4.4.1.Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De verdachte heeft gedurende ongeveer een jaar een relatie gehad met [slachtoffer03] (hierna ook: [slachtoffer03] ). Begin maart 2016 heeft zij deze relatie verbroken. De verdachte heeft haar daarna laten blijken dat hij haar terug wilde als vriendin/partner. De verdachte heeft [slachtoffer03] in de nacht van 26 op 27 april 2016 gezien in café [naam horecagelegenheid01] in Hellevoetsluis in gezelschap van [slachtoffer04] .
In de nacht van 27 op 28 april 2016 is omstreeks 1:10 uur brand gesticht in de woning van [slachtoffer04] in Hellevoetsluis. Door de brievenbus is een ontbrandbare vloeistof de woning ingebracht en tot ontbranding gebracht. Deze brand werd relatief snel ontdekt, waardoor de schade beperkt is gebleven.
Op 30 april 2016 heeft [slachtoffer03] een bedreigende sms ontvangen waarin haar te kennen werd gegeven dat zij niks met ‘ [slachtoffer04] ’ moet beginnen. Deze sms was afkomstig van een telefoon met een nummer dat eindigt op 417 (hierna: dreigtelefoon 1).
Op 10 mei 2016 om 1:40 uur heeft [slachtoffer04] een sms van een telefoon met een nummer eindigend op 249 (hierna: dreigtelefoon 2) ontvangen met de tekst: “geloof mij jullie gaan er aan als jij die rooie hoer niet los laat”. Diezelfde nacht is omstreeks 2.00 uur brand geconstateerd in de schuur in de tuin van [slachtoffer04] . De brand is beperkt gebleven in omvang.
Op 13, 14 en 15 mei 2016 hebben [slachtoffer03] en [slachtoffer04] diverse sms-berichten van dreigtelefoon 2 ontvangen, met de strekking dat zij elkaar los moeten laten en dat zij in de gaten worden gehouden, waarbij op 14 mei 2016 de bewoordingen “we are watching you” en “I’m watching you” zijn gebruikt.
In de ochtend van 16 mei 2016 hebben onder andere [slachtoffer03] en [slachtoffer04] een aantal foto’s op Facebook geplaatst die van hen zijn gemaakt tijdens een feest de avond daarvoor in [naam horecagelegenheid01] in Hellevoetsluis. Op een aantal van die foto’s is [slachtoffer03] te zien in omhelzing met [slachtoffer04] . Later die dag heeft [slachtoffer04] drie sms’jes van dreigtelefoon 2 ontvangen met onder meer de tekst: “ik krijg net foto’s te zien en geloof mij, ik maak jou kapot!”.
Op 20 mei 2016 heeft brand gewoed in de woning aan de [adres delict01] in Hellevoetsluis, waarbij het echtpaar [achternaam slachtoffers01] , de ouders van onder anderen [slachtoffer04] , is overleden (de hier tenlastegelegde brand).
Op dreigtelefoon 2 is op 24 mei 2016 om 2:59 uur een (concept)sms aan [slachtoffer04] opgesteld met de tekst: “jammer dat je zus alles heeft dicht gemaakt. Wie zullen we nu eens nemen? Die rooie hoer met haar kinderen of die geblondeerde hoer uit Spijkenisse of een broer”. Op 24 mei 2016 om 3:03 uur is op dreigtelefoon 2 ook een (concept)sms aan [slachtoffer03] opgesteld met de tekst: “hoi hoer jij bent de volgende! Verbreek met [slachtoffer04] of we pakken jou en je kinderen”. Beide berichten zijn niet verstuurd vanwege een gebrek aan beltegoed.
Op 24 mei 2016 is rond 9.00 uur in de ochtend ontdekt dat brand is gesticht aan een keukenraamkozijn aan de buitenzijde en aan de voordeur van de woning van [slachtoffer05] en haar man in Hellevoetsluis. [slachtoffer05] is een zus van [slachtoffer04] en (dus) een dochter van het echtpaar [achternaam slachtoffers01] . Een ontbrandbare vloeistof is tegen de gevelelementen en in de brievenbus gesprenkeld en deze is tot ontbranding gebracht. Uitbreiding van de brand is voorkomen doordat de bewoners de brievenbus aan de binnenkant hadden afgedicht met een houten plankje.
In de nacht van 27 op 28 mei 2016 is omstreeks 1:25 uur brand gesticht bij de voordeur van de woning van [slachtoffer03] in Hellevoetsluis. Op de onderdorpel van de voordeur zijn resten van een brandgel- of pasta aangetroffen. Deze brand is tijdig ontdekt, doordat de bewoners werden gealarmeerd door het geblaf van hun honden.
De verdachte is op 1 juni 2016 omstreeks 3.45 uur in Hellevoetsluis in de omgeving van de woning van [slachtoffer03] aangetroffen, zonder mobiele telefoon. Hij heeft onder meer verklaard op de fiets vanuit Spijkenisse naar Hellevoetsluis te zijn gekomen.
In de woning van de verdachte is op 1 juni 2016 bij een doorzoeking onder een laptop een handgeschreven briefje aangetroffen met daarop onder elkaar geschreven
“ [slachtoffer04] ( [slachtoffer04] ) [voornaam slachtoffer 4] (…),
[slachtoffer01] (pa [slachtoffer04] ) (…)
[slachtoffer05] (zus [slachtoffer04] ) [voornaam slachtoffer 5] (…)”.
Onder elke naam zijn de adressen en telefoonnummers van achtereenvolgens [slachtoffer04] , het echtpaar [achternaam slachtoffers01] en [slachtoffer05] genoteerd. Op een tweede, op dezelfde plaats onder de laptop aangetroffen, briefje zijn de namen “ [slachtoffer04] ” en “ [voornaam slachtoffer 3] ” met daaronder hun telefoonnummers geschreven.
Bij doorzoekingen van de woning van de verdachte zijn voorts een tablet (Samsung), een kassabon van de Action en een lege fles bio-ethanol aangetroffen.
Uit de aangetroffen kassabon blijkt dat op 30 april 2016 bij de Action in Spijkenisse onder andere vier flessen bio-ethanol en twee flessen lampolie zijn gekocht.
Uit onderzoek van de tablet is gebleken dat via zoekmachine Google op 14 mei 2016 om 9:36 uur is gezocht op de term “I will watch you”. Op 16 mei 2016 om 10:58 uur zijn foto’s van (onder andere) [slachtoffer03] en [slachtoffer04] op de tablet opgeslagen. Ook werd op de tablet een word-bestand aangetroffen waarin het adres van [slachtoffer05] voorkwam. Dit document werd voor het laatst gewijzigd op 25 april 2016.
Onder andere op 20 mei 2016 is vanaf 13:09 uur tientallen keren gezocht naar 112-meldingen. Op internet en facebook zijn zoekvragen gesteld die betrekking hebben op [slachtoffer04] en zijn familie. Onder andere is de Facebookpagina van gebruiker ‘ [gebruikersnaam] ’ (de heer [slachtoffer01] ) en van een aantal zussen van [slachtoffer04] bezocht. Op de tablet is verder een foto van het echtpaar [achternaam slachtoffers01] aangetroffen.
De verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 14 september 2017 en bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 november 2020 schuldig bevonden aan genoemde vier brandstichtingen bij [slachtoffer04] , [slachtoffer05] en [slachtoffer03] en voor de belagingen van [slachtoffer04] en [slachtoffer03] . Het gerechtshof heeft onder meer geoordeeld dat vaststaat dat de verdachte de gebruiker is geweest van beide dreigtelefoons 1 en 2. De veroordeling door het gerechtshof tot 12 jaar gevangenisstraf is onherroepelijk.
4.4.2.Forensisch onderzoek
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in opdracht van de rechter-commissaris een brandtechnisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke locatie en oorzaak van ontstaan van de brand. Dit heeft geresulteerd in het NFI-rapport van 31 juli 2017, opgesteld door de heer ing. [naam02] . Deze deskundige is op zitting gehoord.
Waar is de brand ontstaan in/bij de woning aan de [adres delict01] in Hellevoetsluis?
Op basis van videobeelden van de brand komt [naam02] tot het volgende brandverloop:
uitslaande brand in de hal op de begane grond;
daarna uitslaande brand in de slaapkamers aan de achterzijde van de woning;
daarna uitslaande brand in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning;
daarna uitslaande brand in de woonkamer aan de voorzijde en uitslaande brand aan de achterzijde van de woning.
Volgens het NFI-rapport passen het brandverloop en de zichtbare schade aan objecten in de woonkamer niet bij de hypothese dat de brand is ontstaan in de woonkamer. Ook passen het brandverloop en de resultaten van het onderzoek aan de keukenapparatuur niet bij de hypothese dat de brand is ontstaan in de keuken. Verder past het brandverloop niet bij de hypothese dat de brand is ontstaan in een van de achterste slaapkamers op de eerste verdieping. Evenmin past het brandverloop, bezien in samenhang met de ligging van de slachtoffers, bij de hypothese dat de brand is ontstaan in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning. Volgens het NFI-rapport past het brandverloop wel
zeer goedbij de hypothese dat de brand is ontstaan in de hal op de begane grond en
pasthet bij de hypothese dat de brand is ontstaan op de overloop dicht bij de trap. De conclusie van het NFI is dat de brand is ontstaan in de hal op de begane grond of op de overloop dicht bij de trap.
De verdediging heeft betoogd dat het aannemelijker is dat de brand is begonnen op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning. Dit verweer wordt verworpen. In het NFI-rapport wordt immers op basis van videobeelden stapsgewijs vastgesteld dat de vlammen eerst uit de deuropening in de hal sloegen en pas daarna uit de raamopeningen van de slaapkamers aan de achterzijde van de woning. Daarbij geldt dat het NFI het brandverloop mede heeft vastgesteld op basis van video [naam bestand01] waarnaar de raadsvrouw in haar pleidooi heeft verwezen.
Uitgaande van de hypothese dat de brand is ontstaan op de overloop dicht bij de trap, komt volgens het NFI-rapport een technische oorzaak in de stoeltraplift in aanmerking. De stoeltraplift is in januari 2015 geïnstalleerd en was op het moment van de brand in mei 2016 dus relatief nieuw. Verder blijkt uit het rapport dat de gebruikte materialen van de stoeltraplift onbrandbaar of brandvertragend zijn. De deskundige [naam02] heeft dit ter zitting bevestigd en nader toegelicht. Verder heeft [naam02] ter zitting nog verklaard dat hem geen gevallen bekend zijn van branden die zijn ontstaan in een stoeltraplift. De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de brand is ontstaan door een technische oorzaak in de stoeltraplift.
Andere mogelijke (technische) oorzaken voor het ontstaan van de brand op de overloop bij de trap komen in het NFI-rapport niet aan de orde, en kunnen evenmin anderszins uit het dossier worden afgeleid.
Gezien het voorgaande staat buiten redelijke twijfel vast dat de brand is ontstaan in de hal op de begane grond. Dit vindt verder steun in het Evaluatierapport van 13 juni 2016 van de brandweer, waarin er van wordt uitgegaan dat de brand is ontstaan op de begane grond van de woning nabij de entree achter de voordeur. De heer [naam03] , die het onderzoekwerk voor dit rapport heeft verricht, is op de zitting als getuige gehoord. Hij heeft verklaard geen aanleiding te zien tot bijstelling van zijn bevindingen.
Bevindingen drs. [naam01]
Op verzoek van de nabestaanden van het overleden echtpaar [achternaam slachtoffers01] heeft de heer drs. [naam01] een aantal bevindingen opgesteld met betrekking tot de brand.
De rechtbank heeft [naam01] als deskundige gehoord op de zitting. Zijn visie op de brand(oorzaak) is naar het oordeel van de rechtbank niet consistent gepresenteerd. Zo sluit [naam01] uit dat de brand in de meterkast is ontstaan, omdat in dat geval een duidelijk diagonaal spoor over de deur van de meterkast te zien zou zijn geweest. Het is onduidelijk gebleven waarom [naam01] hieraan betekenis hecht, aangezien de deur van de meterkast bij de brand volledig is vergaan en over een eventueel diagonaal spoor op die deur dus niets valt te zeggen. Verder heeft [naam01] ter zitting verklaard dat op foto 34 uit het proces-verbaal van brandonderzoek is te zien dat de brand vóór de voordeur woedt en dat uit de V-vorm van de vlammen, vanaf vloerniveau, kan worden afgeleid dat sprake is van ontsteking van een op vloerniveau aangebrachte ontsteekbare vloeistof. [naam01] heeft ter zitting echter niet afdoende kunnen toelichten hoe dit is te rijmen met zijn vaststelling dat een “rode gloed” achter het glas van de voordeur is gezien en zijn aanname dat binnen vijf minuten daarna vlammen waren te zien zoals op foto 34. Waarneming van een rode gloed achter het glas van de voordeur is in elk geval niet voorstelbaar vanaf het moment dat er vóór de voordeur vlammen zijn zoals op foto 34.
Verder staat tegenover de conclusies van [naam01] dat de deskundige van het NFI op de zitting de toelichting op foto 34 heeft gegeven dat dit een vaak voorkomend beeld is bij branden, waarbij in de situatie van foto 34 het stadium was bereikt dat de brand zich in de hal had ontwikkeld en de (kunststof) voordeur al weg was.
De rechtbank zal om deze redenen, mede gelet op de bevindingen van het NFI, de conclusies van [naam01] als onvoldoende onderbouwd buiten verdere beschouwing laten.
Wat is de oorzaak van de brand?
Volgens het NFI-rapport komt bewust menselijk handelen van buiten de woning in aanmerking als oorzaak van de brand in de hal door de aanwezigheid van een brievenbus in de voordeur. Weliswaar zijn er geen sporen van ontbrandbare vloeistoffen, brandgel of brandpasta aangetroffen in een veiliggesteld monster van brandresten uit de gang nabij de voordeur, maar na een langdurige en felle uitslaande brand hoeven dergelijke sporen niet noodzakelijkerwijs te worden aangetroffen. Daarnaast kunnen resten van deze producten ook uitgewassen zijn door het bluswater. Verder blijkt uit het rapport dat ook brandstichting bij de voordeur op andere wijze mogelijk blijft, zoals het toevoeren en aansteken van brandbaar materiaal door de brievenbus en/of het door de brievenbus aansteken van de reeds achter en in de buurt van de voordeur aanwezige brandbare materialen, zoals een gordijn of jassen aan de kapstok.
Verder heeft het NFI vastgesteld dat de brand in een dermate vergevorderd stadium was voordat deze werd geblust, dat onderzoek op grond waarvan een technische oorzaak (in de stoeltraplift of in de meterkast) aangetoond of uitgesloten kon worden, niet meer mogelijk was.
De conclusie van het NFI is dat bewust menselijk handelen als oorzaak van de brand een
reële mogelijkheidis. Ook een brand in de meterkast door een technische oorzaak wordt door het NFI een “reële mogelijkheid” genoemd. De deskundige [naam02] heeft ter zitting de toelichting gegeven dat de brand “makkelijker” kan worden verklaard en van minder toevalligheden afhankelijk is geweest, als de brandoorzaak is gelegen in menselijk handelen. [naam02] heeft voorts toegelicht geen waarschijnlijkheidsoordeel te kunnen verbinden aan de beide mogelijkheden (menselijk handelen dan wel een technische oorzaak), omdat voor de vraag welk scenario waarschijnlijker is niet alleen brandtechnische factoren maar ook overige feiten en omstandigheden uit het dossier relevant zijn.
De rechtbank acht de bevindingen en conclusies van de NFI- deskundige deugdelijk en consistent onderbouwd en gaat hiervan uit bij de verdere beoordeling.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de tussenconclusie dat op basis van het forensisch onderzoek zowel brandstichting als een technische oorzaak (in het bijzonder; in de meterkast) reële mogelijkheden zijn als oorzaak van de brand van 20 mei 2016 in de woning aan de [adres delict01] te Hellevoetsluis.
4.4.3.Gebruik schakelbewijs?
Gelet op de tenlastelegging is de hoofdvraag of die brand (opzettelijk) is gesticht door de verdachte. In deze vraag liggen besloten de deelvraag of sprake is van brandstichting en de deelvraag of de verdachte dader is. Anders dan de verdediging veronderstelt, is niet voorgeschreven of noodzakelijk dat eerst de eerste deelvraag positief moet worden beantwoord voordat aan de tweede vraag kan worden toegekomen. De beantwoording van de deelvragen kan samenvallen en vindt plaats aan de hand van alle uit bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden.
Door de verdediging is aangevoerd dat deze deelvragen niet beide beantwoord mogen worden op basis van (alleen) ‘schakelbewijs’, omdat dan sprake zou zijn van een twijfelachtige, onwenselijke en juridisch onhoudbare bewijsconstructie. Met schakelbewijs doelt de verdediging hier op bewijs dat wordt ontleend aan een voldoende specifieke, onderscheidende werkwijze (de zogenoemde modus operandi) die bij andere handelingen van een verdachte is vastgesteld en die in bepaalde mate zou overeenstemmen met de modus operandi bij het tenlastegelegde.
De verdediging wijst er verder op dat een dergelijke modus operandi niet is vastgesteld bij de brand van 20 mei 2016 en dat bovendien een technische oorzaak niet kan worden uitgesloten, alsmede dat er geen enkele informatie is die de verdachte, zijn auto of zijn telefoon in de omgeving van de brand in de [adres delict01] plaatst.
Op zichzelf is juist dat niet een modus operandi kan worden beschreven als het gaat om het ontstaan van de brand van 20 mei 2016, en ook juist is dat het forensisch onderzoek een technische oorzaak niet heeft uitgesloten. Er kunnen dus geen redengevende feiten en omstandigheden worden ontleend aan een modus operandi op 20 mei 2016.
Dat wil echter niet zeggen dat geen (schakel)bewijs kan worden ontleend aan de feiten en omstandigheden rond andere branden (en bedreigingen) waarbij de verdachte betrokken is geweest. Het gaat dan om de waardering van verbindende ‘schakels’, met het oog op de vraag of deze redengevend zijn voor een bewezenverklaring.
De rechtbank ziet voor een hierop gebaseerde bewezenverklaring geen beletsel in het ontbreken van een modus operandi als hiervoor bedoeld en/of in de omstandigheid dat een technische oorzaak niet door forensisch onderzoek is uitgesloten. Verwezen wordt naar een arrest van de Hoge Raad in een zaak waarin volgens het hof het dossier geen direct bewijs bevat voor betrokkenheid van de verdachte bij iemands overlijden (HR 01-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1455). In het arrest heeft de Hoge Raad het volgende overwogen over schakelbewijs: 3.3.1
Indien voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten was betrokken, dient de vraag of de redengevendheid van dergelijk - in diverse varianten voorkomend - zogenoemd schakelbewijs begrijpelijk is, te worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering. (…)
3.3.3.
Naar aanleiding van de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.7 merkt de Hoge Raad op dat de stelling dat een schakelbewijs-constructie alleen is toegelaten indien sprake is van een sterke overeenkomst in de wijze van uitvoering van de feiten “waarvan eerst is vastgesteld dat zij zijn begaan”, geen steun vindt in het recht.
4.4.4.Is de brand op 20 mei 2016 gesticht door de verdachte [verdachte01] ?
Hierna zal de rechtbank aan de hand van aan bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden, waaronder die ten aanzien van de andere branden en de belagingen (schakelbewijs), bezien of de brand aan de [adres delict01] (opzettelijk) is gesticht door de verdachte.
(1) Brand aan de [adres delict01] te Hellevoetsluis
Voorop gesteld wordt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er een brand heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres delict01] te Hellevoetsluis, waardoor het echtpaar [achternaam slachtoffers01] is overleden. Verder is hierboven vastgesteld dat brandstichting en een technische oorzaak (specifiek: in de meterkast) reële mogelijkheden zijn voor het ontstaan van de brand.
(2) Briefjes met namen en adressen
Ook staat vast dat bij de verdachte briefjes met namen en adressen van leden van de familie [achternaam familie01] zijn aangetroffen bij de doorzoeking van zijn woning op 1 juni 2016, waaronder een briefje met het adres [adres delict01] met vermelding ‘ [slachtoffer01] (pa [slachtoffer04] )’.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de adresgegevens van leden van de familie [achternaam familie01] die op een briefje in zijn woning zijn aangetroffen, op 24 mei 2016 heeft gekregen van (getuige) [naam getuige01] en dat hij die gegevens toen heeft overgeschreven.
Het Hof heeft over het eerste deel van deze verklaring reeds het volgende overwogen:
“Het hof acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. [naam getuige01] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris ten stelligste en consistent ontkend dat zij enig gegeven met betrekking tot de familie [achternaam familie01] aan de verdachte heeft verstrekt. [naam getuige01] heeft ter zake hiervan ook onder de tap gestaan en deze gesprekken ondersteunen de door haar afgelegde verklaringen. Bovendien valt niet in te zien waarom de verdachte eerst op 22 mei 2016 nog gegevens over de familie [achternaam familie01] nodig zou kunnen hebben voor zijn pogingen om de identiteit van de bedreiger/brandstichter te achterhalen. Zo beschikte hij bijvoorbeeld, zoals in het voorgaande al aan de orde is gekomen, in elk geval al vanaf 25 april 2016 over het adres van [voornaam slachtoffer 5] , de zus van[ [voornaam slachtoffer 4] , toevoeging rechtbank]
[slachtoffer04] . Uit hetgeen het hof heeft vastgesteld met betrekking tot het gebruik van de dreigtelefoons volgt verder dat de verdachte in elk geval al vanaf 8 mei 2016 beschikte over de telefoonnummers van [slachtoffer04] .”
De rechtbank sluit zich bij deze overweging aan en merkt nog op dat de verdachte ter zitting niet heeft kunnen verklaren waarom bij hem de noodzaak bestond deze adressen op te schrijven. Daarbij dient te worden bedacht dat de verdachte onherroepelijk is veroordeeld voor brandstichting op het eerste en het derde adres dat ook op dit briefje vermeld staat, wat betreft de derde brand mede op basis van daderwetenschap over de brand zelf en over het dichtmaken van de brievenbus. De brandstichtingen aan het eerste en derde adres op het briefje zijn (door de verdachte) gepleegd op respectievelijk 28 april 2016 en 24 mei 2016 in de nacht, zodat de desbetreffende gegevens hem al op die momenten bekend moeten zijn geweest.
Ook de voor het eerst op 8 november 2022 ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij het briefje al op 25 of 26 mei 2016 bij de politie heeft afgegeven, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Van de verhoren van de verdachte als getuige op 25 en 26 mei 2016 is een proces-verbaal opgemaakt. Daaruit blijkt niet dat de verdachte op dat moment al over een briefje en/of adressen van de familie [achternaam familie01] heeft gesproken, noch dat hij dit briefje zou hebben overgelegd en dat de politie daarna het briefje zou hebben teruggegeven. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat een briefje met adressen waarop zeer kort daarvoor brand is gesticht, met dodelijke afloop, niet in een proces-verbaal zou worden opgenomen of daaraan zou worden gehecht.
Aan het briefje met namen en adressen, waaronder het adres [adres delict01] in Hellevoetsluis, komt daarom een zeer belastende betekenis toe. Het belang van dit briefje moet verder worden bezien in de context van de overige bewijsmiddelen.
(3) Schakelbewijs
De rechtbank constateert dat het bewijsmateriaal betreffende de brand aan de [adres delict01] in Hellevoetsluis op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de vier brandstichtingen en de belagingen waarvoor de verdachte onherroepelijk is veroordeeld.
De brand in de [adres delict01] in Hellevoetsluis heeft plaatsgevonden in dezelfde (zeer korte) periode als de bewezenverklaarde brandstichtingen en belagingen. De verdachte is veroordeeld voor vier brandstichtingen op 28 april 2016, 10 mei 2016, 24 mei 2016 en 28 mei 2016, terwijl de brand in de onderhavige zaak op 20 mei 2016 heeft plaatsgehad. Alle branden vonden aldus plaats binnen een tijdsbestek van slechts één maand.
De slachtoffers van de bewezenverklaarde brandstichtingen betroffen naast [slachtoffer03] , de ex-vriendin van de verdachte, allen leden van de familie [achternaam familie01] : de verdachte heeft tweemaal brand gesticht bij [slachtoffer04] , in zijn woning en in zijn schuur, en heeft op 28 mei 2016 ook brand gesticht in de woning van [slachtoffer05] – de zus van [slachtoffer04] – en haar man. De slachtoffers van de brand aan de [adres delict01] in Hellevoetsluis waren de ouders van [slachtoffer04] en [slachtoffer05] .
De bewezenverklaarde brandstichtingen houden direct verband met bedreigende berichten die de verdachte heeft verstuurd aan zijn ex-vriendin [slachtoffer03] en aan [slachtoffer04] , met wie zij contact had, waarbij de inhoud van de bedreigende berichten zich ook specifiek uitstrekte tot directe familieleden van [slachtoffer04] . Zo heeft de verdachte in de nacht van de brand bij [slachtoffer05] een (door het ontbreken van beltegoed niet verstuurd) sms-bericht opgesteld met de tekst “Jammer dat je zus alles heeft dicht gemaakt. Wie zullen we nu eens nemen? Die rooie hoer met haar kinderen of die geblondeerde hoer uit Spijkenisse of een broer”.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte uitvoerig op internet heeft gezocht naar directe familieleden van [slachtoffer04] , waaronder zijn zussen en zijn vader. In zijn woning is voornoemd briefje aangetroffen, waarop hij achtereenvolgens de adressen heeft opgeschreven van [slachtoffer04] , [slachtoffer01] en [slachtoffer05] . De namen worden op het briefje gekoppeld aan [slachtoffer04] ; zo staat achter de naam [slachtoffer01] “pa [slachtoffer04] ” en achter de naam [slachtoffer05] “zus [slachtoffer04] ”. Door (de rechtbank en) het gerechtshof is bewezen verklaard dat de verdachte op 28 april 2016 en 10 mei 2016 op het eerste adres (van [slachtoffer04] ) en op 28 mei 2016 bij het derde adres (van [slachtoffer05] ) brand heeft gesticht, terwijl op 20 mei 2016 de vernietigende brand heeft gewoed op het tweede adres op het briefje, te weten de woning van hun ouders aan de [adres delict01] in Hellevoetsluis. De volgorde op het briefje correspondeert dus met de volgorde in tijd van de branden.
Verder hebben alle bewezenverklaarde brandstichtingen, net als de brand aan de [adres delict01] , kort na middernacht plaatsgevonden in woningen (en een bij een woning gelegen schuur) in Hellevoetsluis.
De verdachte woonde in Spijkenisse, op een afstand van circa 18 kilometer. Op 1 juni 2016 is hij ’s nachts zonder telefoon aangehouden in Hellevoetsluis. Hij verklaarde dat hij van zijn woning in Spijkenisse naar Hellevoetsluis was gefietst.
Hieruit volgt dat de verschillende brandplaatsen op dezelfde wijze bereikbaar zijn geweest voor de verdachte. Verder kan worden opgemerkt dat het ontbreken van locatiegegevens van een auto en/of telefoon in de nacht van 20 mei 2016 niet als ontlastende omstandigheid kan worden aangemerkt, maar verdergaande betekenis komt hieraan niet toe.
Van de vier brandstichtingen waarvoor de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zijn er drie gesticht in woningen. Bij de brandstichtingen op 28 april 2016, 24 mei 2016 en 28 mei 2016 heeft de verdachte een ontbrandbare vloeistof of brandgel door de brievenbus de woning ingebracht en/of tegen de voordeur van de woning gesprenkeld en vervolgens tot ontbranding gebracht. Zoals hiervoor aan de orde is gekomen, staat buiten redelijke twijfel vast dat de brand in de [adres delict01] eveneens is ontstaan in de hal op de begane grond en wordt brandstichting als oorzaak een reële mogelijkheid geacht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voor de bewezenverklaring van brandstichting in de onderhavige zaak de bewezenverklaring van vier brandstichtingen en twee belagingen in de periode 28 april tot en met 28 mei 2016 in Hellevoetsluis, zoals volgt uit het arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 november 2020, mede redengevend. Andere verdachten zijn niet in beeld gekomen. Dat in de nacht van de brand op 20 mei 2016 één of meer onbekende (en onbekend gebleven) personen zijn waargenomen in de buurt van de brand of tussen de omstanders, maakt dat niet anders. Hun aanwezigheid en/of gedrag heeft geen (concrete) aanwijzingen opgeleverd voor betrokkenheid en is dus niet ontlastend voor de verdachte.
Conclusie:
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, bezien in de context van de vastgestelde feiten en omstandigheden, dat bewezen is dat de verdachte de brand aan de [adres delict01] opzettelijk heeft gesticht. Alle hiervoor besproken omstandigheden wijzen daarop, in het bijzonder:
- de zeer korte periode waarin alle branden hebben plaatsgevonden,
- de omstandigheid dat die branden leden uit dezelfde familie hebben getroffen (naast de ex-vriendin van de verdachte), allemaal in Hellevoetsluis,
- het aantreffen bij de verdachte van door hem via internet gevonden informatie over de familie [achternaam familie01] ,
- het bij de verdachte aangetroffen briefje met het adres [adres delict01] en met de andere adressen, waarvan is vastgesteld dat de verdachte daar brand heeft gesticht,
- alsmede de met het briefje overeenstemmende volgorde van de branden.
Ook de belagingen en de inhoud en toon van de zeer dreigende berichten richting leden van de familie [achternaam familie01] , dragen bij aan deze conclusie en aan de overtuiging van de rechtbank.
In het licht van dit alles is het uiterst onwaarschijnlijk dat de brand een technische oorzaak heeft gehad, dan wel dat een ander dan de verdachte dader is van brandstichting aan de [adres delict01] . De aannemelijkheid daarvan acht de rechtbank verwaarloosbaar. Het staat daarom in deze procedure buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan de [adres delict01] in Hellevoetsluis, waarbij het echtpaar [achternaam slachtoffers01] om het leven is gekomen. De rechtbank acht dit wettig en overtuigend bewezen.