Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..De vordering en het verweer in conventie
.
4..De vordering en het verweer in reconventie
5..De beoordeling
6..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen de Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (hierna: SOR) en een gedaagde. De gedaagde huurt een woning van SOR en is in geschil over een huurverhoging die per 1 juli 2020 zou ingaan. SOR vordert dat de gedaagde de verhoogde huurprijs van € 749,04 per maand gaat betalen, terwijl de gedaagde stelt dat hij de huurverhoging pas op 1 oktober 2020 heeft ontvangen en dus pas vanaf die datum verplicht is om de nieuwe huurprijs te betalen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat SOR een brief heeft verzonden waarin de huurverhoging werd aangekondigd, maar dat de gedaagde deze brief niet heeft ontvangen. Volgens de ontvangsttheorie, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, moet een verklaring de geadresseerde bereiken om rechtsgevolgen te hebben. Aangezien SOR niet heeft aangetoond dat de brief daadwerkelijk is verzonden en ontvangen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurverhoging niet per 1 juli 2020 inging, maar pas per 1 oktober 2020.
De vordering van SOR om de gedaagde te veroordelen tot betaling van de huurachterstand over de maanden juli tot en met september 2020 is afgewezen. Ook de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de vordering tot huurachterstand niet is toegewezen. In reconventie heeft de gedaagde SOR aangesproken op gebreken in de woning, maar deze vordering is eveneens afgewezen omdat de gedaagde zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. De proceskosten zijn toegewezen aan SOR, die in het gelijk is gesteld.