In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over de betaling van facturen voortvloeiend uit huurovereenkomsten. [eiser01] heeft vorderingen ingesteld tegen [gedaagde01] voor een totaalbedrag van € 4.791,20, bestaande uit een hoofdsom van € 3.946,89, rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering is gebaseerd op meerdere huurovereenkomsten die zijn gesloten voor verschillende motorvoertuigen, waarbij [gedaagde01] zijn verplichtingen niet is nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2022 is [gedaagde01] niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de facturen, die door [eiser01] zijn gestuurd, niet zijn betwist door [gedaagde01]. Het verweer van [gedaagde01] was onvoldoende onderbouwd, waardoor de kantonrechter niet kon vaststellen op welke factuur de betwisting betrekking had. Bovendien heeft [eiser01] aangetoond dat de huurovereenkomsten zijn gesloten door of namens [gedaagde01]. Gezien het ontbreken van een substantieel verweer heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser01] toegewezen.
De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en rente toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan. [gedaagde01] is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.030,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde01] onmiddellijk moet betalen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.