In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] c.s. en [gedaagde01] c.s. De eisers, [eiser01] en [eiser02], hebben een vordering ingesteld tot ontruiming van een bedrijfsruimte die door [gedaagde01] c.s. wordt gehuurd. Ondanks een aanzienlijke huurachterstand van € 38.586,24 en een eerder verstekvonnis waarin ontruiming werd bevolen, heeft de kantonrechter de vordering tot ontruiming afgewezen. De rechter oordeelde dat het belang van de gedaagden, die al bijna tien jaar een autogarage uitbaten in het gehuurde, zwaarder weegt dan het belang van de eisers. De kantonrechter benadrukte dat de gevolgen van een ontruiming in kort geding onomkeerbaar zijn en dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat zij het gehuurde dringend nodig hebben. De vordering tot betaling van de huurachterstand en de contractuele boetes werd echter wel toegewezen, evenals de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, maar wees de ontruimingsvordering af.