ECLI:NL:RBROT:2022:10547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
C/10/605970 / FA RK 20-7956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap en dwangsom voor DNA-onderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022, is de vraag aan de orde of de man de biologische vader is van de minderjarige. Beide partijen twijfelen aan het vaderschap, en de vrouw weigert mee te werken aan een door de rechtbank gelast DNA-onderzoek, waarbij zij zich beroept op haar lichamelijke integriteit en die van de minderjarige. De rechtbank heeft het beroep van de vrouw gepasseerd en heeft het verzoek van de man om een dwangsom op te leggen aan de vrouw toegewezen, met de mogelijkheid van lijfsdwang indien de vrouw niet meewerkt aan het DNA-onderzoek.

De procedure is gestart na een eerdere beschikking van 16 juli 2021, waarin een DNA-onderzoek was bevolen. De vrouw heeft echter geweigerd om DNA-materiaal af te staan, wat heeft geleid tot het verzoek van de man om dwangmiddelen op te leggen. De rechtbank heeft overwogen dat het van groot belang is voor de minderjarige om duidelijkheid te krijgen over het verwantschap met de man. De vrouw heeft aangevoerd dat zij angst heeft voor de man en dat er sprake is van huiselijk geweld, maar de rechtbank oordeelt dat deze bezwaren niet voldoende zijn om haar te ontslaan van de verplichting om mee te werken aan het onderzoek.

De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, indien zij niet meewerkt aan het DNA-onderzoek. Daarnaast is bepaald dat, indien de vrouw in gebreke blijft, lijfsdwang kan worden toegepast. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het deskundigenonderzoek, met een pro forma datum vastgesteld op 1 maart 2023. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.J. Wieman-Bart, tevens kinderrechter, en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/605970 / FA RK 20-7956
Beschikking van 30 november 2022 betreffende gerechtelijk vaststelling van het ouderschap / vervangende toestemming voor erkenning / de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht / vaststellen informatie- en consultatieplicht
in de zaak van:
[naam 1], de man,
wonende te [woonplaats ],
advocaat mr. M.A. Ossentjuk te Leiden.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam 2], de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam 3], advocaat te [plaats], hierna te noemen de bijzondere curator.

1..De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2021;
  • de berichten van Verilabs van 27 september 2021 en 21 oktober 2021;
  • het bericht van de man van 11 november 2021;
  • het bericht van de vrouw van 13 januari 2022;
  • het bericht van de bijzondere curator van 1 maart 2022;
  • het aanvullend verzoek van de man van 4 maart 2022;
  • het bericht van Verilabs van 23 augustus 2022;
  • het bericht van de vrouw met een bijlage 12 oktober 2022;
  • het verweerschrift met bijlagen tegens het aanvullend verzoek van 19 oktober 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 november 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat
  • de bijzondere curator.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op [geboortedatum minderjarige] 2020 is te [geboorteplaats minderjarige] uit de vrouw geboren:
[naam minderjarige], hierna te noemen de minderjarige.
2.3.
Het gezag berust bij de vrouw.
2.4.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.

3..De beoordeling

Vaststelling ouderschap, (subsidiair vervangende toestemming erkenning), gelasten DNA-onderzoek
3.1.
Bij voormelde beschikking van 16 juli 2021 heeft de rechtbank een onderzoek bevolen, ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid. Verilabs is benoemd tot deskundige om voornoemd onderzoek uit te voeren.
3.2.
Verilabs heeft de rechtbank bericht dat de vrouw niet heeft meegewerkt aan de afgifte van DNA-materiaal van haar en de minderjarige.
3.3.
De man persisteert bij zijn verzoeken en verzoekt - indien de vrouw haar medewerking aan het bevolen DNA-onderzoek drie weken na de te geven beschikking nog niet heeft verleend - aanvullend, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. de vrouw een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van € 250,- per dag(deel), dit met een maximum van € 15.000,-;
II. de te geven beschikking, met het bevel om (alsnog) aan het DNA-onderzoek mee te werken, uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren in die zin dat alsdan lijfsdwang wordt toegepast voor een periode van 12 uren in de eerste week, 24 uren in de tweede week, 36 uren in de derde week, 48 uren in de vierde week, 60 uren in de vijfde week, 72 uren in de zesde week en verdere weken,
totdat de vrouw Verilabs in staat heeft gesteld om te bepalen of de man de
biologische vader van de minderjarige is en met welke mate van waarschijnlijkheid.
3.4.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek ten aanzien van de dwangsom gewijzigd, in die zin dat hij thans verzoekt de aan de vrouw op te leggen dwangsommen te bepalen op maximaal € 50.000,-.
De vrouw voert verweer tegen de aanvullende verzoeken van de man.
De rechtbank laat het gewijzigde verzoek de aan de vrouw op te leggen dwangsom vast te stellen op maximaal € 50.000,- buiten beschouwing, omdat dit verzoek te laat is ingediend en de vrouw hiertegen verweer heeft gevoerd.
3.5.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het nog steeds in het belang van de minderjarige is dat er duidelijkheid komt over het verwantschap tussen haar en de man. Nu de vrouw niet meewerkt aan het DNA-onderzoek, moet zij worden verplicht mee te werken aan dit onderzoek door middel van het opleggen van dwangmiddelen.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is van groot belang dat er voor de minderjarige en partijen duidelijkheid komt over het (vermeende) verwantschap tussen de man en de minderjarige. De vrouw wil of kan niet meewerken aan een DNA-onderzoek vanwege de angst dat de man een rol gaat spelen in haar leven en dat van de minderjarige.
De vrouw heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van huiselijk geweld en drugs- en alcoholgebruik bij de man, hetgeen de man betwist. De angst van de vrouw voor de man betreft feitelijk contact met de man, en moet worden meegewogen in het latere oordeel over de verzochte omgangsregeling. Echter, het gaat nu over de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap c.q. erkenning van de minderjarige.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat een DNA-onderzoek te belastend is voor haar, waardoor in redelijkheid niet van haar kan worden verlangd dat zij aan een DNA-onderzoek meewerkt. Aan de stelling van de vrouw dat een DNA-onderzoek in strijd is met haar lichamelijke integriteit en die van de minderjarige gaat de rechtbank voorbij. De lichamelijke integriteit van de vrouw wordt niet geschonden, omdat van haar geen DNA-materiaal hoeft te worden afgenomen. Ook de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de minderjarige is niet zodanig dat deze niet van de vrouw/de minderjarige kan worden verwacht. Daarbij speelt een rol dat de vrouw kennelijk wel bereid was om een DNA-onderzoek te laten verrichten met de andere mogelijke biologische vader van de minderjarige. De vrouw heeft daarover namelijk verklaard dat deze man niet wilde meewerken aan een DNA-onderzoek.
Omdat de minderjarige recht heeft om te weten wie zijn ouders zijn en bij beide partijen sprake is van twijfel over het biologische vaderschap van de man van de minderjarige, achten de rechtbank en de bijzondere curator een DNA-onderzoek noodzakelijk.
In dit stadium is het nog niet wenselijk om conclusie te verbinden aan het niet meewerken van de vrouw aan een DNA-onderzoek, zoals de advocaat van de man heeft betoogd, ook omdat in het geval bij toewijzing van het verzoek van de man tot vaststelling van het ouderschap niet de nodige duidelijkheid over het biologische vaderschap ontstaat. De rechtbank heeft echter, gelet op de weigerachtige houding van de vrouw, onvoldoende vertrouwen dat zij nog op vrijwillige basis zal meewerken aan het DNA-onderzoek. De verzoeken van de man tot het opleggen van dwangsom aan de vrouw, eventueel gevolgd door toepassing van lijfsdwang, zullen daarom worden toegewezen, op de wijze zoals de man heeft verzocht.
3.7.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat lijfsdwang, gelet op de zorg die zij heeft voor de minderjarige disproportioneel is . De rechtbank overweegt dat de vrouw het zelf in de hand heeft of toepassing aan de lijfsdwang wordt gegeven. Verder is van belang dat de vrouw familie heeft, en dat bij navraag ter zitting niet is gebleken dat de zorg voor de minderjarige onaanvaardbaar in het gedrag komt als lijfsdwang nodig mocht blijken.
3.8.
De lijfsdwang kan niet worden ten uitvoer gelegd dan een dag na betekening aan de vrouw van deze beschikking, waarin de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang wordt toegestaan
3.9.
De medewerking van de vrouw aan het bevolen DNA-onderzoek houdt in dat zij zo spoedig mogelijk contact met Verilabs moet opnemen en een afspraak voor DNA-afname moet maken op de eerste datum die Verilabs beschikbaar heeft, maar uiterlijk op 15 december 2022, (waarbij de vrouw haar agenda voor deze afspraak moet vrij maken en zich moet richten naar de agenda van Verilabs) waarna zij met de minderjarige op het door Verilabs bepaalde tijdstip bij de afnamelocatie van Verilabs moet verschijnen, met een legitimatiebewijs van haarzelf en, als de minderjarige zelf over een legitimatiebewijs beschikt, ook haar legitimatiebewijs en anders een recent authentiek afschrift van de geboorteakte van de minderjarige, om daar DNA-materiaal van haar en de minderjarige af te laten nemen, waarbij in verband met de identificatie van de vrouw en de minderjarige een foto wordt gemaakt van beiden.
Uit telefonische navraag is de rechtbank gebleken dat een afspraak bij Verilabs binnen de gestelde termijn mogelijk moet zijn. De rechtbank gaat daarvan uit.
3.10.
De behandeling van de zaak wordt in afwachting van het deskundigenonderzoek aangehouden tot de hierna te melden datum.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt de vrouw mee te werken aan het bij beschikking van 16 juli 2021 bevolen DNA-onderzoek, op deze wijze zoals is weergegeven in r.o. 3.9.;
4.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een dwangsom aan de man van € 250,- per dag, dat zij vanaf 15 december 2022 in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 15.000,-. Hierbij geldt dat op dagen waarop Verilabs gesloten is, geen dwangsommen worden verbeurd;
4.3.
bepaalt dat, indien de vrouw na het verbeuren van het maximum aan dwangsommen in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek, een dag na betekening van deze beschikking, ten aanzien van haar lijfsdwang kan worden toegepast, in eerste instantie voor een periode van maximaal 12 uren in de eerste week, 24 uren in de tweede week, 36 uren in de derde week, 48 uren in de vierde week, 60 uren in de vijfde week, 72 uren in de zesde week en verdere weken, totdat de vrouw haar medewerking heeft verleend aan het DNA-onderzoek;
en voor verder te beslissen:
4.4.
bepaalt dat de behandeling van de zaak in afwachting van het deskundigenbericht en bericht van partijen over de stand van zaken wordt aangehouden tot
1 maart 2023 PRO FORMA;
4.5.
bepaalt dat partijen op laatstgenoemde datum niet hoeven te verschijnen;
4.6.
verzoekt partijen om de rechtbank uiterlijk één week voor de pro forma datum te berichten over de stand van zaken;
4.7.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak het deskundigenbericht heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – als nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 30 november 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.