ECLI:NL:RBROT:2022:10026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
22/1459
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens gevaar voor openbare orde en ambtelijk verzuim

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie beoordeeld. Eiser, geboren in Nederland, heeft jarenlang ten onrechte als Nederlander geacht te zijn, wat door de staatssecretaris als een ambtelijk verzuim wordt erkend. Echter, zijn aanvraag tot naturalisatie is afgewezen vanwege een strafrechtelijke veroordeling uit 2015, die volgens de staatssecretaris een gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser heeft in 2018 een aanvraag voor het Nederlanderschap ingediend, maar deze is afgewezen op basis van de regelgeving van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld, omdat er ernstige vermoedens zijn dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, en dat de uitzonderingsregel van artikel 10 RWN niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om Nederlander te worden in stand blijft, maar dat eiser na de rehabilitatietermijn van vijf jaar opnieuw een verzoek kan indienen. De uitspraak benadrukt dat de regels voor naturalisatie strikt zijn en dat fouten van de overheid in het verleden niet automatisch leiden tot een recht op naturalisatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1459

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. R. Belluz).

Procesverloop

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie.
1.2.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 19 december 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 januari 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft via een videoverbinding deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is op [geboortedatum] in Ede geboren. Zijn vader is geboren in Angola en zijn moeder in Congo. Op 8 juni 1999 is de vader van eiser genaturaliseerd tot Nederlander. Eiser is op 25 juni 1999 onder vermelding van de Nederlandse nationaliteit in basisregistratie persoonsgegevens opgenomen met als ingangsdatum van de geldigheid de dag van de geboorte. Eiser heeft van de overheid in 2009 een Nederlands identiteitsbewijs gekregen. De inschrijving in de basisregistratie persoonsgegeven is opgeschort met ingang van 13 januari 2015. Eiser heeft zich met zijn vader in Zwitserland gevestigd. In 2017 heeft eiser een aanvraag van een identiteitsbewijs bij de Nederlandse ambassade in Bern gedaan. Die aanvraag is niet in behandeling genomen, omdat eiser niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt.
2.2.
Eiser heeft vervolgens op 29 mei 2018 het Nederlanderschap aangevraagd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 19 december 2019 afgewezen. De staatssecretaris heeft erkend dat eiser door handelen van de overheid lange tijd ten onrechte als Nederlander is aangemerkt en beschouwt dit als een ambtelijk verzuim. Daarom komt eiser in aanmerking voor toepassing van de uitzonderingsregel van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De staatssecretaris heeft de aanvraag echter, gelet op een strafrechtelijke veroordeling uit 2015, afgewezen op grond van gevaar voor de openbare orde. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Omdat de rehabilitatietermijn van vijf jaar voor de veroordeling uit 2015 inmiddels is verstreken, wordt deze veroordeling eiser niet langer tegengeworpen. De staatssecretaris legt aan de afwijzing van de aanvraag echter een nieuwe strafrechtelijke sanctie opgelegd op 11 oktober 2019 in Zwitserland ten grondslag. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser niet als gevaar voor de openbare orde moet worden aangemerkt is volgens de staatssecretaris niet gebleken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
4. De voor dit beroep relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel van deze uitspraak.
Mocht de staatsecretaris de aanvraag afwijzen vanwege gevaar voor de openbare orde?
5.1.
Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser beroept zich erop dat sprake is van een zeer uitzonderlijk en schrijnend geval, waarop ten onrechte onverkort de openbare orde regels zijn toegepast. Het nut en de noodzaak van het gevoerde beleid zijn niet (voldoende) gerechtvaardigd. De staatssecretaris had niet uit moeten gaan van een taakstraf van 40 uur, maar van de in Zwitserland opgelegde boete van omgerekend € 385,-.
5.2.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de door het openbaar ministerie uitgevoerde strafmaatvergelijking moet worden gevolgd. Met een taakstraf van 40 uur is er volgens de staatssecretaris sprake van een vermoeden van een gevaar voor de openbare orde zoals bedoeld in artikel 9 van de RWN. De staatssecretaris acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat geen gevaar voor de openbare orde aanwezig is. Van artikel 9 van de RWN kan volgens de staatssecretaris nooit worden afgeweken.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat op grond van het gedrag van eiser ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De rechtbank legt dit hierna uit.
5.4.
Op deze zaak zijn de bepalingen van de RWN en de Handleiding voor de toepassing van de RWN (Handleiding) van toepassing. In artikel 9 van de RWN staat dat een verzoek om naturalisatie wordt afgewezen als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. In de Handleiding wordt omschreven wanneer er dergelijke ernstige vermoedens zijn. In de Handleiding staat onder meer dat een naturalisatieverzoek wordt afgewezen als aan de vreemdeling in de periode van, in het geval van eiser, vijf jaar, direct voor het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. De periode van vijf jaar wordt de rehabilitatietermijn genoemd. Met een sanctie wordt onder meer bedoeld iedere taak- of leerstraf. Daarbij maakt het niet uit of die door een buitenlandse instantie of voorwaardelijk is opgelegd. Uit vaste de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het beleid neergelegd in de Handleiding als uitgangspunt dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat iemand gevaar oplevert voor de openbare orde. [1]
5.5.
Vast staat dat aan eiser op 11 oktober 2019 door de officier van justitie van het kanton Geneve een strafbeschikking is opgelegd. Voor kort gezegd handel in softdrugs is een geldstraf van 120 boetedagen opgelegd. Daarbij is het bedrag van de boetedag bepaald op 30 Zwitserse frank en is bepaald dat deze straf voorwaardelijk is met een proeftijd van 3 jaar. Voor het gebruik van softdrugs is eiser bij deze strafbeschikking veroordeeld tot een geldboete van 300 Zwitserse frank. Het Nederlandse openbaar ministerie heeft in een strafmaatvergelijking gesteld dat het gebruik van verdovende middelen in Nederland niet strafbaar is en dat voor de handel in softdrugs, uitgaande van de richtlijnen, een werkstraf van 40 uur zou worden geëist. De rehabilitatietermijn van vijf jaar was ten tijde van het bestreden besluit nog niet verstreken.
5.6.
Anders dan door eiser gesteld is de staatssecretaris terecht uitgegaan van de werkstraf van 40 uur. Het boetebedrag € 385,- speelt geen rol bij de strafmaatvergelijking, omdat deze boete is opgelegd voor het gebruik van softdrugs. Dit is in Nederland niet strafbaar. De straf voor het zwaardere feit, het handelen in softdrugs, komt ook met de in Zwitserland hiervoor opgelegde voorwaardelijk boete ruim boven de norm zoals gehanteerd in de Handleiding. De door eiser gemaakte vergelijking met een zaak waarin een verkeerd geplaatste vuilniszak aan naturalisatie in de weg stond, gaat dan ook niet op.
5.7.
Volgens de Handleiding kan in zeer bijzondere gevallen worden afgeweken van het criterium ‘gevaar voor de openbare orde’ en kunnen die bijzondere omstandigheden hoogstens leiden tot de conclusie dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde. De rechtbank is van oordeel dan van zulke bijzondere omstandigheden niet is gebleken. De omstandigheid dat eiser lange tijd ten onrechte als Nederlander is beschouwd, is wel bijzonder, maar heeft geen betekenis in relatie tot het vaststellen van een gevaar voor de openbare orde.
5.8.
Gelet op het gepleegde strafbare feit, de daarvoor opgelegde straf en toepasselijke beleidskader zoals neergelegd in de Handleiding, heeft de staatssecretaris terecht het openbare orde criterium toegepast.
Moest de staatssecretaris het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel toepassen?
6.1
Eiser voert aan dat de staatssecretaris met de afwijzing van het naturalisatieverzoek het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel is geschonden. Eiser was te goeder trouw ten aanzien van zijn Nederlanderschap. Op grond daarvan heeft hij zich met zijn vader in Zwitserland gevestigd. Dat is nu niet mogelijk.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel in deze zaak niet van toepassing is, omdat een beslissing op een naturalisatieverzoek een volledig interne aangelegenheid van de lidstaat betreft.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het Unierecht niet van toepassing in naturalisatieprocedures. [2] Het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel houdt in dat in het geval de intrekking van de nationaliteit tot gevolg heeft dat de betrokkene naast de nationaliteit van de betrokken lidstaat ook het burgerschap van de Unie verliest, het aan de nationale rechter is om na te gaan of het intrekkingsbesluit in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat betreft de gevolgen ervan voor de situatie van de betrokkene uit het oogpunt van het Unierecht.
Nu het bestreden besluit niet de intrekking van de Nederlandse nationaliteit en daarmee tevens het verlies van het Unieburgerschap betreft, maar de weigering van het Nederlanderschap, hoefde verweerder niet te toetsen aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
7. De rechtbank realiseert zich dat deze uitkomst voor eiser moeilijk is te begrijpen. Eiser is in Nederland geboren en opgegroeid en is er, gelet op de officiële registraties en het verkrijgen een paspoort altijd van uitgegaan dat hij Nederlander is. Nu dat niet zo blijkt te zijn, wil hij dat rechtgezet zien. Uit de rechtspraak over de RWN volgt echter dat het verkrijgen van het Nederlanderschap van groot gewicht is en dat aan de regels om Nederlander te worden streng de hand wordt gehouden. Om Nederlander te worden zal eiser dus, ook al zijn er eerder door de overheid fouten gemaakt, moeten voldoen aan de vereisten die voor iedereen gelden die Nederlander wil worden. Dat eiser nu niet kan werken of naar school kan gaan is niet zozeer een gevolg van het ontbreken van het Nederlanderschap, maar van het ontbreken van een verblijfsstatus in Nederland. Eiser heeft geen verblijfsvergunning aangevraagd.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om Nederlander te worden in stand blijft. Dat betekent niet dat eiser in toekomst nooit meer het Nederlanderschap kan verkrijgen. Hij kan na verloop van de rehabilitatietermijn van 5 jaar opnieuw een verzoek tot het verlenen van het Nederlanderschap indienen.
8.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van A.L.G. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022.
Griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 9, eerste lid en onder a, luidt als volgt:
Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;
Artikel 10 luidt als volgt:
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 9 RWN

Paragraaf 5. Afwijzing als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring (of de beslissing daarop) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd
De vreemdeling mag in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie;
iedere taakstraf leidt, ongeacht de duur daarvan, tot weigering van naturalisatie of optie, behalve als sprake is van de uitzondering genoemd in paragraaf 5.5;
iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 810,– of meer leidt tot weigering van naturalisatie of optie;
een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) onder de € 810,– leidt tot weigering van naturalisatie of optie, als binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties, strafbeschikkingen of ontnemingsmaatregelen) van ten minste € 405,– ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd, waarvan het totaalbedrag in die vijf jaren ten minste € 1.215,– bedraagt.
Daarbij is niet van belang:
of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als terzake van het misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, of als de strafzaak nog openstaat;
waar het misdrijf is gepleegd. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven tellen mee;
of het feit is gepleegd voordat of nadat de vreemdeling tot Nederland is toegelaten;
of de vreemdeling ten tijde van het misdrijf minder- of meerderjarig was.
De naturalisatie of optie wordt geweigerd, als er binnen vijf jaren voor de indiening van het verzoek dan wel het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang:
of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd;
of er na het opleggen van de sanctie geheel of gedeeltelijk, of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, gratie is verleend.
(…)

Paragraaf 6. Afwijking slecht mogelijk in geval zeer bijzondere omstandigheden

Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’ (in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 6, vierde lid, RWN). Zij moeten door iedereen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Deze regels vervangen de genoemde artikelen niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels moet men er dus altijd op bedacht zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.
(…)
Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden.
(…)
Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, moet naturalisatie of optie worden geweigerd. Daarvan kan bij naturalisatie niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:192.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1870 en 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2289.