ECLI:NL:RBROT:2021:9909

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/604572 / HA ZA 20-911
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een nadere overeenkomst en betaling van een restant meerwerkfactuur afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [naam eiseres] en meerdere gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1]. De eiseres vorderde onder andere de vernietiging van een nadere overeenkomst op grond van bedrog en dwaling, alsook betaling van een restant van een meerwerkfactuur. De rechtbank heeft geoordeeld dat het enkele vermoeden van een vooropgezet plan van de gedaagden onvoldoende is om bedrog of dwaling aan te nemen. De eiseres heeft niet voldoende onderbouwing geleverd voor haar stellingen, waardoor de vordering tot vernietiging van de nadere overeenkomst is afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagden voldaan hebben aan hun betalingsverplichtingen, aangezien de overeengekomen maximumprijs van € 1.000.000,- is betaald. De vordering tot betaling van het restant van de meerwerkfactuur van € 65.569,90 is eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de zijde van de eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de kosten zijn toegewezen aan de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/604572 / HA ZA 20-911
Vonnis van 6 oktober 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. L.M. Goeree te Zwolle,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
3. de vennootschap onder firma
[naam gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 3],
4.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4],
5.
[naam gedaagde 5],
wonende te [woonplaats gedaagde 5],
gedaagden,
advocaat mr. J.F. Bienfait te Capelle aan den IJssel.
Eiseres wordt hierna [naam eiseres] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd en afzonderlijk [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3], [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 5].

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 september 2020, met 14 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 12 producties;
  • de oproepingsbrieven van 15 april 2021 van de rechtbank voor de mondelinge behandeling en de brieven van 21 mei 2021 van de rechtbank met nadere informatie over deze behandeling;
  • de akte overlegging producties 15 tot en met 17 van [naam eiseres];
  • de spreekaantekeningen met eiswijziging van [naam eiseres] voor de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling op 21 juni 2021, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • de akte van [gedaagden] waarin zij reageren op de spreekaantekeningen met eiswijziging en producties 15 tot en met 17 van [naam eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] is een onderneming die zich bezig houdt met het (ver)bouwen van schepen en drijvend materieel voor de zakelijke markt. [naam] (hierna: [naam]) is indirect bestuurder van [naam eiseres].
2.2.
[naam gedaagde 1] is een onderneming die zich bezig houdt met de exploitatie van binnenvaartschepen. [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] zijn de vennoten van [naam gedaagde 1]. [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 5] zijn de vennoten van [naam gedaagde 3].
2.3.
Op 26 oktober 2018 heeft [naam gedaagde 1] met [naam eiseres] een overeenkomst gesloten om het motortankschip “[naam schip 1]” om te bouwen tot motorvrachtschip “[naam schip 2]” (hierna: het schip). In deze overeenkomst (hierna: de overeenkomst) is onder meer het volgende vermeld.
“Onder verwijzing naar onze besprekingen, bevestigen wij hierbij met genoegen Uw opdracht tot het uitvoeren van de hierna beschreven werkzaamheden, inzake de ombouw van het [naam schip 1] naar [naam schip 2].
-Voor de wal de dekken en bestaande schotten verwijderen zover als nodig.
De tanker ombouwen tot vrachtschip, conform de goed gekeurde tekening BERN-001 gekeurd d.d. 20-02-2018, getekend door [naam]
De w.d. zijcompartementen worden toegankelijk d.m.v. mangaten, waarvoor de vrij gekomen trunkdeksels worden hergebruikt.
Door de zijbeunen word een kabelbuis ingebouwd, welke vrij komt van de sloopwerkzaamheden aan dek.
In de zuiggoten worden twee 3” filterbuizen geplaatst, welke worden aangelegd tot door het schot, en afgedekt met een zeefplaat hardox 9mm.
Op de ingangen naar de pompkamers worden alum. deksels geplaatst.
Een door U aangeleverde autokraan zal worden opgebouwd.
Op ca. het midden van het laadruim word een vast gebint ingebouwd op gangboordhoogte.
Onder de laadvoer word geconserveerd met Petrolatum – K.
Voor bovengenoemde werkzaamheden is een totaal prijs overeengekomen van € 805.800,00
Voor de hieronder genoemde werkzaamheden zijn de volgende stelposten aangehouden :
-hellingbeurt bij Scheepswerf De Kaap incl. inbouw spudpaal buitenkokers
en ladingmeters € 18.000,00
-inbouw en aanleggen pomp – lenssysteem € 45.000,00
Genoemde stelposten zullen op nacalculatie aan U worden gefactureerd.
(…)
Bijz: * genoemde prijzen zijn excl. b.t.w.
* materialen mits anders genoemd Grade A gestraald en sigma mc
* excl.: -timmerwerk eigen beheer.
-elektra eigen beheer.
-sanitair eigen beheer.
-schilderwerk eigen beheer.
-levering div. pompen
-tekenwerk, expertise en afname JLenT
-alle niet genoemde werken.
* betalingsvoorstel: - € 200.000,- bij aanvang t.b.v. inkoop.
- 5x termijn van € 100.000,-
- restant bij oplevering.
Op al onze werkzaamheden en leveringen zijn de V.N.S.I. voorwaarden van toepassing, zoals deze op de achterzijde van de schrijven s[t]aan vermeld.
(…)”
2.4.
De in de overeenkomst vermelde VNSI voorwaarden van 10 april 2000 bepalen, voor zover hier relevant, het volgende.

14. Betaling en zekerheid
1. Betaling dient te geschieden binnen 30 dagen na factuurdatum, doch uiterlijk op het tijdstip waarop de werkzaamheden als opgeleverd gelden, tenzij schriftelijk een andere betalingstermijn is overeengekomen. De Werf heeft echter te allen tijde het recht gehele of gedeeltelijke vooruitbetaling en/of voorafgaande zekerheid te vorderen.
Een overeengekomen krediettermijn doet aan die bevoegdheid niet af.
(…)
14.4.
Indien Opdrachtgever enig door hem verschuldigd bedrag niet op de voet van het voorgaande voldoet is hij zonder ingebrekestelling in verzuim. Zodra de Opdrachtgever met enige betaling in verzuim is zijn alle overige vorderingen van de Werf op Opdrachtgever opeisbaar en treedt ook ten aanzien van die vorderingen het verzuim zonder ingebrekestelling onmiddellijk in. Met ingang van de dag waarop de Opdrachtgever in verzuim is, is hij aan de Werf een vertragingsrente verschuldigd van 1,5% per maand of gedeelte van een maand waarover het verzuim voortduurt.
14.5
In geval van verzuim is Opdrachtgever gehouden de buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden. Deze worden geacht ten minste 15% van het openstaande bedrag te bedragen.
(…)”
2.5.
Op 5 augustus 2019 hebben [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] een nadere overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst (hierna: de nadere overeenkomst) is onder meer het volgende bepaald.
"[naam gedaagde 1] vraagt om bevestiging van uw kant dat de verbouwing van de [naam schip 1]/[naam schip 2] niet verder zal uitlopen dan 1 oktober 2019 en het schip hierna in de vaart kan gaan.
De nog te berekenen kosten zullen het bedrag van 500.000,- euro niet verder overschrijden.
Dit zijn de kosten gerekend na de vierde termijn.
De laatste termijnen komen beschikbaar nadat de [naam schip 2] in de vaart is en de geldstroom weer voldoende op gang is.
Onder deze voorwaarden is ABN-Amro bank te Rotterdam bereid de financiering van de ombouw te vervolgen.(…)”
2.6.
Op 12 februari 2020 heeft [naam eiseres] een factuur van € 248.784,47 inclusief btw aan [naam gedaagde 1] gestuurd voor het meerwerk aan de ombouw van het schip (hierna: de meerwerkfactuur). In de meerwerkfactuur is het onder meer het volgende vermeld.
“Betreft: div. meerwerkzaamheden tijdens ombouw van het [naam schip 2]”.
-Diverse meerwerkzaamheden in Uw opdracht uitgevoerd, tijdens de ombouw van het [naam schip 1] naar [naam schip 2]”.
Voor de volledigheid zijn alle overzichten in kopie als bijlage bijgesloten.
-div. werken en leveringen volgens code X € 125.645,00
-inbouw en aanleggen pomp / lenssystemen volgens code P € 58.802,00
-inbouw buitenkokers t.b.v. spudpalen volgens code K € 3.365,00
-stalen w.d. deur incl. frame en ophangen etc. € 1.250,00
-afvoer bouw – en sloopafval tot. 8 containers à 20 m³ € 5.600,00
-geleverd 20 st. lasmagneten 100 mm. als voorraad a.b. € 500,00
-rvs werkzaamheden uitgevoerd door WDV € 820,00
-isoleren van div. uitlaatsystemen door Stiso Punthorst € 8.520,00
-cleanen m.k.a. door Wenau Heerenveen € 1.105,00
(…)
Subtotaal € 205.607,00
Omzetbelasting 21 %
€ 43.177,47
Te voldoen
€ 248.784,47
2.7.
Op 28 juni 2020 heeft [naam gedaagde 1] € 25.603,60 betaald aan [naam eiseres].
2.8.
Op 10 augustus 2020 heeft [naam eiseres] per e-mail aan [naam gedaagde 1] een schikkingsvoorstel gedaan. [naam gedaagde 1] heeft op dit voorstel niet gereageerd.
2.9.
Op 26 augustus 2020 heeft [naam eiseres] conservatoir (derden)beslag gelegd op het schip en op de bankrekening(en) van [naam gedaagde 1] bij de ABN Amro Bank.
2.10.
Op 25 september 2020 heeft [naam gedaagde 1] aan [naam eiseres] € 100.000,00 betaald en op 28 september 2020 € 57.610,97.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert (na eiswijziging) – samengevat –bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van € 65.569,90 inclusief btw, te vermeerderen met contractuele rente en subsidiair met wettelijke handelsrente vanaf datum verzuim, 13 maart 2020, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening,
II. de nadere overeenkomst te vernietigen,
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 33,477,13,
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van de nakosten van € 157,00 zonder betekening van het vonnis, vermeerderd met € 82,00 in geval van betekening van het vonnis,
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van de proceskosten, waaronder de beslagkosten van € 2.126,69.
3.2.
Aan vordering I legt [naam eiseres] ten grondslag dat [naam gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverbintenissen uit de overeenkomst door de meerwerkfactuur niet volledig te betalen. Aan vordering II legt [naam eiseres] bedrog in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW en dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder a BW ten grondslag. Aan vordering III legt [naam eiseres] artikel 14.5 van de VNSI voorwaarden ten grondslag.
3.3.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na het vonnis aan deze veroordeling wordt voldaan, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Algemeen

Eiswijziging
4.1.
Op grond van artikel 130 Rv is de eiser bevoegd zijn eis te wijzigen zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen. De eiswijziging is dan ook tijdig gedaan door [naam eiseres]. Ook nu [gedaagden] na de mondelinge behandeling de gelegenheid hebben gekregen om in een akte nader op de gewijzigde eis te reageren, acht de rechtbank de eiswijziging niet in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal dan ook recht doen op de gewijzigde vordering, zoals weergegeven onder 3.1.
Artikel 21 Rv
4.2.
Partijen zijn op grond van artikel 21 Rv verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Indien deze verplichting niet wordt nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij nodig acht.
4.3.
De rechtbank constateert dat [naam eiseres] in de dagvaarding geen melding heeft gemaakt van het bestaan van de nadere overeenkomst. Nadat [gedaagden] de nadere overeenkomst bij conclusie van antwoord in het geding hebben gebracht en daarbij hebben gewezen op artikel 21 Rv, heeft [naam eiseres] één werkdag vóór de mondelinge behandeling een vordering tot vernietiging van de nadere overeenkomst ingesteld. Deze proceshouding van [naam eiseres] staat op gespannen voet met artikel 21 Rv. [naam eiseres] had moeten begrijpen dat de nadere overeenkomst voor de beoordeling van het geschil relevant is en dat zij [gedaagden] door deze overeenkomst niet bij dagvaarding over te leggen en te bespreken heeft benadeeld in hun procesvoering. Aan [gedaagden] is hierdoor immers de mogelijkheid ontnomen om al bij conclusie van antwoord te reageren op de stellingen van [naam eiseres] over de nadere overeenkomst. Voor zover het debat over vordering II en de mogelijke gevolgen daarvan voor de andere vorderingen onvoldoende is uitgekristalliseerd, komt dat voor rekening en risico van [naam eiseres] vanwege de proceshouding die zij heeft aangenomen.
Vernietiging van de nadere overeenkomst (vordering II)
4.4.
De rechtbank zal eerst vordering II beoordelen, omdat de beslissing op die vordering van invloed is op de beoordeling van vordering I.
4.5.
[naam eiseres] legt aan vordering II ten grondslag dat er sprake is van bedrog althans dwaling.
4.5.1.
Van bedrog is gelet op artikel 3:44 lid 3 BW sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Een overeenkomst is op grond van artikel 6:228 BW (voor zover hier van belang) vernietigbaar, indien die overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij.
4.6.
[naam eiseres] voert ter onderbouwing van haar vordering het volgende aan. [naam eiseres] heeft de nadere overeenkomst ondertekend op aandringen van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 4] in de veronderstelling dat de bank anders de financiering van [naam gedaagde 1] zou stoppen. Een schriftelijk stuk van de bank waaruit blijkt dat de bank dreigde met het staken van de financiering wordt echter niet overgelegd door [gedaagden] en heeft [naam eiseres] ook nooit gezien. Achteraf bezien acht [naam eiseres] het niet logisch dat de bank zou hebben gedreigd om de financiering te stoppen terwijl het project nog niet was afgerond, omdat de kans op terugbetaling van de leningen aan de bank dan wordt verspeeld. De nadere overeenkomst was een door [naam gedaagde 1] vooropgezet plan om de kosten te drukken en de betalingsverbintenis voor onbepaalde tijd uit te stellen. Zonder de onjuiste mededeling van [naam gedaagde 2] – dat de nadere overeenkomst moest worden ondertekend zodat de bank bleef financieren – had [naam eiseres] de nadere overeenkomst nooit getekend.
[gedaagden] betwisten dit betoog gemotiveerd.
4.7.
De rechtbank wijst het beroep op bedrog respectievelijk dwaling af. Het enkele vermoeden van [naam eiseres] dat [naam gedaagde 1] een vooropgezet plan had en dat de mededeling die [naam gedaagde 2] aan [naam] had gedaan onjuist is omdat [naam eiseres] nooit een afschrift van de bank heeft gezien waarin zij dreigde de financiering te staken, acht de rechtbank onvoldoende om bedrog respectievelijk dwaling aan te nemen. Nu enige verdere onderbouwing ontbreekt en op geen enkele manier is gebleken dat [naam gedaagde 2] een onjuiste mededeling heeft gedaan aan [naam eiseres], kan in rechte niet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [naam eiseres] op dit punt. Het had op de weg van [naam eiseres] gelegen om (meer) feitelijke gedragingen of verklaringen van [naam gedaagde 1] naar voren te brengen ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van bedrog of dwaling. Mede gelet op overweging 4.3 met betrekking tot artikel 21 Rv komt de rechtbank bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing in dit kader niet aan bewijslevering toe.
4.8.
Vordering II zal dan ook worden afgewezen.
Betaling € 65.569,90 van de meerwerkfactuur (vordering I)
4.9.
Nu vordering II wordt afgewezen geldt de nadere overeenkomst tussen partijen. [gedaagden] stellen dat in de nadere overeenkomst een maximum van € 1.000.000,00 exclusief btw is afgesproken als totaalprijs. [gedaagden] hebben dit bedrag betaald en daarmee aan hun betalingsverbintenissen voldaan. [naam eiseres] betwist dit en voert aan dat het in de nadere overeenkomst genoemde maximum aan kosten na de vierde termijn ter hoogte van € 500.000,00 uitsluitend op het meerwerk ziet, waardoor [gedaagden] nog € 65.569,90 inclusief btw verschuldigd zijn aan [naam eiseres].
4.10.
Bij de uitleg van de nadere overeenkomst komt het aan op de betekenis die de partijen bij deze overeenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)).
4.11.
In de nadere overeenkomst onder 2.5 is vermeld:
“De nog te berekenen kosten zullen het bedrag van 500.000,- euro niet verder overschrijden. Dit zijn de kosten gerekend na de vierde termijn.”. In de overeenkomst onder 2.3 zijn in totaal 6 termijnen vermeld. Deze eerste vier termijnen zijn één termijn van € 200.000,00 en drie termijnen van € 100.000,00, dat is samen € 500.000,00. Als dit bedrag wordt vermeerderd met de maximale kosten van € 500.000,00 uit de nadere overeenkomst, is de uitkomst een maximumprijs van € 1.000.000,00 exclusief btw. Deze maximumprijs is ter zitting door [naam] in feite ook bevestigd door meerdere malen te spreken over “die miljoen” wanneer hij sprak over de nadere overeenkomst. Daarnaast staat nergens in de nadere overeenkomst dat de kosten na de vierde termijn enkel zien op het meerwerk. Het betoog van [naam eiseres] dat uit het zinsdeel
“de nog te berekenen kosten”volgt dat de in de nadere overeenkomst genoemde € 500.000,00 uitsluitend over het meerwerk gaat, volgt de rechtbank niet. De volgende zin uit de nadere overeenkomst spreekt deze redenering tegen, nu daarin sprake is van de kosten
gerekendna de vierde termijn. [naam eiseres] heeft ook verder geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij mocht verwachten dat een maximum van € 500.000,00 voor uitsluitend het meerwerk was afgesproken. De conclusie is dat de nadere overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat daarbij een maximum totaalprijs van € 1.000,000,00 exclusief btw is afgesproken.
4.12.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagden] € 1.000.000,00 exclusief btw aan [naam eiseres] hebben betaald. Voor zover [naam eiseres] betoogt dat het door haar overgelegde urenoverzicht aantoont dat na 5 augustus 2019 meerwerk door [naam gedaagde 1] is opgedragen dat buiten het hiervoor vermelde maximum valt, gaat de rechtbank daar niet in mee. Het urenoverzicht maakt (slechts) inzichtelijk dat er meerwerk is
verrichtna 5 augustus 2019. Daaruit volgt niet dat dit meerwerk ten tijde van het sluiten van de nadere overeenkomst nog niet was
opgedragen. Het had op de weg van [naam eiseres] gelegen om gemotiveerd te stellen welk meerwerk na 5 augustus 2019 is opgedragen én waarom het redelijk is dat dit meerwerk niet onder de nadere overeenkomst valt. Dat heeft zij niet gedaan.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vordering I moet worden afgewezen.
Nevenvorderingen
Verzuim
4.14.
Aanvankelijk vorderde [naam eiseres] betaling van € 223.180,87. [gedaagden] hebben een groot deel van deze vordering, € 157.610,97, kort na het uitbrengen van de dagvaarding voldaan. Voor toewijsbaarheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de proceskosten dient sprake te zijn van verzuim aan de zijde van [naam gedaagde 1]. De vraag is of de vordering van [naam eiseres] ten tijde van de dagvaarding opeisbaar was.
4.15.
[gedaagden] betwisten dat [naam gedaagde 1] in verzuim was en voeren daartoe het volgende aan. De betaling van € 157.610,97 van de meerwerkfactuur was op grond van de vierde zin van de nadere overeenkomst onder 2.5 nog niet opeisbaar ten tijde van de dagvaarding. [naam gedaagde 1] verdiende ten tijde van de dagvaarding te weinig om de meerwerkfactuur te betalen en was daartoe op grond van de nadere overeenkomst niet verplicht. Toen [naam eiseres] overging tot het dagvaarden van [gedaagden], wilden [gedaagden] het geschil beperken door de betalingen te doen tot de afgesproken maximumprijs van € 1.000.000,00 exclusief btw. Zij konden deze betalingen slechts doen dankzij een belastingteruggave en leningen bij Scheeps B.V. en V.O.F. IJsseldiep.
4.16.
De betekenis van de zin
“De laatste termijnen komen beschikbaar nadat [naam schip 2] in de vaart is en de geldstroom weer voldoende op gang is”uit de nadere overeenkomst moet worden uitgelegd op basis van de onder 4.10 vermelde maatstaf.
Tussen partijen staat vast dat [naam eiseres] [naam gedaagde 1] voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding tot betaling heeft aangesproken en dat het schip ten tijde van de dagvaarding in de vaart was. Het komt dus aan op de vraag of de geldstroom ten tijde van de dagvaarding weer voldoende op gang was gekomen. Een redelijke uitleg is naar het oordeel van de rechtbank dat [naam gedaagde 1] het resterende bedrag moest betalen wanneer dat gelet op haar financiële positie mogelijk was. Het was voor [naam gedaagde 1] blijkbaar mogelijk om kort na dagvaarding het bedrag waarop [naam eiseres] - gelet op 4.4 tot en met 4.13 – nog aanspraak kon maken te voldoen zonder in financiële problemen te raken. Het ligt dan naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [gedaagden] om voldoende onderbouwd te stellen dat desondanks niet kan worden gezegd dat de geldstroom weer voldoende op gang was gekomen. Dat hebben zij onvoldoende gedaan. Blijkbaar beschikte [naam gedaagde 1] omstreeks het uitbrengen van de dagvaarding over voldoende financiële armslag om geld te lenen ter voldoening van de al langere tijd uitstaande vordering van [naam eiseres], die verband houdt met de normale bedrijfsvoering van [naam gedaagde 1]. De belastingteruggaaf heeft weliswaar na dagvaarding plaatsgevonden, maar daaruit volgt niet dat ten tijde van de dagvaarding geen mogelijkheden bestonden om een bedrag ter grootte van die teruggaaf aan [naam eiseres] te voldoen. De conclusie is dat de vordering van [naam eiseres] ten tijde van de dagvaarding opeisbaar was voor zover deze het nader overeengekomen maximumbedrag van € 1.000.000,00 exclusief btw niet te boven ging.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.17.
De rechtbank acht de op grond van artikel 14.5 van de VNSI voorwaarden gevorderde contractuele buitengerechtelijke incassokosten excessief en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat niet is gebleken dat de werkzaamheden om vordering I zonder gerechtelijke procedure te incasseren zeer omvangrijk of complex waren. De rechtbank zal de buitengerechtelijke incassokosten forfaitair toewijzen op basis van het bedrag dat [gedaagden] na dagvaarding hebben betaald aan [naam eiseres] (€ 157.610,97). Dit komt neer op een bedrag van € 2.351,11 (€ 875,00 plus 1% van (€ 157.610,97 - € 10.000,00)). Dat de advocaat van [naam eiseres] één sommatiebrief heeft gestuurd, betekent niet dat er geen verdere kosten zijn gemaakt. Zo stelt [naam eiseres] onweersproken dat er meerdere besprekingen zijn geweest tussen partijen over de openstaande vordering. De ratio van een forfaitaire vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is dat in beginsel niet tot in detail hoeft te worden gediscussieerd over de vraag welke kosten feitelijk zijn gemaakt. [gedaagden] hebben geen bijzondere omstandigheden gesteld die nopen tot afwijking van het forfaitaire bedrag.
Proceskosten
4.18.
De beslagkosten worden begroot op:
- explootkosten € 1.470,67
-
griffierecht beslagrekest € 656,00
Totaal € 2.126,67
De vordering tot veroordeling van [gedaagden] in deze kosten is toewijsbaar op grond van artikel 706 Rv.
4.19.
Tegen de achtergrond van de onder 4.16 getrokken conclusie ziet de rechtbank aanleiding [gedaagden] in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht € 3.475,00 (€ 4.131,00 - € 656,00 griffierecht beslagrekest)
- beslagkosten € 2.126,67
- salaris advocaat
€ 3.540,00(2,0 punten × tarief V van € 1.770,00)
Totaal € 9.225,05
Nakosten
4.20.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld, met toepassing van de per 1 februari 2021 geldende tarieven.
Hoofdelijke aansprakelijkheid [gedaagden]
4.21.
De rechtbank is het met [naam eiseres] eens dat op grond van artikel 18 WvK elk der (in)directe vennoten van [naam gedaagde 1] hoofdelijk verbonden is voor de verbintenissen van [naam gedaagde 1]. De rechtbank zal daarom de (in)directe vennoten van [naam gedaagde 1] ([naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3], [naam gedaagde 4] en [naam gedaagde 5]) hoofdelijk veroordelen in de kosten.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [naam eiseres] € 2.351,11 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 9.225,05,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, indien [gedaagden] niet uiterlijk veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.H.W. Theuns, griffier. Het is op 6 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar.
3360/2083/3194