ECLI:NL:RBROT:2022:10160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
FT EA 22/851 / FT EA 22/852
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontruiming op basis van artikel 287b Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoeker op 29 september 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 oktober 2022. Tijdens de zitting op die datum zijn zowel verzoeker als de vertegenwoordiger van de verweerster, Stichting Pensioenfonds van de Metalektro, gehoord. Verzoeker heeft recentelijk de huur voor september en oktober 2022 betaald en heeft een fulltime baan met een netto inkomen van € 2.760,98, wat voldoende is om de huur van € 990,87 te betalen. Verzoeker heeft verklaard dat hij zijn schuldproblematiek wil aanpakken, nadat hij eerder door de coronapandemie in financiële problemen was gekomen door het verlies van inkomsten uit zijn onderneming.

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat hij niet aan de vereisten voor het minnelijk traject heeft voldaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie stabiel is, gezien zijn inkomen en de betalingen die hij heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster op het punt stond om over te gaan tot ontruiming van de woning van verzoeker.

De rechtbank heeft vervolgens een afweging gemaakt tussen de belangen van verzoeker en verweerster. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat verzoeker de lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 19 oktober 2022
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 29 september 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 september 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 oktober 2022.
Ter zitting van 12 oktober 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw M. Assadian, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Mr. J.A. van Emden, werkzaam bij Janssen&Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders B.V. heeft namens Stichting Pensioenfonds van de Metalektro, gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft op 12 oktober 2022 de rechtbank de ter zitting opgevraagde stukken per e-mail doen toekomen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoeker recentelijk de machtiging voor budgetbeheer heeft getekend, zodat dit binnen afzienbare tijd opgestart kan worden. Daarnaast is verzoeker met schuldhulpverlening bezig met het aanleveren van de benodigde stukken zodat het minnelijk traject opgestart kan worden. Bovendien heeft verzoeker na de zitting de huur voor de maanden september en oktober 2022 overgemaakt. Ter zitting heeft verzoeker toegezegd dat hij de huur voor de maand november 2022 eveneens tijdig en volledig zal overmaken. Verzoeker heeft een fulltime baan met een netto inkomen van
€ 2.760,98. Dit inkomen is voldoende om de huur van € 990,87 te betalen.
Daarnaast heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij de huur niet kon voldoen omdat hij een eigen onderneming had naast zijn baan. Door de coronapandemie verkreeg verzoeker geen inkomsten uit zijn onderneming, maar had hij nog wel doorlopende kosten en liepen de schulden op. Deze onderneming heeft verzoeker inmiddels niet meer en verzoeker wil nu zijn schuldproblematiek aanpakken.

3..Het verweer

Verweerster stelt zich allereerst op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Voor een verzoek als het onderhavige is het een vereiste dat verzoeker al begonnen is met het minnelijk traject door, na een volledige inventarisatie van zijn schulden, een voorstel voor een buitengerechtelijke schuldregeling op te stellen en aan zijn schuldeisers aan te bieden. Het is verweerster niet bekend dat verzoeker deze stappen al heeft gezet. Verweerster verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2019:2398) waarin – kort samengevat – staat dat het stabilisatietraject doorlopen moet zijn om zo voldoende aannemelijk te maken dat de, voor het verlenen van het moratorium, vereiste stabiliteit bereikt is.
Indien het verzoek ontvankelijk wordt verklaard, stelt verweerster zich op het standpunt dat het verzoek afgewezen dient te worden. De achterstand is vanwege het onbetaald blijven van de huur tot en met oktober 2022 opgelopen tot zeven maanden. Verzoeker heeft geen voorstel gedaan waaruit blijkt hoe hij de schuldenproblematiek op wil lossen en hoe hij denkt de lopende huur te kunnen voldoen. Door verzoeker is op geen enkele wijze onderbouwd hoe de schulden zijn ontstaan en waarom geen huur is betaald. In de genoemde omstandigheden dienen de belangen van verweerster zwaarder te wegen dan de belangen van verzoeker.

4..De beoordeling

De rechtbank is allereerst van oordeel dat het verzoek ontvankelijk verklaard kan worden. Verzoeker heeft immers de machtiging voor budgetbeheer getekend en de huur voor september en oktober 2022 is door verzoeker betaald. Verzoeker heeft daarnaast een fulltime baan met voldoende inkomen, te weten € 2.760,98, om de maandelijkse huur van
€ 990,87 te voldoen. Verzoeker is daarnaast begonnen met het verzamelen van stukken voor de start van de schuldhulpverlening. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie voldoende stabiel is.
Voorts dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 1 september 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 6 oktober 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 18 augustus 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft voldoende inkomen om de lopende termijnen te kunnen voldoen en de machtiging voor budgetbeheer is reeds ondertekend. Bovendien heeft verzoeker de huur voor september en oktober 2022 betaald en heeft verzoeker ter zitting toegezegd de termijn voor november 2022 te zullen voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 18 augustus 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres01] te [plaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.