In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over de terugbetaling van een koopsom voor een chalet. [eiser01] had in totaal € 17.267,41 aan [gedaagde01] betaald in verband met de voorgenomen aankoop van een chalet, maar er was geen schriftelijke koopovereenkomst tot stand gekomen. [gedaagde01] heeft het chalet uiteindelijk aan een ander verkocht en heeft het bedrag dat hij van [eiser01] ontving, niet terugbetaald.
De procedure begon met een dagvaarding op 12 mei 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 oktober 2022. Tijdens deze behandeling heeft [eiser01] zijn vordering, die bestond uit de hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, verder toegelicht. [gedaagde01] erkende dat hij een bedrag van € 14.267,41 aan [eiser01] moest terugbetalen, maar stelde ook een tegenvordering van € 3.000,- te hebben, die hij wilde verrekenen met het terug te betalen bedrag. De kantonrechter oordeelde dat de tegenvordering niet eenvoudig vast te stellen was en wees het beroep op verrekening af.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] het bedrag van € 17.267,41 aan [eiser01] moest terugbetalen, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Ook werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.564,03. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde01] direct moest betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep.