ECLI:NL:RBROT:2022:10277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
71/182229-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en eenvoudig witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 131 kg cocaïne en eenvoudig witwassen van geldbedragen en goederen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had een raadsman, mr. R.I. Takens. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden moest krijgen. De rechtbank oordeelde dat het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne bewezen was, aangezien de verdachte dit feit had bekend. Wat betreft het eenvoudig witwassen, werd vastgesteld dat een deel van de in beslag genomen geldbedragen en goederen niet kon worden bewezen dat deze afkomstig waren uit eigen misdrijf, waardoor de verdachte voor een deel werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 6.750,-, terwijl het overige deel van de tenlastelegging niet bewezen kon worden verklaard. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank legde ook verbeurdverklaringen op voor de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldbedrag van € 6.750,- en andere goederen die in verband stonden met de bewezen feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/182229-22
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum [detentieadres01] ,
raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. Goedegebuure heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde (met partiële vrijspraak van feit 2 ten aanzien van het Breitling horloge);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 1 zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 131 kg cocaïne is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 2 ten laste gelegde eenvoudig witwassen van de geldbedragen van € 340,- en € 11.750,- en een paar schoenen van het merk Dior kan wettig en overtuigend worden bewezen. Deze goederen zijn aangetroffen bij de doorzoekingen op 19 juli 2022 van de woning en auto van de verdachte, waarbij ook de blokken cocaïne zijn aangetroffen. Vastgesteld kan worden dat de verdachte al langer contact had met anderen over de drugs en dat hij geld ontving voor de hand- en spandiensten die hij in dat kader verrichtte. Mede gelet op het onderzoek naar onder meer zijn inkomsten, uitgaven en spaartegoeden, is er een gerechtvaardigd vermoeden dat deze geldbedragen en schoenen afkomstig zijn uit dan wel zijn aangekocht met gelden uit eigen misdrijf. De verklaring van de verdachte over de herkomst van deze voorwerpen is niet aan te merken als een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring waardoor dit gerechtvaardigde vermoeden wordt weerlegd.
Ten aanzien van het Breitling horloge ter waarde van € 2.300,- kan niet worden bewezen dat dit afkomstig is uit eigen misdrijf en daarom dient daarvoor vrijspraak te volgen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen afkomstig zijn uit enig eigen misdrijf.
Met betrekking tot het geldbedrag van € 340,- en een deel van het geldbedrag van € 11.750,-, namelijk € 5.000,- (het bundeltje met de € 50,- biljetten), het Breitling horloge en de schoenen van het merk Dior heeft de verdachte verklaard dat die een legale herkomst hebben. Het bedrag van € 340,- betreft inkomen uit zijn werkzaamheden. Het bedrag van € 5.000,- betreft spaargeld gevormd uit inkomen uit werkzaamheden dat verdachte met maandelijkse opnames van zijn bankrekening heeft gehaald, verkoop van een scooter en verjaardagcadeaus. De schoenen zijn gekocht van inkomen uit werkzaamheden. Dit alles blijkt uit de e-mails van zijn ouders, de koper van zijn scooter en de arbeidsovereenkomst en loonspecificaties van verdachte. Deze verklaring is voldoende concreet, verifieerbaar en aannemelijk en wordt niet weerlegd door de uitkomsten van (nader) (politie)onderzoek. Ten aanzien van het geld is ook niet gebleken van vermenging daarvan met geld dat wel van criminele herkomst is.
Ten aanzien van het resterende geldbedrag van de in beslag genomen € 11.750,-, te weten het geldbedrag van € 6.750,- dat in de bruine enveloppe zat, heeft de verdachte verklaard dat dit geld niet van hem is, maar hij dit geld in bewaring had voor een ander of anderen en het nog niet duidelijk was wat er met dat geld zou moeten gebeuren. Hij heeft verklaard dat hij eind juni 2022 een enveloppe met daarin € 1.700,- kreeg en dit geld weer moest doorgeven. Ook deze verklaring is niet onaannemelijk. Daarom kan niet worden bewezen dat dit geld door de verdachte is verdiend en afkomstig is uit eigen misdrijf.
4.2.3.
Beoordeling
Beoordelingskader
Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen moet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte een goed voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat er geen direct bewijs is voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen. Een criminele herkomst kan niettemin worden bewezen indien er een gerechtvaardigd vermoeden is van eenvoudig witwassen. Als dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen die niet zó onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven. Het moet gaan om een concrete, min of meer verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Ontbreekt een dergelijke verklaring dan kan eenvoudig witwassen in beginsel worden bewezenverklaard.
Toepassing beoordelingskader
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 11.750,-
Het geldbedrag van € 11.750.- is bij de doorzoeking op 19 juli 2022 aangetroffen in een kluis in de slaapkamer van de verdachte. Dit bedrag bestond uit een bedrag in een enveloppe van in totaal € 6.750,- en daarnaast een aparte bundel eurobiljetten van in totaal € 5.000,- (20 x € 100,- + 60 x € 50,-).
De manier waarop dit geld is aangetroffen, de hoeveelheid, de coupures en de combinatie met het aantreffen van ongeveer 131 kg cocaïne maakt dat de rechtbank vindt dat er een heel stevig vermoeden bestaat dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van de verdachte een verklaring over de legale herkomst van het geld mag worden verlangd.
-
Ten aanzien van de bundel van € 5.000,-
De verdachte heeft verklaard dat een deel van de aangetroffen € 11.750-, te weten de aparte bundel van € 5.000,-, bestond uit spaargeld dat hij maandelijks heeft opgenomen van de bank, de verkoop van een scooter en verjaardagcadeaus. Hij heeft daartoe ook stukken overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Deze verklaring is onder meer te verifiëren op basis van de bevindingen met betrekking tot zijn bankafschriften, zijn arbeidsovereenkomst, de loonspecificaties en de e-mails van zijn ouders en de koper van zijn scooter. Daarmee heeft de verdachte het vermoeden van witwassen weerlegd. Nu zijdens het openbaar ministerie geen nader onderzoek is gedaan ter verificatie van die verklaring, zal de verdachte ten aanzien van dit geldbedrag worden vrijgesproken.
-
Ten aanzien van het bedrag van € 6.750,- in de enveloppe
De verdachte heeft onder meer verklaard dat het resterende bedrag van € 6.750,- niet van hem was en dat hij dit heeft aangetroffen bij de drugs en/of gekregen zonder precies te weten waarom. De verdachte heeft echter ook verklaard dat aan hem is toegezegd dat hij voor het in bewaring nemen van de cocaïne € 50,- per blok zou krijgen. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat enerzijds een concrete en verifieerbare verklaring met betrekking tot een legale herkomst van het geld ontbreekt en anderzijds het bedrag van € 6.750,- in voldoende mate overeenkomt met het bedrag dat de verdachte zou krijgen voor het bewaren van de bij hem aangetroffen cocaïne. Dit sluit bovendien aan bij de verklaring van de verdachte dat er al eerder blokken waren opgehaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit bedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist.
Het eenvoudig witwassen van dit geldbedrag is daarom wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft dit geldbedrag verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 340,-
De rechtbank komt tot de conclusie dat er ten aanzien van het in de auto aangetroffen geldbedrag van € 340,- geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestaat. Het bedrag van € 340,- lag niet bij de aangetroffen cocaïne, maar in een toilettas in de kofferbak van de auto. Dit bedrag is ook klein en het is ook niet ongebruikelijk om een dergelijk bedrag in het bezit te hebben en in de auto bij je te hebben.
Ten aanzien van de schoenen van het merk Dior
Met betrekking tot de schoenen die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen en de combinatie met het aantreffen van ongeveer 131 kg cocaïne maakt dat de rechtbank vindt dat er een heel stevig vermoeden bestaat dat de schoenen zijn aangeschaft met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van de verdachte een verklaring over de legale herkomst van de schoenen mag worden verlangd.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de schoenen heeft aangeschaft van zijn vakantiegeld. Dit heeft ook de moeder van de verdachte in haar e-mail verklaard. Die verklaringen bieden concrete en verifieerbare gegevens over de herkomst van de schoenen. Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar deze verklaringen, bijvoorbeeld door het doen van onderzoek naar de in beslaggenomen aankoopbon van de schoenen, en er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat deze verklaringen zo onwaarschijnlijk zijn dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven.
Ten aanzien van het Breitling horloge
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit de e-mails van de ouders van de verdachte voldoende aannemelijk is geworden dat dit horloge van de vader van de verdachte is en dus van illegale herkomst niet is gebleken.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 6.750,-. Voor het overige wordt de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken. Gelet op die partiële vrijspraak hoeft op het voorwaardelijk gedane getuigenverzoek met betrekking tot dat geld en die goederen niet meer te worden beslist.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 19 juli 2022 te [plaats01] tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk,
aanwezig heeft gehad ongeveer 131 kg cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, op 19 juli 2022, te [plaats01] een geldbedrag van
6.750 euro voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
eenvoudig witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft ongeveer 131 kg cocaïne opzettelijk aanwezig gehad. Dit waren meerdere partijen cocaïne die hij op verschillende momenten heeft aangenomen met de bedoeling die enige tijd op te slaan. Hij deed dit in opdracht van een ander.
Cocaïne is in hoge mate schadelijk voor de volksgezondheid van gebruikers en vormt een bedreiging voor de samenleving door de daarmee gepaarde gaande criminaliteit en overlast door verslaafden. De aangetroffen hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verdachte heeft met zijn gedragingen een wezenlijke bijdrage geleverd aan deze handel en daarmee bijgedragen aan het in stand houden van deze negatieve effecten. De rechtbank rekent de verdachte dit aan. De rechtbank neemt wel in aanmerking dat zijn rol beperkt was tot het aannemen en opslaan van de drugs en hij ten opzichte van de andere betrokkenen een ondergeschikte positie lijkt te hebben gehad.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 6.750,-. Dit vormt een aantasting van de legale economie.
7.3.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Bij de verdachte zijn, zonder dat de noodzaak daartoe is gebleken, handboeien aangelegd en vervolgens is hij ook geboeid getransporteerd. Hiervoor is geen reden gegeven. Ook is niet gebleken van enige omstandigheid die zou duiden op vlucht of noodzaak hiertoe in verband met de veiligheid. De verdachte is jong en tenger en was daarvoor al gefouilleerd waarbij niets was aangetroffen. Gesteld is dat bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening moeten worden gehouden met deze schending.
De rechtbank acht aannemelijk dat de politie de verdachte bij zijn aanhouding de transportboeien heeft omgedaan, zonder dat uit het dossier blijkt of er vluchtgevaar dan wel gevaar voor de veiligheid zoals bedoeld in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie bestond. Het is niet voorgeschreven dat die redenen ook in een proces-verbaal van bevindingen moeten worden vermeld. Indien, zoals in de onderhavige zaak door de verdediging een beroep is gedaan op het onrechtmatig toepassen van de handboeien, dient de rechtbank echter – op zijn minst genomen – marginaal te toetsen of het voorschrift in artikel 22 van de Ambtsinstructie juist is toegepast. Uit de omstandigheden, zoals die uit het dossier naar voren komen, blijkt niet waarom de verbalisanten het nodig vonden de verdachte te boeien, zodat het er voor moet worden gehouden dat er in deze zaak geen feiten en omstandigheden waren die het gebruik van handboeien redelijkerwijs vereisten. Ook de officier van justitie heeft op zitting niet toegelicht wat de reden hiervoor was.
De rechtbank is van oordeel dat dit een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert. Of hieraan een rechtgevolg (in de vorm van strafvermindering) moet worden verbonden dient te worden beoordeeld aan de hand van de factoren die zijn genoemd in het tweede lid van dit artikel, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Het belang van het geschonden voorschrift is naar het oordeel van de rechtbank groot. De ernst van het verzuim wordt tamelijk groot geacht. Over het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, is gesteld dat de verdachte pijn en ongemak heeft ondervonden en dat hij zich schaamde voor het feit dat hij geboeid werd afgevoerd. Dit nadeel wordt als redelijk beperkt aangemerkt. Gelet op deze factoren, in samenhang bezien, ziet de rechtbank reden om met dit vormverzuim in strafmatigende zin rekening houden.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.2.
Rapportage reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 oktober 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
De verdachte is een 22-jarige jongeman, die niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Impulsief en naïef handelen met een financiële motivatie lijkt inherent te zijn geweest aan het in bezit nemen van de cocaïne. De verdachte zegt geen vrienden te hebben die zich met criminaliteit bezighouden, maar hierin betrokken te zijn geraakt doordat hij in een shisha lounge waar hij regelmatig alleen kwam hiervoor werd benaderd door een persoon die daar vaker kwam. Hij is van mening dat het ten laste gelegde is voortgekomen uit zijn handelen dat hij omschrijft als ‘naïef, impulsief en niet nadenkend’. De leefgebieden psychosociaal functioneren en sociaal netwerk worden gelet hierop als risicoverhogende factoren aangemerkt. Ook het leefgebied financiën betreft een risicoverhogende factor. De ouders van de verdachte zijn gescheiden toen hij 15 jaar was en de financiële positie van hem en zijn moeder verslechterde daardoor. De verdachte voelde zich in de jaren daarna verantwoordelijk om bij te dragen aan het huishouden en ervoer stress op dit leefgebied. Dit uitte zich eveneens in het ontvluchten van de realiteit en lijkt ook meegespeeld te hebben in de totstandkoming van het delictgedrag. Los daarvan wordt niet uitgesloten dat het lucratieve karakter aantrekkelijk is geweest voor de verdachte.
De houding van de verdachte wordt aangemerkt als beschermende factor. Hij neemt verantwoordelijkheid voor het huidige delict en streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na. De reclassering ziet, behalve de tenlastelegging, geen aanwijzingen voor een pro-criminele attitude. De verdachte stelde zich coöperatief op in het contact met de reclassering en lijkt zich goed bewust van de situatie en de daaraan verbonden consequenties. Hij stelt zichzelf als doel om sterker in zijn schoenen te komen staan, nee te durven zeggen en na te denken over acties die je onderneemt. Hij zegt welwillend tegenover gedragsverandering te staan en ook in een gedwongen kader hieraan mee te willen werken. Hij vertrouwt erop dat dit een eenmalig incident is geweest en zegt er alles aan te willen doen om geen delicten meer te plegen. Andere beschermende factoren zijn zijn steunende familie netwerk (onder meer zijn ouders) en het hebben van een zinvolle dagbesteding (werk).
Alles afwegend schat de reclassering het recidiverisico in als laag.
De reclassering adviseert het commune strafrecht (volwassenenstrafrecht) toe te passen. Vanwege de leeftijd van de verdachte heeft de reclassering beoordeeld of er aanleiding bestaat voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Hiervoor is gebruik gemaakt van het Wegingskader adolescentenstrafrecht en op basis daarvan concludeert de reclassering dat daar geen reden voor is. Er is geen justitiële voorgeschiedenis. De verdachte gaat niet naar school en een gezinsgerichte aanpak is niet noodzakelijk. Er is geen vermoeden dat hij functioneert op (licht) verstandelijk beperkt niveau en tevens zijn er geen aanwijzingen tot onvermogen in het inschatten van het eigen handelen en het organiseren van het eigen gedrag. Hij woonde voor de preventieve hechtenis weliswaar nog bij zijn moeder, maar functioneerde als volwassene daar hij fulltime werkte en een financiële bijdrage leverde aan het huishouden. Het vooruitzicht is eveneens dat de verdachte bij zijn vriendin zal gaan wonen die beschikt over zelfstandige woonruimte. De reclassering ziet daarmee geen noodzaak voor interventies en/of maatregelen die alleen via het jeugdstrafrecht beschikbaar zijn.
Gelet op de hoge strafverwachting ziet de reclassering op dit moment primair geen mogelijkheden om interventies te adviseren binnen een forensisch kader, met als doel het recidiverisico te beperken. Mogelijk kan er in het kader van een eventuele fasering van de gevangenisstraf (voorwaardelijke invrijheidstelling) een nieuw reclasseringsadvies worden aangevraagd om op dat moment te overwegen of interventies of toezicht aan de orde moeten komen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsrapport voldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of er aanleiding is voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank ziet daarom geen reden voor het gelasten van een enkelvoudig persoonlijkheidsonderzoek. Het daartoe door de verdediging gedane verzoek wordt daarom afgewezen.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport en het onderzoek op de terechtzitting ziet
de rechtbank, anders dan door de raadsman is bepleit, geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Toepassing van het commune strafrecht is ook bij jongvolwassenen, zoals de verdachte, het uitgangspunt. Hiervan kan worden afgeweken indien de persoonlijkheid en ontwikkeling van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, nopen tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Hiervan is, gelet op het rapport van de reclassering alsmede de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, geen sprake. De indruk die de verdachte op de terechtzitting heeft gemaakt, ondersteunen deze conclusie. De verdachte zal daarom worden berecht conform het commune strafrecht.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van die strafsoort en de duur daarvan is ook gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De verdachte heeft een forse hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Wat zijn rol met betrekking tot de cocaïne is geweest, is de rechtbank niet geheel duidelijk geworden. De verdachte heeft de rechtbank ervan trachten te overtuigen dat hij slechts als bewaarder is opgetreden en dat hij deels onder druk van ene [naam01] ermee is doorgegaan. Een andere verklaring zou zijn geweest dat hij dit uit financiële overwegingen heeft gedaan, die zouden zijn gerelateerd aan de scheiding van zijn ouders. Als gevolg daarvan zou zijn moeder het niet breed hebben had en zijn hulp goed hebben kunnen gebruiken.
De rechtbank ziet in het dossier echter niets terug van daadwerkelijke financiële bijstand aan moeder, maar ziet wel dat de verdachte in een kluis op zijn kamer aanzienlijke geldbedragen voorhanden had. Ook ziet de rechtbank niets terug van de druk waaronder de verdachte zou hebben gestaan, integendeel. Uit de berichten die de verdachte heeft gestuurd, bevestigd door de inhoud van door de verdachte geschreven notities, komt eerder een beeld naar voren van een jongeman die vrijwillig en gretig betrokken is bij de handel in cocaïne. Naar de overtuiging van de rechtbank heeft de verdachte noch tijdens de politieverhoren, noch tijdens het verhandelde ter zitting volledige openheid van zaken gegeven. De rechtbank vindt dit zorgelijk en kwalijk, maar ziet tegelijkertijd dat de -nog jonge- verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat de voorlopige hechtenis hem zwaar valt en veel indruk op hem heeft gemaakt. De rechtbank houdt ook hier rekening mee.
Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de verdediging is bepleit, wordt gelet op de ernst van het feit niet passend geacht en ook het reclasseringsadvies geeft daar geen aanleiding toe.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden geacht. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden komt te hoog voor.
Tevens worden de hieronder besproken verbeurdverklaringen passend en geboden geacht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto van het merk Volkswagen met kenteken [kenteken01] , de geldbedragen van € 340,- en € 11.750,-, de schoenen van het merk Dior (inclusief de doos en de aankoopnota), het witte pasje ten behoeve van de opening van de verborgen ruimte in de poef en het elektronisch sluitingsmechanisme van de poef verbeurd te verklaren.
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen aansteker waarop het merk Dupont is vermeld (inclusief het doosje waarin deze aansteker zit) en de twee horloges waarop het merk Audemars Piguet is vermeld, te onttrekken aan het verkeer. Aangevoerd is dit nepmerkartikelen zijn en het in bezit hebben daarvan in strijd is met het maatschappelijk verkeer.
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen horloge van het merk Breitling terug te geven aan [naam02] (de vader van de verdachte) die ten aanzien van dit voorwerp redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de verdachte op de zitting afstand heeft gedaan van de in beslag genomen armband.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de teruggave aan de verdachte van een deel van geldbedrag van € 11.750,-, namelijk € 5.000,-. Ten aanzien van het overige deel van dit bedrag, € 6.750,-, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verder heeft de verdediging verzocht om:
  • teruggave aan de verdachte van het geldbedrag van € 340,-, de armband en de schoenen van het merk Dior (inclusief de doos en de aankoopnota), en;
  • teruggave aan de verdachte, althans bewaring ten behoeve van de rechthebbende, namelijk [naam02] (de vader van de verdachte), van de personenauto van het merk Volkswagen met kenteken [kenteken01] , het horloge van het merk Breitling en de twee horloges waarop het merk Audemars Piguet is vermeld.
Aangevoerd is dat de personenauto niet verbeurd kan worden verklaard, omdat niet is voldaan aan het vereiste in artikel 33a lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat de derde aan wie een voorwerp toebehoort (in dit geval [naam02] ) wist dat dit voorwerp voor het plegen van het strafbare feit zou worden gebruikt.
Met betrekking tot de horloges waarop het merk Audemars Piguet is vermeld en de aansteker waarop het merk Dupont is vermeld, is aangevoerd dat het is toegestaan om enkele nepartikelen in te voeren en in bezit te hebben voor eigen gebruik en er daarom geen grond is voor onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen.
Met betrekking tot het horloge van het merk Breitling is aangevoerd dat dit eigendom van [naam02] is.
8.3.
Beoordeling
De verdachte heeft afstand heeft gedaan van de in beslag genomen armband. De rechtbank hoeft daarom geen oordeel over de armband te geven.
Verbeurdverklaring
Van het in beslag genomen geldbedrag van € 11.750,- zal een geldbedrag van € 6.750,- worden verbeurdverklaard. De verdachte kan dit geldbedrag geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en dit geldbedrag is geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezen feit verkregen. Ook is het onder 2 bewezen feit met betrekking tot dit geldbedrag begaan.
Het witte pasje ten behoeve van de opening van de verborgen ruimte in de poef en het elektronisch sluitingsmechanisme van de poef zullen ook worden verbeurdverklaard, omdat het onder 1 bewezen feit met behulp van deze voorwerpen is begaan. Drie verhuisdozen met blokken cocaïne waren verstopt in de verborgen ruimte in deze poef.
Teruggave aan de verdachte
Ten aanzien van het geldbedrag van € 340,-, het geldbedrag van € 5.000,- (het geldbedrag van € 11.750,-, minus het bedrag van 6.750,- dat wordt verbeurdverklaard) en de schoenen van het merk Dior (inclusief de doos en de aankoopnota) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. Deze voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring. Ten aanzien van deze voorwerpen wordt de verdachte partieel vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde omdat niet bewezen is dat hij die heeft witgewassen uit eigen misdrijf en er bestaat geen verband tussen deze voorwerpen en het onder 1 bewezen feit. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring in artikel 33a Sr.
De aansteker waarop het merk Dupont is vermeld (inclusief het doosje waarin deze aansteker zit) en de twee horloges waarop het merk Audemars Piguet is vermeld, zullen eveneens worden teruggegeven aan verdachte, omdat het enkele bezit daarvan niet strafbaar is op grond van artikel 337 Sr, en die voorwerpen niet kunnen dienen tot het begaan van of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven als waarvan verdachte wordt verdacht.
Teruggave aan de redelijkerwijs rechthebbende
Ten aanzien van de personenauto van het merk Volkswagen met kenteken [kenteken01] zal een last worden gegeven tot teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, namelijk [naam02] (de vader van de verdachte). Deze auto is niet vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit de verklaring van de verdachte hierover en de door de raadsman overgelegde e-mails met bijlagen van [naam02] blijkt dat deze personenauto aan [naam02] toebehoort. Voor verbeurdverklaring van de auto is op grond van artikel 33a lid 3 Sr vereist dat hij ermee bekend was dan wel redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat deze auto door de verdachte werd gebruikt voor het plegen van het onder 1 bewezen verklaarde feit en dat kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring in artikel 33a Sr.
Ook ten aanzien van het horloge van het merk Breitling zal een last worden geven tot teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Uit de door de raadsman overgelegde e-mails van [naam02] en [naam03] is voldoende aannemelijk geworden dat [naam02] als de redelijkerwijs rechthebbende op dit horloge moet worden aangemerkt. Beiden verklaren dat dit horloge van hem is.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
wijst af het verzoek van de verdediging tot het gelasten van een enkelvoudig persoonlijkheidsonderzoek;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1 en 2:
het geldbedrag van € 6.750,- (het geldbedrag van € 11.750,-, minus het bedrag van 5.000,- dat aan de verdachte wordt teruggegeven);
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
het witte pasje ten behoeve van de opening van de verborgen ruimte in de poef, en;
het elektronisch sluitingsmechanisme van de poef;
gelast de teruggave aan verdachte van:
het geldbedrag van € 340,-;
het geldbedrag van € 5.000,- (het geldbedrag van € 11.750,-, minus het bedrag van 6.750,- dat wordt verbeurdverklaard);
de schoenen van het merk Dior (inclusief de doos en de aankoopnota);
de aansteker waarop het merk Dupont is vermeld (inclusief het doosje waarin deze aansteker zit), en;
de horloges waarop het merk Audemars Piguet is vermeld;
gelast de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, namelijk [naam02] , de vader van de verdachte, van:
de personenauto van het merk Volkswagen met kenteken [kenteken01] , en;
het horloge van het merk Breitling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E. Dijkers, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en mr. J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 juli 2022 te [plaats01] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk,
aanwezig heeft gehad ongeveer 131 kg cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2C Opiumwet jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
(art 2 ahf/ond C Opiumwet)
2.
Hij, op of omstreeks 19 juli 2022, te [plaats01] , althans te Nederland,
een geldbedrag van 340 euro en/of een geldbedrag van 11.750 euro althans (enig) geldbedrag(en) en/of een Breitling horloge ter waarde van € 2.300,- en/of een paar schoenen van het modemerk DIOR, althans een of meer voorwerpen
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf
(art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht)