In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2022, is de vraag aan de orde of de man de biologische vader is van de minderjarige. Beide partijen twijfelen aan het vaderschap, en de vrouw weigert mee te werken aan een door de rechtbank gelast DNA-onderzoek, waarbij zij zich beroept op haar lichamelijke integriteit en die van de minderjarige. De rechtbank heeft het beroep van de vrouw gepasseerd en heeft het verzoek van de man om een dwangsom op te leggen aan de vrouw toegewezen, met de mogelijkheid van lijfsdwang indien de vrouw niet meewerkt aan het DNA-onderzoek.
De procedure is gestart na een eerdere beschikking van 16 juli 2021, waarin een DNA-onderzoek was bevolen. De vrouw heeft echter geweigerd om DNA-materiaal af te staan, wat heeft geleid tot het verzoek van de man om dwangmiddelen op te leggen. De rechtbank heeft overwogen dat het van groot belang is voor de minderjarige om duidelijkheid te krijgen over het verwantschap met de man. De vrouw heeft aangevoerd dat zij angst heeft voor de man en dat er sprake is van huiselijk geweld, maar de rechtbank oordeelt dat deze bezwaren niet voldoende zijn om haar te ontslaan van de verplichting om mee te werken aan het onderzoek.
De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, indien zij niet meewerkt aan het DNA-onderzoek. Daarnaast is bepaald dat, indien de vrouw in gebreke blijft, lijfsdwang kan worden toegepast. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het deskundigenonderzoek, met een pro forma datum vastgesteld op 1 maart 2023. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.J. Wieman-Bart, tevens kinderrechter, en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.