ECLI:NL:RBROT:2022:10681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
FT EA 22/907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in faillissement van een VOF

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 17 oktober 2022. De rechtbank ontving op 18 november 2022 aanvullende stukken en de zitting vond plaats op 21 november 2022. Verzoeker, die inkomsten uit arbeid ontvangt, heeft een schuldenlast van € 78.364,74, grotendeels voortkomend uit een onderneming die hij samen met een ander heeft gevoerd onder de naam [bedrijf01]. Deze onderneming is op 18 oktober 2022 in staat van faillissement verklaard, evenals de andere vennoot. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de schuldenlast van verzoeker nog niet precies kon worden vastgesteld, omdat de waarde van de activa van [bedrijf01] nog bepaald moest worden.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet kon worden toegewezen. Dit is alleen mogelijk als voldoende aannemelijk is dat verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeerde dat dit in het onderhavige geval niet aannemelijk was. De goede trouw is een belangrijke maatstaf en de rechtbank hield rekening met verschillende omstandigheden, zoals de aard en omvang van de vorderingen en het gedrag van verzoeker met betrekking tot zijn schulden.

De rechtbank merkte op dat er geen boekhouding beschikbaar was en dat de ondernemingsschulden in beginsel niet te goeder trouw waren ontstaan. Bovendien was er onvoldoende informatie beschikbaar om vast te stellen in hoeverre de schulden te goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank waarschuwde ook dat bij een eventuele toepassing van de schuldsanering een nieuwe bovenmatige schuld zou kunnen ontstaan, wat zou kunnen leiden tot een tussentijdse beëindiging van de regeling zonder schone lei. De rechtbank besloot uiteindelijk het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 28 november 2022
[verzoeker01],
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 17 oktober 2022 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft op 18 november 2022 aanvullende stukken ontvangen.
Ter zitting van 21 november 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • Verzoeker;
  • Mevrouw J. Kram, werkzaam bij Kram & Meersma SHVO (hierna: schuldhulpverlening).

2..De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet (Fw) € 78.364,74.
Verzoeker heeft samen met een ander een onderneming gevoerd, onder de naam [bedrijf01] . Deze onderneming is opgericht op 16 november 2020 in de vorm van een VOF. De schulden van verzoeker komen grotendeels voort uit deze onderneming. Ter zitting is gebleken dat [bedrijf01] op 18 oktober 2022 in staat van faillissement is verklaard. Ook de andere vennoot is in staat van faillissement verklaard. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de schuldenlast van verzoeker nog niet precies is vast te stellen, omdat de waarde van het actief van [bedrijf01] nog bepaald moet worden.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De schulden komen grotendeels voort uit de onderneming die verzoeker heeft gevoerd. Er is geen boekhouding beschikbaar, althans er zijn geen jaarstukken overgelegd. In beginsel zijn de ondernemingsschulden daarom niet te goeder trouw ontstaan en/of onbetaald gelaten (zie de landelijk uniforme beoordelingscriteria). Bovendien is het faillissement van de onderneming pas recentelijk uitgesproken, en is er thans nog onvoldoende informatie beschikbaar om vast te stellen in hoeverre de schulden te goeder trouw zijn ontstaan. Zo heeft verzoeker verklaard dat er schulden zijn ontstaan in verband met de bestelling van een grote hoeveelheid goederen voor verkoop en installatie door de onderneming, zonder tevoren goed in kaart te brengen in hoeverre daar een markt voor is; op dit moment is onbekend wat er met die goederen is gebeurd en of deze nog beschikbaar zijn voor verkoop door de curator.
Ter zitting is met verzoeker besproken dat bij de (eventuele) toepassing van de wettelijke schuldsanering niet valt uit te sluiten dat een nieuwe bovenmatige schuld zal ontstaan die aanleiding zou kunnen zijn de regeling tussentijds te beëindigen zonder schone lei, althans die niet onder de schone lei valt. Op dit moment is onzeker in hoeverre het salaris van de curator in het faillissement van [bedrijf01] kan worden voldaan uit het actief. Als dat niet het geval is, en het salaris van de curator zou worden vastgesteld op een hoger bedrag dan het beschikbare actief, zou in zoverre sprake zijn van een nieuwe (boedel)schuld in de schuldsaneringsregeling van verzoeker (zie HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649), die reden zou kunnen zijn ex artikel 350 lid 3 sub d Fw de regeling (tussentijds) te beëindigen zonder schone lei. In ieder geval zou de schone lei niet voor die nieuwe (boedel)schuld gelden.
Het voorgaande kan worden voorkomen als eerst het faillissement van [bedrijf01] wordt afgewikkeld en verzoeker pas daarna (als hij daarvoor in aanmerking komt) wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, al dan niet via een omzettingsverzoek ex artikel 15b Fw. Bij omzetting is de eventuele vordering van de curator van [bedrijf01] weliswaar ook een boedelschuld (artikel 15d Fw), maar niet een nieuwe schuld, zodat deze wel onder de werking van de wettelijke schuldsaneringsregeling valt en ook een schone lei niet in de weg staat.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022. [1]

Voetnoten

1.