In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres01] en Marek Vastgoed Investment B.V. [eiseres01] vorderde een betalingsachterstand van € 15.152,05 en een voorschot op schadevergoeding van € 1.500,-. De vordering in conventie werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat Marek een bedrag van € 8.100,- aan [eiseres01] moest betalen, bestaande uit achterstallige huurtermijnen. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de hoogte van het gevorderde bedrag en de onduidelijkheid over de huidige bewoners van de woning. Marek had de verplichtingen uit de beheersovereenkomst niet nagekomen, wat leidde tot de vordering van [eiseres01].
In reconventie vorderde Marek een bedrag van € 7.201,46, maar deze vorderingen werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat Marek niet voldoende had onderbouwd waarom er sprake was van onverschuldigde betalingen en dat de gemaakte kosten voor het verhuurbaar maken van de woning niet vergoed dienden te worden. De proceskosten werden voor het grootste deel aan Marek opgelegd, en de kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan, evenals de rol van de kantonrechter in het beoordelen van spoedeisende belangen in kort geding procedures.