ECLI:NL:RBROT:2022:10278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
10/113099-22/ vordering TUL VV: 10/029216-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs met een gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3 kilogram heroïne. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd en had een raadsman, mr. A.W.J. van Galen. De officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, eiste een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, gezien de aanwezigheid van het DNA van de verdachte op de aangetroffen heroïne en de omstandigheden waaronder deze was gevonden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet betrokken was bij de drugs en dat zijn DNA op andere wijze in de woning terecht was gekomen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en verplichte behandeling. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gevorderd, die werd toegewezen voor een periode van 3 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de schadelijkheid van heroïne voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/113099-22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/029216-18
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] in [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum [detentieadres01] ,
raadsman mr. A.W.J. van Galen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 25 juli 2022;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 10/029216-18 (hechtenis voor de duur van 6 maanden).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken alsmede het aanwezig hebben van de ongeveer 3 kg heroïne kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij niet bij het ten laste gelegde feit betrokken is geweest. Hij was op 6 mei 2022 wel in de woning van medeverdachte [medeverdachte01] aanwezig, maar heeft alleen overnacht bij [medeverdachte01] . Nadat hij laat op de dag wakker werd heeft hij op verzoek van [medeverdachte01] geholpen met het opruimen van de woning. Daarna is hij weer gaan slapen. Er is geen bewijs dat hij wetenschap had van de uit de woning afkomstige heroïne en dat deze zich ook in zijn machtssfeer hebben bevonden. De verdachte heeft niet aan de woning moeten kunnen zien dat het een versnijdingspand was. Er hing bijvoorbeeld geen indringende lucht die gerelateerd is aan verdovende middelen. Het DNA van de verdachte kan tijdens het opruimen van de woning op de verschillende goederen terecht zijn gekomen en bij een eerder bezoek aan de woning van [medeverdachte01] in Corona-tijd heeft de verdachte weleens een mondmasker gedragen tijdens het aannemen van boodschappen.
4.1.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast.
Op 6 april 2022, omstreeks 16:45 uur zijn agenten naar de woning van de medeverdachte [medeverdachte01] aan de [adres02] gegaan om hem te confronteren met een melding die inhield dat er vermoedens waren van onverklaarbare activiteiten op zijn adres. [medeverdachte01] deed de voordeur open. Toen hij geconfronteerd werd met deze melding en de agenten zeiden dat zij graag even in de woning wilde kijken, zei [medeverdachte01] dat dat nu niet kon, maar dat de agenten om 19:30 uur terug konden komen om dan in de woning te kijken. De agenten zijn toen weer vertrokken. Intussen bleven andere agenten de woning vanaf de overkant ongemerkt in de gaten houden.
Door hen werd vervolgens gezien dat omstreeks 18:15 uur diverse goederen uit de woning van [medeverdachte01] naar een naastgelegen woning werden gebracht. De verdachte was ook in de woning van [medeverdachte01] aanwezig en is bij het overbrengen van deze goederen betrokken geweest. Het ging om twee dozen, een grote metalen pers en drie hydraulische krikken. Bij het aantreffen van deze goederen herkende de politie de metalen pers ambtshalve als een pers waarmee verdovende middelen tot blokken worden geperst. Direct na het overbrengen van deze spullen zag de daar aanwezige politie dat [medeverdachte01] vanaf het balkon aan de achterzijde een zwarte tas naar beneden gooide. [naam01] , die naar buiten was gegaan, ving deze tas op en deed deze in de achterbak van de auto van [medeverdachte01] , die onder het balkon stond. [naam01] werd hierop aangehouden. Vervolgens zijn ook de andere verdachten aangehouden. De verdachte en [medeverdachte01] bevonden zich bij de aanhouding in de woning van [medeverdachte01] .
In de zwarte tas die naar beneden was gegooid en in de achterbak van de auto was gedaan, zat een Action boodschappentas met daarin drie met plastic folie verpakte bollen heroïne, met in totaal een nettogewicht van ongeveer 3 kilogram. Op twee van deze bollen zijn DNA-mengprofielen aangetroffen met onder andere (een relatief grote hoeveelheid) DNA dat afkomstig kan zijn van de verdachte (in beide gevallen bewijskracht: meer dan 1 miljard). Ook op de hengsels van de Actiontas is een DNA-mengprofiel aangetroffen met een relatief grote hoeveelheid DNA dat afkomstig kan zijn van de verdachte (bewijskracht: meer dan 1 miljard).
Na de aanhouding werd om 19:35 uur de woning van [medeverdachte01] doorzocht. Daarbij is gebleken dat deze woning werd gebruikt als versnijdingspand. Op diverse plekken stonden of lagen plastic zakjes met verpakkingen met versnijdingsmiddelen. Verder zijn diverse materialen aangetroffen die naar algemene ervaringsregels bestemd zijn voor het bewerken en verwerken van harddrugs, zoals diverse teilen, mixers, een keukenweegschaal, rollen tape, verpakkingsmateriaal zoals als huishoudfolie en zakken van plastic folie, wegwerphandschoenen en mondmaskers.
Ook waren er meerdere deuren uit de sponningen gehaald. Deze deuren waren schoongemaakt en stonden tegen de wand in de badkamer. De vloer van de badkamer was ook nat, terwijl de verdachten niet kort daarvoor hadden gedoucht. De politie heeft gerelateerd dat het hen ambtshalve bekend is dat deuren vaker op schragen worden gezet om als tafel te fungeren tijdens het versnijden van verdovende middelen. Dit is ook zichtbaar op de foto’s die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte01] , waar ook op te zien is dat iemand met een mondmasker op bruin poeder staat te zeven. Verder is op de diverse voorwerpen bruin residu aangetroffen.
Beoordeling
Bewezenverklaring aanwezig hebben heroïne
De rechtbank is gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 6 mei 2022 ongeveer 3 kilogram heroïne tezamen en in vereniging opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voor het aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet is nodig dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat de drugs zich in zijn machtssfeer bevonden, oftewel dat hij er enige zeggenschap over had. De rechtbank oordeelt dat hiervan sprake is. De verdachte was op 6 mei 2022 aanwezig in een woning die onmiskenbaar gebruikt werd om drugs te versnijden. Nadat de agenten aan de deur waren geweest, heeft hij geholpen om de sporen van dit verwerken van drugs weg te werken door samen spullen zoals de metalen pers bij de buren onder te brengen. Daarnaast is zijn DNA aangetroffen op verschillende voorwerpen die aan het versnijden kunnen worden gerelateerd en belangrijker: op de hengsels van de tas waar de heroïne in zat en op het plastic folie van de bollen heroïne zelf. Door de wijze waarop de verdachte en de medeverdachten die dag gezamenlijk de sporen van het versnijden alsmede de drugs zelf uit het pand hebben verwijderd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 6 mei 2022 in vereniging voornoemde drugs aanwezig heeft gehad. De rechtbank hecht geen geloof aan de stelling van de verdachte dat zijn DNA tijdens het opruimen dan wel door middel van achtergebleven zweet van eerder gebruik van de rol met huishoudfolie op de wikkels en hengels terecht moet zijn gekomen. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Vrijspraak opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken
Hoewel de rechtbank het met de officier van justitie eens is dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de woning waarin de verdachte is aangetroffen, werd gebruikt voor het versnijden van heroïne en dus het bereiden, bewerken en verwerken daarvan, is zij van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat heroïne is bereidt, bewerkt en/of verwerkt
op of omstreeks 6 mei 2022. Om die reden volgt daarvoor partiële vrijspraak.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 mei 2022 te [plaats01]
tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilo, heroïne
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst It.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3 kilogram heroïne.
Heroïne is zeer schadelijk voor de gezondheid van gebruikers en vormt een bedreiging voor de samenleving door de criminaliteit die met de handel ervan gepaard gaat en door overlast door verslaafden. De aangetroffen hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verdachte heeft met zijn gedragingen een wezenlijke bijdrage geleverd aan deze handel en daarmee bijgedragen aan het in stand houden van deze negatieve effecten. Hij heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er zelf financieel beter van te worden.
De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Nu de verdachte hierover zelf niets heeft verklaard en daarvan ook anderszins onvoldoende is gebleken, is de precieze rol de verdachte bij het plegen van het feit niet duidelijk geworden, zodat hiermee bij de strafoplegging geen rekening kan worden gehouden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hij is in de periode van 2017 tot en met 2020 driemaal veroordeeld voor drugsdelicten die zijn gepleegd in 2016 en 2017. Ten tijde van het plegen van dit feit liep de verdachte nog in de proeftijd van de veroordeling in 2020 waarvan nu de tenuitvoerlegging is gevorderd. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw een dergelijk feit te plegen.
7.3.2.
Rapportage reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juli 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Doordat de verdachte betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit ontkent, is het voor de reclassering moeilijk om een gedegen professionele risicotaxatie op te stellen. De verdachte werd eerder in 2017 tweemaal veroordeeld wegens drugsdelicten en ondanks de gedateerdheid hiervan zou er bij een veroordeling voor de huidige tenlastelegging wel gesproken kunnen worden van een patroon van drugsdelicten. Uit het onderzoek van de reclassering is wel gebleken dat er op vrijwel alle leefgebieden instabiliteit is. De verdachte heeft geen structurele huisvesting en/of onderdak, geen werk en geen vast inkomen. Daarnaast zijn er zorgen over zijn emotionele stabiliteit en draagkracht en blowde hij dagelijks om te kunnen slapen. Vanwege de ontkenning door de verdachte kan niet worden vastgesteld in hoeverre deze leefgebieden delictgerelateerd zijn. De genoemde leefgebieden worden wel aangemerkt als risicofactoren waarop interventies geïndiceerd zijn. Daarnaast is het zorgelijk dat een steunend sociaal (familie-) netwerk ontbreekt. Beschermend en positief is dat de verdachte momenteel open staat voor begeleiding en zelf ook al hulp heeft gezocht bij de gemeente. Gelet op dit alles wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld tot hoog.
De reclassering acht begeleiding en hulpverlening in juridisch kader geïndiceerd om dit recidiverisico te kunnen verlagen. Het is van belang dat er aandacht is voor het stabiliseren van de maatschappelijke situatie van de verdachte, waarvoor het ook van belang is dat hij buiten zijn (negatieve) sociale omgeving wordt geplaatst, dat er toegewerkt wordt naar structurele huisvesting door bijvoorbeeld begeleid wonen en er aandacht is voor zijn emotionele welzijn. Gelet hierop wordt geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • verplichte ambulante behandeling bij Fivoor of een soortgelijke instelling;
  • verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en;
  • een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van werk, een opleiding of een dagbestedingstraject.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden passend en geboden. Deze straf is gelijk aan de door de officier van justitie gevorderde straf, die daarbij uitging van een omvangrijkere bewezenverklaring. De rechtbank is evenwel van oordeel dat wanneer gekeken wordt naar straffen die in soortgelijke zaken in geval van recidive worden opgelegd dat deze straf voor alleen het aanwezig hebben reeds aangewezen is. Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op de justitiële documentatie van de verdachte en de door de reclassering benoemde risicofactoren, reden om aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van 3 jaar te verbinden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 januari 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 24 januari 2020.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair om de vordering tot tenuitvoerlegging van deze straf af te wijzen, subsidiair om de proeftijd daarvan te verlengen en meer subsidiair om deze slechts gedeeltelijk toe te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat het gaat om een vonnis van januari 2020, dat ziet op feiten die gepleegd zijn in april 2017 en waarbij een meer dan gemiddelde proeftijd is opgelegd.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. De verdachte wist dat sprake was van een proeftijd van 3 jaar en dat deze straf hem dus nog steeds boven zijn hoofd hing. Daarom zal, gelet op het bepaalde in artikel 14g Sr, de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenwel aanleiding om de vordering tenuitvoerlegging voor maar drie maanden toe te wijzen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich voor zijn problematiek onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of een soortgelijke instelling, gedurende 36 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende 36 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van een werk, opleiding of een dagbestedingstraject;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 9 januari 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 3 (drie) maanden;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E. Dijkers, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 mei 2022 te [plaats01]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 1 ahf/ond a Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)