ECLI:NL:RBROT:2022:10598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
9881752 CV EXPL 22-15106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling koopsom chalet na niet tot stand gekomen koopovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over de terugbetaling van een koopsom voor een chalet. [eiser01] had in totaal € 17.267,41 aan [gedaagde01] betaald in verband met de voorgenomen aankoop van een chalet, maar er was geen schriftelijke koopovereenkomst tot stand gekomen. [gedaagde01] heeft het chalet uiteindelijk aan een ander verkocht en heeft het bedrag dat hij van [eiser01] ontving, niet terugbetaald.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 mei 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 oktober 2022. Tijdens deze behandeling heeft [eiser01] zijn vordering, die bestond uit de hoofdsom en buitengerechtelijke kosten, verder toegelicht. [gedaagde01] erkende dat hij een bedrag van € 14.267,41 aan [eiser01] moest terugbetalen, maar stelde ook een tegenvordering van € 3.000,- te hebben, die hij wilde verrekenen met het terug te betalen bedrag. De kantonrechter oordeelde dat de tegenvordering niet eenvoudig vast te stellen was en wees het beroep op verrekening af.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] het bedrag van € 17.267,41 aan [eiser01] moest terugbetalen, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Ook werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.564,03. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde01] direct moest betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9881752 CV EXPL 22-15106
datum uitspraak: 2 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.P.A. Knol,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.P. van Veenendaal.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 mei 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [eiser01] , met bijlage.
1.2.
Op 26 oktober 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken. [eiser01] en zijn gemachtigde hebben via Teams digitaal aan de mondelinge behandeling deelgenomen.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] hebben tussen november 2020 en augustus 2021 overleg gevoerd over de aankoop van een chalet op [naam park01] [adres01] in [plaats01] . Dit chalet was eigendom van [gedaagde01] en [eiser01] was van plan het van [gedaagde01] te kopen.
2.2.
[eiser01] heeft aan [gedaagde01] in verband met de (voorgenomen) koop van het chalet in termijnen in totaal € 17.267,41 betaald.
2.3.
Er is geen (schriftelijke) koopovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen. [gedaagde01] heeft het chalet op enig moment aan een ander verkocht en geleverd.
2.4.
[gedaagde01] heeft het bedrag van € 17.267,41 dat hij van [eiser01] heeft ontvangen, niet terugbetaald.

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist, na vermindering van zijn eis, samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 18.414,09 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 17.267,41 en buitengerechtelijke kosten van € 1.146,68. Rente wordt gevorderd over de hoofdsom.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Omdat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen en het chalet door [gedaagde01] niet aan [eiser01] is geleverd, heeft [eiser01] het bedrag van € 17.267,41 onverschuldigd aan [gedaagde01] betaald. Dit bedrag moet terugbetaald worden. Op 30 augustus 2021 is een zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ aan [gedaagde01] gestuurd. Omdat hij toen niet binnen veertien dagen na ontvangst van die brief heeft betaald, is hij de buitengerechtelijke kosten van € 1.146,68 verschuldigd.
3.3.
[gedaagde01] erkent dat hij een bedrag van € 14.267,41 aan [eiser01] terug moet betalen. [gedaagde01] stelt een vordering van € 3.000,- op [eiser01] te hebben, welke vordering [gedaagde01] met het terug te betalen bedrag wil verrekenen.

4..De beoordeling

4.1.
Gelet op de erkenning van [gedaagde01] dat [eiser01] in ieder geval een bedrag van € 14.267,41 als onverschuldigd betaald terug moet krijgen, zal dit bedrag in ieder geval worden toegewezen.
4.2.
[gedaagde01] moet daarnaast ook het bedrag van € 3.000,- dat hij stelt te mogen verrekenen aan [eiser01] terugbetalen. Ter onderbouwing van deze vordering heeft [gedaagde01] gesteld dat hij huurinkomsten is misgelopen, omdat door toedoen van [eiser01] de levering van het chalet is uitgesteld en hij het daarom in 2021 niet heeft kunnen verhuren.
4.3.
[eiser01] heeft betwist dat [gedaagde01] het chalet in 2021 had kunnen verhuren, dat hij daarom een bedrag van € 3.000,- aan huurinkomsten is misgelopen en ook dat er een grondslag is voor deze vordering. De kantonrechter is van oordeel dat daarom niet op eenvoudige wijze is vast te stellen of aan [gedaagde01] een beroep op verrekening toekomt. Gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW passeert de kantonrechter het beroep op verrekening.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.4.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar omdat de aanmaning van 30 augustus 2021 onduidelijkheid laat bestaan over het totale bedrag dat nog kosteloos voldaan kan worden binnen de genoemde termijn. Immers wordt naast het bedrag aan hoofdsom ook verwezen naar een te betalen bedrag van € 172,20 aan rente, zonder dat gesteld of gebleken is dat die rente al een jaar heeft gelopen en meegeteld zou mogen worden (artikel 6:119 lid 2 BW). De wettelijke rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiser01] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist.
proceskosten
4.5.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 693,00 aan griffierecht en € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 373,- tarief). Dit is totaal € 1.564,03. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 17.267,41 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 1.564,03;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
51909