan haar zou toekomen.
De in de notariële akte genoemde bedragen die aan de vrouw zullen toekomen, zijn door de vrouw bepaald. De man heeft daarmee ingestemd vanwege zijn belang bij het vervallen van zijn alimentatieverplichting, aldus de man.
2.4.5.
De stellingen van de man worden ondersteund door de inhoud van het concept-convenant en de akte van huwelijkse voorwaarden waarin, voor zover hier relevant, het volgende is opgenomen.
Concept-echtscheidingsconvenant
Artikel 1 PARTNERALIMENTATIE
1.1
Nihilbedinq
Partijen komen overeen, dat zij na de ontbinding van hun huwelijk tegenover elkaar niet tot betaling van alimentatie gehouden zullen zijn. Dit nihilbeding is gebaseerd op het feit dat beide partijen op het tijdstip van ondertekening van het convenant in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien uit arbeid en/of vermogen.
Niet wijzigingsbedinq bij nihilbedinq
1.2
Het in artikel 1.1 bepaalde kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in art. 1:159 lid 3 BW is bepaald.
ARTIKEL 3 AFWIKKELING HUWELIJKSVOORWAARDEN EN DE VERDELING VAN
ENKELE EENVOUDIGE GEMEENSCHAPPEN
Inhoud huwelijksvoorwaarden
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd na het maken van huwelijksvoorwaarden. Deze houden, kort gezegd, het volgende in:
Uitsluiting van iedere gemeenschap. Partijen hebben een beschrijving gemaakt van goederen en schulden. Uit deze beschrijving volgt dat door de man is aangebracht € 18.000,00 en door de vrouw is aangebracht € 187.000,00.
Akte van huwelijkse voorwaarden d.d. 21 oktober 2021
Beschrijvinq eigen vermoqen
Artikel 1.3
De goederen en schulden die zijn vermeld in de aan deze huwelijkse voorwaarden gehechte beschrijving, behoren op de datum van ondertekening van deze akte in ieder geval tot het eigen vermogen van ieder van de echtgenoten. Met betrekking tot de goederen en schulden die niet in de beschrijving zijn vermeld, kan het bewijs door alle middelen worden geleverd.
Beschrijving van goederen en schulden behorende bij de akte van huwelijkse voorwaarden
[naam 1]
Investering gezamenlijke woning € 18.000,00
[naam 2]
Investering gezamenlijke woning € 110.000,00
Camper € 35.000,00
Spaargeld € 42.000,00
2.4.6.
De vrouw betwist de door de man gestelde afspraak en stelt zich op het standpunt dat zij alleen van alimentatie zou afzien als zij het volledige geërfde bedrag van € 230.000,- uit de huwelijksgoederengemeenschap zou terugkrijgen. Volgens de vrouw heeft zij deze voorwaarde, met het concrete bedrag van € 230.000,-, van meet af aan gesteld. De vrouw erkent dat zij bij de notaris heeft ingestemd met een lager totaalbedrag dan € 230.000,-, maar stelt dat dit onder druk van de man is gebeurd.
2.4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar stelling dat zij bij de notaris onder druk van de man met een lager bedrag dan € 230.000,- heeft ingestemd niet voldoende concreet gemaakt. Bovendien is de verklaring van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat zij samen met de man in onderling overleg de te verrekenen bedragen heeft vastgesteld, niet goed te rijmen met haar stelling dat zij van meet af aan (duidelijk heeft gemaakt dat zij) € 230.000,- wilde krijgen.
Daarbij komt dat het bedrag van € 230.000,- niet is opgenomen in het concept echtscheidingsconvenant. Daarin staan, in artikel 3.1, precies de bedragen die in de notariële akte zijn opgenomen. Dit duidt erop dat partijen het al bij de mediator eens waren over die bedragen. Daarmee spoort niet dat de vrouw steeds zou hebben verklaard dat zij alleen zou afzien van alimentatie als zij een bedrag van € 230.000,- uit de gemeenschap zou krijgen.
De vrouw wijst op haar brief aan de mediator van november 2021, dus van na het passeren van de huwelijksvoorwaarden, waarin zij schrijft dat zij bij de notaris bespreekbaar heeft gemaakt dat er aan de door haar gestelde voorwaarde niet wordt voldaan, en dat de man daarop heel erg agressief heeft gereageerd. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het zo is gegaan. Niet alleen vanwege wat hiervoor is overwogen, maar ook omdat de notaris niets over de samenhang van de regeling voor het vermogen met het afzien van alimentatie heeft opgenomen in de akte. In de notariële akte staat alleen een algemene, als standaard overkomende, opmerking in de slotverklaring over het feit dat de notaris partijen erop heeft gewezen dat na echtscheiding de wettelijke bepalingen over partneralimentatie van toepassing zijn. Als er bij de notaris een heftige discussie over dit onderwerp zou zijn geweest, zoals de vrouw stelt, had het voor de hand gelegen dat dat aan dit onderwerp in de akte aandacht zou zijn besteedt, bijvoorbeeld in de considerans.
Ten slotte acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de man in de door vrouw geschetste situatie bereid zou zijn geweest de akte huwelijksvoorwaarden te ondertekenen. Als de vrouw de man inderdaad had laten weten dat zij bij opname van de lagere bedragen in de notariële akte niet zonder meer zou afzien van partneralimentatie, zou de man namelijk niets meer te winnen hebben gehad bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden.
2.4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw de door de man gestelde en onderbouwde afspraak onvoldoende gemotiveerd weersproken, op grond waarvan de rechtbank beslist dat de afspraak conform artikel 1 van het concept echtscheidingsconvenant tussen partijen vaststaat. Gelet hierop kan de vrouw geen aanspraak maken op een door de man te betalen partnerbijdrage. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
2.5.
Verdeling c.q. afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden
2.5.1.
De man verzoekt:
I (primair) voor recht te verklaren dat de buitengerechtelijke vernietiging van de man
doel heeft getroffen en dat nog steeds sprake is van een algehele gemeenschap van goederen, en (subsidiair) de opgestelde huwelijksvoorwaarden wegens in strijd met de wettelijke maatstaven en op grond van benadeling voor meer dan een kwart dan wel door een ander wilsgebrek te vernietigen en voor recht te verklaren dat sprake is van een algehele gemeenschap van goederen;
II vaststelling van de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen, per peildatum 15 november 2021, conform het formulier verdelen & verrekenen van de man, met de bijbehorende (volgende) processuele verzoeken:
a. de overwaarde uit verkoop van de echtelijke woning van € 211.931,56 bij helfte te verdelen, waarbij de vrouw nog een bedrag van € 46.592,68, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de man dient te betalen;
b. te bepalen dat partijen de inboedel met gesloten beurzen onderling hebben verdeeld;
c. de Seat Ibiza met kenteken [kenteken 1] toe te delen aan de vrouw tegen een waarde ad € 3.700,- en de BMW 3 met kenteken [kenteken 2] toe te delen aan de man tegen een waarde ad € 2.200,-, onder de verplichting dat de vrouw uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 750,- aan de man dient te voldoen;
d. indien en voor zover de vrouw geen facturen van de camper in het geding brengt om de waarde van de camper te bewijzen, te bepalen dat bij de verdeling wordt uitgegaan van een waarde van de camper van € 58.000,-, zodat een bedrag van € 29.000,- aan de man wordt toebedeeld;
(een verzoek IIe ontbreekt)
f. de op naam van de man gestelde bankrekening aan hem toe te delen, onder de verplichting de helft van het saldo per peildatum binnen uiterlijk veertien dagen na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw te vergoeden, alsmede de saldi van de gezamenlijke rekeningen van partijen per peildatum bij
helfte te verdelen, onder de verplichting dat de vrouw binnen uiterlijk veertien dagen na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke
stand dit aan de man zal vergoeden, en de op naam van de vrouw gestelde bankrekening(en) en/of spaarrekening(en) aan de vrouw toe te delen, onder de verplichting de helft van het saldo per peildatum, binnen uiterlijk veertien dagen na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, aan de man te vergoeden, en daarbij te bepalen dat de vrouw binnen voornoemde termijn van veertien ook aan de man de bankafschrift(en) vanaf 15 mei 2021 tot aan de peildatum dient te verschaffen, bij gebreke waarvan de vrouw een dwangsom van € 1.000,- per dag verbeurt en te bepalen dat, indien blijkt dat de vrouw de gemeenschap opzettelijk heeft benadeeld, de man op grond van artikel 3:194 lid 2 BW recht heeft op de volledige saldi van de bankrekeningen;
g. te bepalen dat partijen, in hun interne draagplichtverhouding, alle
huwelijkse schulden per peildatum bij helfte dienen te dragen.
2.5.2.
De vrouw voert gemotiveerd en verzoekt:
I . de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen;
II. de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap respectievelijk de verrekening in het kader van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden vast te stellen, zoals weergegeven onder de punten 6 tot en met 11 van het verweerschrift tevens aanvullend verzoek van de vrouw en te bepalen dat:
de man in het kader van overbedeling inzake de auto’s een bedrag van
€ 3.325,- aan de vrouw zal vergoeden;
b) de man de bedragen die de vrouw vanaf januari tot en met oktober aan de Interbank heeft voldaan, te weten een bedrag van € 1.129,85, aan de vrouw zal vergoeden, en daarnaast te bepalen dat de man de eventuele verder lopende termijnbetalingen ook bij helfte aan de vrouw zal vergoeden en het
resterende openstaande saldo van € 19.464,03 door hem aan de Interbank voldaan wordt, waarna de vrouw een bedrag van € 9.732,015 aan de man zal voldoen;
c) de man de helft van de waarde van de SVHW nota (€ 529,40) aan de vrouw zal vergoeden;
III. de man te veroordelen aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 33.600,- als zijnde een vergoeding voor de door haar geleverde inspanningen aan de gemeenschappelijke woning;
IV. de man te veroordelen aan de vrouw te vergoeden de helft van de door hem verstrekte lening aan [naam 3] , zijnde een bedrag van € 6.057,50.
Vernietiging huwelijksvoorwaarden
Buitengerechtelijke vernietiging
2.5.3.
De man stelt dat hij bij brief van 15 november 2021 de huwelijksvoorwaarden buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens dwaling waarbij hij voor meer dan een kwart is benadeeld, dan wel door een ander wilsgebrek is benadeeld. Omdat de vrouw de man direct heeft laten weten hier niet in te berusten, is van een buitengerechtelijke vernietiging van de huwelijksvoorwaarden geen sprake. Het verzoek van de man op dit punt wordt daarom afgewezen. Dat betekent dat de rechtbank de gronden van de door de man verzochte vernietiging zal beoordelen.
Dwaling
2.5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de man, gezien de stukken en de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat bij het aangaan van de huwelijksvoorwaarden sprake is geweest van dwaling, zoals de man heeft gesteld.
De man stelt dat de vrouw de man had moeten meedelen dat zij haar deel van de afspraak, te weten het afzien van partneralimentatie, niet zou nakomen. Daarnaast stelt de man dat de notaris hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid dat de vrouw op de afspraak terug zou komen. Bij zijn beroep op dwaling gaat de man er kennelijk van uit dat de vrouw eenzijdig kon terugkomen op de gemaakte afspraak. Dit uitgangspunt is onjuist. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank de vrouw gebonden aan de afspraak over het afzien van partneralimentatie. Het beroep van de man op dwaling slaagt daarom niet.
Benadeling ex artikel 3:196 BW
2.5.5.
De man stelt zich op het standpunt dat hij heeft gedwaald omtrent de waarde van een of meer goederen die door de huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap zijn komen te vallen. De man is namelijk van mening dat de camper van de vrouw een hogere waarde (€ 58.000,-) vertegenwoordigt dan de waarde (35.000,-) die in de bijlage bij de notariële akte van 21 oktober 2021 is vermeld. Verder voert de man aan dat de vrouw een aanzienlijk bedrag aan spaargeld (€ 200.000,-) aan de gemeenschap heeft onttrokken. Op grond hiervan stelt de man voor meer dan een kwart benadeeld te zijn. De vrouw betwist dat ten aanzien van de camper sprake is van benadeling en overlegt de koopovereenkomst van de camper van 30 augustus 2021, waaruit blijkt dat zij de camper heeft gekocht voor € 35.000,-.
Ten aanzien van het door het door de man genoemde spaargeld stelt de vrouw niet bekend te zijn met een bedrag van € 200.000,- aan spaargeld. De vrouw betwist dit bedrag te hebben achtergehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn stelling te zijn benadeeld voor meer dan een vierde deel niet voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen enkele aanwijzing dat de camper ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden meer waard was dan het gehanteerde aankoopbedrag van € 35.000,-.
Indien en voor zover op de hierna te noemen peildatum daadwerkelijk sprake mocht zijn geweest van verborgen spaargeld van € 200.000,- aan de zijde van de vrouw, geldt dat deze geldsom nog steeds tot de (onverdeelde) gemeenschap van partijen behoort, niet in enige verdeling is betrokken en daarom geen grond kan vormen voor een geslaagd beroep op artikel 3:196 BW. Overigens kan de rechtbank op basis van de stukken en de verklaringen van partijen niet vaststellen dat de vrouw zich spaargeld heeft toegeëigend en dit buiten de verdeling houdt. Het beroep op benadeling kan dus niet slagen.
Bedrog
2.5.6.
Het (subsidiaire) beroep van de man op bedrog acht de rechtbank evenmin geslaagd. De man heeft namelijk niet voldoende concreet gesteld waaruit dit bedrog zou hebben bestaan.
Conclusie
2.5.7.
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek van de man tot vernietiging van de huwelijksvoorwaarden worden afgewezen.
De verdeling
2.5.8.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 15 november 2021 (te 12:30 uur).
2.5.9.
Tussen partijen staat vast dat:
  • de echtelijke woning en de aan de woning verbonden hypothecaire lening zijn verdeeld;
  • de inboedel van de echtelijke woning is verdeeld;
  • het saldo van de bankrekening [bankrekeningnummer 1] per peildatum
€ 0,-. bedroeg De bankrekening is inmiddels opgezegd.
2.5.10.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen het volgende afgesproken:
  • het saldo van de door de vrouw opgezegde bankrekening [bankrekeningnummer 2] wordt per peildatum bij helfte verdeeld;
  • het saldo van de bankrekening [bankrekeningnummer 3] wordt per peildatum bij helfte verdeeld. De bankrekening wordt voortgezet door de man;
  • het saldo van de bankrekening [bankrekeningnummer 4] wordt per peildatum (te 12.30 uur) ad € 259,90 bij helfte verdeeld. De man zet de bankrekening voort;
  • de auto (Seat, Ibiza) wordt aan de vrouw toebedeeld voor een waarde van € 3.300,-, met verrekening van de helft van de waarde met de man;
  • de vrouw stuurt het betaalbewijs betreffende de betaling van de nota van het SHVW aan de man, waarna de man de helft van de nota van SHVW aan de vrouw vergoedt, te weten € 529,40.
Bankrekening [bankrekeningnummer 5]
2.5.11.
Partijen verschillen van mening over het saldo van deze rekening. De vrouw stelt dat dit haar spaarrekening was waarop destijds de erfenis van haar overleden echtgenoot is gestort en waarvan de gelden (ad € 42.000,-) zijn meegenomen in de huwelijksvoorwaarden en aan haar zou toekomen.
De man betwist de stelling van de vrouw en stelt dat de vrouw in de periode van 15 mei 2021 tot na de peildatum van de gezamenlijke bankrekening [bankrekeningnummer 1] geldsommen heeft overgemaakt naar onder andere deze rekening en vervolgens heeft doorgestort naar een voor hem onbekende bankrekening. Omdat de man desgevraagd heeft verklaard zijn stelling niet te kunnen aantonen, acht de rechtbank de betwisting van de man onvoldoende gemotiveerd. De spaarrekening van de vrouw wordt beschouwd als behorend tot het spaargeld vermeld in de bijlage bij de notariële akte van 21 oktober 2021 en is dus geen bestanddeel van de gemeenschap.
Auto, BMW 3
2.5.12.
Partijen zijn het erover eens dat de BMW aan de man wordt toebedeeld, maar zij zijn het niet eens over de in aanmerking te nemen waarde. Omdat in verband met het bouwjaar van de BMW (2003) voor partijen niet mogelijk is gebleken een representatieve (ANWB) waardering over te leggen, ziet de rechtbank aanleiding de door man overlegde ANWB Auto Koerslijst van een soortgelijke BMW van een recenter bouwjaar (2004) in aanmerking te nemen, waaruit volgt dat de waarde van deze auto bij verkoop tussen particulieren € 1.000,- bedraagt.
Camper
2.5.13.
Omdat de camper een van de goederen betreft, genoemd in de beschrijving van goederen en schulden behorende bij de akte van de huwelijksvoorwaarden, valt de camper buiten de gemeenschap.
Lening [naam 3]
2.5.14.
De vrouw stelt dat door de man bedragen als lening zijn verstrekt aan de voor de vrouw niet bekende persoon [naam 3] , terwijl de man stelt niet bekend te zijn met de lening en niet weet wie [naam 3] is. Voor zover er een aanspraak uit geldlening bestond op de peildatum, wil de man verdeling bij helfte. De rechtbank stelt dat vast dat blijkens het door de vrouw overlegde overzicht van de bankrekening [bankrekeningnummer 3] over de periode 15 juni 2021 tot 15 november 2021 totaal € 12.115,- is overgemaakt aan [naam 3] .
Voor zover dit een lening betreft, wat de rechtbank niet kan vaststellen, zijn partijen ieder voor de helft gerechtigd tot deze vordering.
Schuld Interbank
2.5.15.
Partijen zijn het er over eens dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de aflossing van de gemeenschappelijke schuld bij Interbank per peildatum en dat ieder van hen het eigen aandeel in de schuld voor zijn/haar rekening moet nemen en deze als eigen schuld moet voldoen. Omdat de vrouw inmiddels meer heeft betaald dan de man op deze lening, stelt de vrouw een regresvordering van € 1.129,85 op de man te hebben.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot betaling van voormeld bedrag door de man af. De vrouw heeft namelijk nog niet meer dan haar deel van de schuld afgelost en heeft daarom (nog) geen regresvordering op de man.
2.5.16.
De wijze van verdeling van de gemeenschap zal gelast worden zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 2.5.8. en 2.5.15. is weergegeven.
Vergoedingsrecht € 33.600,-
2.5.17.
De vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht heeft op de man van € 33.600,-. Volgens haar is in verband met de waardevermeerdering van de woning, die mede is ontstaan door de door haar geleverde inspanningen in en aan de woning, sprake van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de man. De man betwist gemotiveerd de door de vrouw gestelde inspanning en de ongerechtvaardigde verrijking.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar standpunt niet voldoende onderbouwd. Zo is gesteld noch gebleken dat aan de zijde van de vrouw sprake is van verarming in de zin van artikel 6:212 BW. Dat voor de vrouw - zoals zij stelt - deze inspanning in verband met haar arbeidsongeschiktheid en gezondheid fysiek te zwaar is geweest, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank ziet de inspanningen van de vrouw als vallend binnen het kader van artikel 1:81 BW en wijst het verzoek van de vrouw daarom af.
2.6.
Proceskosten
2.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 4 juli 2017 te Aalburg;
3.2.
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.5.8. tot en met 2.5.15.;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 7 december 2022.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.