ECLI:NL:RBROT:2022:10597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
10071120 CV EXPL 22-26517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in geschil tussen buitenlandse firma's met betrekking tot exploitatie binnenschip

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buitenlandse firma's, TML AG uit Liechtenstein en Mayflower Binnenschifffahrt uG uit Duitsland. TML heeft Mayflower aangeklaagd voor een bedrag van € 3.580,01, maar Mayflower heeft de exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om over deze zaak te oordelen. De kantonrechter heeft de procedure in twee delen behandeld: het bevoegdheidsincident en de hoofdzaak.

In het bevoegdheidsincident heeft de kantonrechter vastgesteld dat er geen verdragsregels zijn die de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ondersteunen. TML stelde dat artikel 625 Rv van toepassing was, omdat het ging om het leveren van personeelsdiensten aan Mayflower in het kader van de exploitatie van een binnenschip. De kantonrechter oordeelde echter dat deze bepaling niet van toepassing was, omdat het hier niet gaat om een exploitatieovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

Daarnaast werd ook artikel 767 Rv, de vangnetbepaling, besproken. De kantonrechter concludeerde dat TML weliswaar verlof had gekregen voor het leggen van derdenbeslag, maar dat dit niet voldoende was om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te rechtvaardigen. De kantonrechter verklaarde zich uiteindelijk onbevoegd om van de vorderingen van TML kennis te nemen en wees de vordering van Mayflower tot zekerheidstelling af. TML werd veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 373,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om de juiste rechtsmacht te bepalen, vooral in internationale geschillen, en de beperkingen van de Nederlandse rechter in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10071120 CV EXPL 22-26517
datum uitspraak: 2 december 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de firma naar buitenlands recht
TML AG,
vestigingsplaats: Vaduz (Liechtenstein),
eiseres in de hoofdzaak;
verweerster in de incidenten,
gemachtigde: mr. M.F. Breedveld,
tegen
de firma naar buitenlands recht
Mayflower Binnenschifffahrt uG,
vestigingsplaats: Haren, Ems (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
gemachtigde: mr. B. van Treijen.
De partijen worden hierna ‘TML’ en ‘Mayflower’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 juni 2022, met bijlagen;
  • de akte wijziging eis, met bijlagen;
  • het antwoord, tevens incidentele conclusie vordering zekerheid ex 224 Rv en exceptie van onbevoegdheid, met bijlage;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident en vordering 224 Rv, met bijlagen.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
TML eist, na wijziging van eis, samengevat:
  • Mayflower te veroordelen aan haar te betalen € 3.580,01, met rente over € 3.341,57;
  • Mayflower te veroordelen in de proces- en beslagkosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
Mayflower is het niet eens met de eis.

3..Het geschil in het bevoegdheidsincident

3.1.
Mayflower heeft vóór alle weren de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Zij voert aan dat er geen verdragsregels zijn waaruit de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voortvloeit. Liechtenstein is geen partij bij de EEX-Verordening, noch bij het Verdrag van Lugano. Artikel 625 Rv is niet van toepassing, omdat de vordering van TML geen vordering betreffende de exploitatie van een schip is. Artikel 767 Rv (de vangnetbepaling) mist toepassing, omdat TML via een procedure in Duitsland een executoriale titel in Nederland kan krijgen.
3.2.
TML voert verweer en stelt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is om te oordelen over dit geschil. TML stelt dat artikel 625 lid 1 sub b Rv van toepassing is, omdat het gaat om het leveren van personeelsdiensten aan Mayflower in het kader van de exploitatie van een binnenvaartschip. Deze diensten zijn geleverd in Nederland, aldus TML. Daarnaast is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 767 Rv, nu TML beslag heeft gelegd onder een derde, [bedrijf01], die is gevestigd in Nederland. TML heeft daartoe verlof gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam.

4..Het geschil in het incident ex artikel 224 Rv

4.1.
Mayflower vordert TML te bevelen zekerheid te stellen voor de proceskosten. Mayflower baseert deze vordering op de omstandigheid dat TML is gevestigd in Liechtenstein, een land waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen. Het is niet redelijkerwijs aannemelijk dat verhaal voor de proceskostenveroordeling in Nederland mogelijk zal zijn, omdat TML geen bezittingen in Nederland heeft. Mayflower meent dat een zekerheidstelling voor een bedrag van € 2.000,- redelijk is.
4.2.
TML voert aan dat zij een gezonde onderneming is en haar reputatie geen aanleiding geeft voor een zekerheidstelling. Volgens TML is redelijkerwijs aannemelijk dat verhaal in Nederland mogelijk zal zijn. Voor zover een zekerheidstelling wordt bevolen, zou deze maximaal € 1.000,- hoeven bedragen.

5..De beoordeling in het bevoegdheidsincident

5.1.
De kantonrechter zal eerst een beslissing geven in het bevoegdheidsincident. Als de kantonrechter zich onbevoegd verklaart, heeft Mayflower immers geen belang meer bij haar incidentele vordering tot zekerheidstelling, omdat dan direct een einde komt aan de procedure.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat zij enkel bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil als dat uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt. Er zijn geen verdragsregels of verordeningen van toepassing waaruit volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.3.
De kantonrechter acht zich onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen. Noch uit artikel 625 lid 1 sub b Rv, noch uit artikel 767 Rv volgt die bevoegdheid.
5.3.1.
Artikel 625 lid 1 sub b Rv schept geen bevoegdheid (en daarmee geen rechtsmacht), omdat het hier niet gaat om een exploitatieovereenkomst. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om met de term ‘exploitatieovereenkomsten’ aansluiting te zoeken bij boek 8 BW. Daarin worden onder exploitatieovereenkomsten verstaan ‘de bevrachtingen van het schip en de overeenkomsten tot vervoer van zaken of personen met het schip’ (zie
Kamerstukken II2015/16, 34 447, nr. 3, p. 8). Overeenkomsten betreffende het inhuren van personeel vallen niet onder deze definitie.
5.3.2.
Ook de zogenoemde vangnetbepaling van artikel 767 Rv schept geen bevoegdheid (en dus geen rechtsmacht). TML beschikt weliswaar over verlof tot het leggen van derdenbeslag van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, maar dat alleen is niet voldoende. Er moet immers ook zijn voldaan aan de voorwaarde dat TML geen andere weg heeft om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen. Die weg is er wel. Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke zaken is van toepassing en uit artikel 4 lid 1 sub a van dit verdrag volgt dat de Duitse rechter als bevoegd wordt erkend, nu Mayflower in Duitsland gevestigd is. Dit betekent dat de Nederlandse rechter, als TML over een uitspraak van een Duitse rechtbank beschikt, op verzoek van TML verlof zal verlenen om die uitspraak in Nederland ten uitvoer leggen (artikel 985 Rv).

6..De beoordeling in het incident ex artikel 224 Rv

6.1.
Nu de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren, heeft Mayflower geen belang bij de door haar gevorderde zekerheidstelling. Het is immers zinledig om TML te veroordelen om zekerheid te stellen, terwijl Mayflower met deze einduitspraak al over een executoriale titel voor de proceskosten beschikt. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

7..De hoofdzaak

7.1.
Gelet op de beslissing in het bevoegdheidsincident komt met dit vonnis een einde aan de hoofdzaak.

8..Proceskosten

8.1.
TML krijgt (voor het grootste deel) ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Mayflower tot vandaag vast op € 373,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt × € 373,- tarief). Voor kosten die Mayflower maakt na deze uitspraak moet TML een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

9..De beslissing

De kantonrechter:
9.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van TML kennis te nemen;
9.2.
wijst de vordering van Mayflower tot zekerheidstelling door TML af;
9.3.
veroordeelt TML in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Mayflower begroot op € 373,-;
9.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909