ECLI:NL:RBROT:2021:9678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
9310299 VZ VERZ 21-11318
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van transitievergoeding en achterstallig loon in arbeidszaak met nietig proeftijdbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een verzoekster en een verweerder, waarbij verzoekster aanspraak maakte op een transitievergoeding en achterstallig loon. De verzoekster, geboren op 3 april 1997, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij de verweerder, handelend onder de naam [handelsnaam], van 7 januari 2021 tot 1 april 2021. Tijdens deze periode was zij werkzaam als content marketeer met een salaris van € 2.074,00 bruto per maand. Na afloop van de arbeidsovereenkomst heeft de verweerder geen transitievergoeding betaald en ook geen loon voor de maanden januari en februari 2021. De verzoekster heeft daarom een verzoekschrift ingediend waarin zij onder andere verzocht om toekenning van de transitievergoeding van € 132,08 bruto en betaling van het achterstallige loon van in totaal € 3.052,55 netto, inclusief vakantiegeld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster tijdig het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding heeft ingediend, aangezien dit binnen drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst is gebeurd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever, de verweerder, de transitievergoeding verschuldigd is, omdat de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege niet op initiatief van de werkgever is voortgezet. Daarnaast heeft de kantonrechter het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig verklaard, omdat de arbeidsovereenkomst voor een periode van maximaal zes maanden was aangegaan.

Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verzoekster recht heeft op het achterstallige loon en de vergoeding voor niet-genoten vakantie-uren. De kantonrechter heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en een dwangsom voor het niet verstrekken van de loonstroken en eindafrekening. De verzoekster heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, welke gedeeltelijk zijn toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de verweerder, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9310299 VZ VERZ 21-11318
uitspraak: 8 september 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.H.S. ten Haaf te Rotterdam,
tegen
[verweerder],
handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats verweerder], zaakdoende te [plaatsnaam],
verweerder,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” en “[verweerder]” respectievelijk “[handelsnaam]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 30 juni 2021;
  • de voorafgaande aan de mondelinge behandeling van 4 augustus 2021 aan de zijde van [verzoekster] overgelegde brief van 14 juli 2021;
  • het bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 18 augustus 2021 aan de zijde van [verzoekster] overgelegde originele exploot van betekening van het verzoekschrift van
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 18 augustus 2021 aan de zijde van [verzoekster] overgelegde akte wijziging (vermindering) verzoek.
1.2
De mondelinge behandeling was oorspronkelijk bepaald op 4 augustus 2021. [verzoekster] is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en vergezeld door
[naam 1], partner van [verzoekster], en [naam 2], belangstellende.
[verweerder] is toen niet in de procedure verschenen. Omdat hij niet door [verzoekster] per exploot dan wel aangetekende brief was opgeroepen voor de zitting, heeft de kantonrechter niet kunnen vaststellen dat [verweerder] op de hoogte was van de mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling is daarom nader bepaald op 18 augustus 2021 te 14.00 uur en [verzoekster] is in de gelegenheid gesteld [verweerder] per deurwaardersexploot op te roepen voor die zitting. Bij die zitting is [verweerder] verschenen. Ook voormelde personen aan de zijde van [verzoekster] waren wederom aanwezig. Van hetgeen ter mondelinge behandeling is verhandeld heeft de griffier telkens aantekening gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op
18 augustus 2021 is aan de zijde van [verzoekster] een akte vermindering verzoek overgelegd.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verzoekster], geboren op 3 april 1997, is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 7 januari 2021 tot 1 april 2021 bij [handelsnaam] werkzaam geweest in de functie van content marketeer. Het salaris van [verzoekster] bedroeg € 2.074,00 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag, op basis van een arbeidsomvang van 32 uur per week. [verzoekster] was feitelijk 24 uur per week werkzaam bij [handelsnaam].
2.2
[verweerder] heeft over de maand januari 2021 een bedrag van € 500,00 netto aan loon betaald aan [verzoekster] en over de maand februari 2021 een bedrag van € 777,50 netto.
Verdere loonbetalingen zijn uitgebleven.
2.3
[verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst niet verlengd en geen transitievergoeding aan [verzoekster] betaald.

3..De verzoeken en de grondslagen daarvan

3.1
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. aan [verzoekster] op basis van artikel 7:673 BW de transitievergoeding toe te kennen ter hoogte van € 132,08 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, en [verweerder] te veroordelen tot betaling van dat bedrag aan [verzoekster];
b. voor recht te verklaren dat het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst op basis van het bepaalde in artikel 7:652 lid 8 sub f nietig is;
c. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het nog niet betaalde deel van het met [verzoekster] overeengekomen loon over de periode 7 januari 2021 tot 1 april 2021, zijnde het bruto equivalent van een bedrag van in totaal € 3.212,35 netto (inclusief 8% vakantiegeld), althans een bedrag van € 3.212,35 netto onder de verplichting tot afdracht door [handelsnaam] aan de Belastingdienst van de op basis van het bruto bedrag verschuldigde (loon)belastingen, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over:
  • € 834,99 netto (restant loon januari 2021) met ingang van 4 februari 2021 en
  • € 799,93 netto (restant loon februari 2021) met ingang van 4 maart 2021 en
  • € 1.577,43 netto (loon maart 2021) met ingang van 8 april 2021,
althans de wettelijke rente over het totaal (€ 3.212,35 netto) van voornoemde bedragen met ingang van 1 mei 2021, althans 22 mei 2021, althans met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening van de hoofdsom(men);
d. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 387,36 bruto ter zake van niet-opgenomen vakantie-uren;
e. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 519,44 bruto (transitievergoeding plus vakantie-uren) met ingang van 1 mei 2021, althans met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening;
f. [verweerder] te gelasten de bij de arbeidsovereenkomst en het over de periode 7 januari 2021 tot 1 april 2021 verschuldigde loon behorende loonstroken (inclusief de eindafrekening) aan [verzoekster] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag(deel) dat [verweerder] dit nalaat, tot een maximum van € 50.000,00;
g. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 606,85, althans
€ 446,24, althans € 154,35 ter zake van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 154,35 vanaf 29 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
alles met veroordeling van [verweerder] in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2
Bij voormelde akte vermindering verzoek heeft [verzoekster] de hiervoor onder c. en g. vermelde verzoeken gewijzigd. Zij heeft voor wat betreft die verzoeken thans het volgende verzocht:
c. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het nog niet betaalde deel van het met [verzoekster] overeengekomen loon over de periode 7 januari 2021 tot 1 april 2021, zijnde het bruto equivalent van een bedrag van in totaal € 3.052,55 netto (inclusief 8% vakantiegeld), althans een bedrag van € 3.052,55 netto onder de verplichting tot afdracht door [handelsnaam] aan de Belastingdienst van de op basis van het bruto bedrag verschuldigde (loon)belastingen, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over:
  • € 687,09 netto (restant loon januari 2021) met ingang van 4 februari 2021 en
  • € 793,98 netto (restant loon februari 2021) met ingang van 4 maart 2021 en
  • € 1.571,48 netto (loon maart 2021) met ingang van 8 april 2021,
althans de wettelijke rente over het totaal (€ 3.052,55 netto) van voornoemde bedragen met ingang van 1 mei 2021, althans 22 mei 2021, althans met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening van de hoofdsom(men);
g. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 582,88, althans
€ 154,35 ter zake van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente
ex artikel 6:119 BW over € 582,88, althans over € 154,35 vanaf 29 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.3
Aan deze (gewijzigde) verzoeken heeft [verzoekster] naast de vaststaande feiten - verkort en zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
[verzoekster] maakt op grond van artikel 7:673 lid 1 onder a sub 3 BW aanspraak op een transitievergoeding van € 132,08 bruto, nu de arbeidsovereenkomst niet is verlengd door [verweerder]. Verder maakt [verzoekster] aanspraak op achterstallig loon met betrekking tot de periode 7 januari 2021 tot en met maart 2021 en vergoeding van 24 opgebouwde, maar ten tijde van het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet-genoten, vakantie-uren over genoemde periode, alles ter hoogte van de voormelde (totaal)bedragen. Het proeftijdbeding is op grond van, naar de kantonrechter begrijpt, artikel 7:652 lid 6 sub a juncto lid 8 BW, nietig. Daarnaast heeft [verzoekster] recht op de loonstroken en een eindafrekening van het dienstverband. Omdat betaling uitbleef, heeft [verzoekster] haar vordering ter incasso uit handen moeten geven. De incassokosten van € 582,88, althans € 154,35, komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW voor rekening van [verweerder].

4..Het verweer

[verweerder] heeft de verschuldigdheid van het verzochte achterstallige loon erkend. Hij heeft verzocht om de wettelijke verhoging te matigen, aangezien hij nog niet weet waar hij de financiële middelen vandaan moet halen. [verweerder] is bezig met het aanvragen van (corona)leningen- en subsidies. [verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst niet verlengd, omdat daar geen ruimte voor was.

5..De beoordeling

Ten aanzien van de transitievergoeding
5.1
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] het verzoek strekkende tot toekenning van een transitievergoeding tijdig heeft ingediend, omdat dit is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub b BW). [verzoekster] is dan ook ontvankelijk in dit verzoek.
5.2
Uit artikel 7:673 lid 1 onder a sub 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een
transitievergoeding verschuldigd is indien -kort gezegd- de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege niet op initiatief van de werkgever is voortgezet. Partijen zijn het erover eens dat daarvan sprake is en ook dat de transitievergoeding voor [verzoekster] uitkomt op een bedrag van € 132,08 bruto. [verweerder] heeft erkend dat hij dat bedrag nog is verschuldigd. Dit leidt ertoe dat deze vergoeding toewijsbaar is. De wettelijke rente over voormelde vergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, derhalve vanaf 1 mei 2021.
Ten aanzien van het proeftijdbeding
5.3
Het in (artikel 2 van) de arbeidsovereenkomst opgenomen proeftijdbeding met betrekking tot de maand januari 2021 is op grond van artikel 7:652 lid 6 sub a juncto lid 8 BW nietig, nu de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor ten hoogste zes maanden.
De in dit verband verzochte verklaring voor recht wordt daarom toegewezen.
Ten aanzien van het loon
5.4
Partijen zijn het erover eens dat [verzoekster] in de periode van 7 januari 2021 tot 1 april 2021 bij [verweerder] werkzaam is geweest en dat de (feitelijke) arbeidsomvang 24 uur per week bedroeg. [verweerder] heeft erkend dat [verzoekster] nog recht heeft op het door haar verzochte bruto equivalent van een bedrag aan achterstallig loon over voormelde periode en op basis van genoemde arbeidsomvang van in totaal € 3.052,55 netto (inclusief 8% vakantietoeslag).
Dit bedrag aan loon zal daarom worden toegewezen. De wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen.
Ten aanzien van de vergoeding van niet-genoten vakantie-uren
5.5
[verweerder] heeft de verschuldigdheid van het verzochte bedrag van € 387,36 bruto met betrekking tot de door [verzoekster] niet-genoten vakantie-uren tijdens het dienstverband niet betwist. Ook dit verzoek wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen.
Ten aanzien van de wettelijke verhoging
5.6
De verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW wordt op de hierna te melden wijze toegewezen. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding die verhoging te matigen, zoals door [verweerder] is verzocht. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden gezegd dat [verweerder] zich (in financieel opzicht) als goed werkgever heeft gedragen. De door [verweerder] gestelde moeilijke financiële omstandigheden als gevolg waarvan hij thans niet weet hoe hij de door hem verschuldigde bedragen kan betalen, hoe vervelend op zichzelf genomen ook voor [verweerder], doen aan dit oordeel niet af. Die problemen kan [verweerder] immers niet aan [verzoekster] tegenwerpen en een en ander dient voor eigen rekening en risico van [verweerder] te komen.
Ten aanzien van de loonstroken en de eindafrekening
5.7
De gevorderde afgifte van loonstroken over de periode 7 januari 2021 tot 1 april 2021 en de eindafrekening zal worden toegewezen op na te melden wijze. [verweerder] heeft niet betwist dat er (nog steeds) geen eindafrekening van het dienstverband is opgemaakt. Weliswaar heeft [verweerder] kort voor de mondelinge behandeling van 18 augustus 2021 pro forma loonstroken aan [verzoekster] toegestuurd, maar ten aanzien daarvan heeft [verzoekster] gesteld dat die loonstroken onduidelijk zijn en ook [verweerder] heeft zelf aangevoerd dat die loonstroken door zijn compagnon zijn opgemaakt, maar dat hij daar geen verstand van heeft. Gelet hierop wordt er in rechte vanuit gegaan dat [verzoekster] nog geen deugdelijke loonstroken heeft ontvangen. De kantonrechter maakt gebruik van de bevoegdheid tot matiging en maximering van de in dit kader gevorderde dwangsom tot een bedrag van € 50,00 per dag met een maximum van € 2.500,00 in totaal.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten
5.8
[verzoekster] maakt verder nog aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gesteld en gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter begrijpt dat [verzoekster] de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van (primair) € 582,88 uiteindelijk, na wijziging van dit verzoek, heeft berekend op basis van een netto loonachterstand en de wettelijke verhoging daarover van in totaal € 4.578,83 netto. [verzoekster] heeft echter geen berekening overgelegd van de wettelijke verhoging en de periode waarover die verhoging is berekend. Dit betekent dat niet van dat (totaal)bedrag kan worden uitgegaan. De (subsidiair) verzochte vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 154,35 is echter gelet op de gebruikelijke tarieven wel toewijsbaar. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [verzoekster] deze kosten reeds aan haar gemachtigde betaald heeft. Het bedrag van € 154,35 dat [verzoekster] op 28 mei 2021 aan haar gemachtigde heeft voldaan, heeft (alleen) betrekking op de eigen bijdrage die [verzoekster] in het kader van de aan haar verleende toevoeging was verschuldigd en dus niet op buitengerechtelijke kosten.
5.9
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking.
5.1
[verweerder] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zij het, in verband met de aan [verzoekster] verleende toevoeging, op de hierna te melden wijze. De verschotten blijven beperkt tot het verschuldigde griffierecht.
De door [verzoekster] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 132,08 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart voor recht dat het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan nietig is;
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen het bruto equivalent van een bedrag van
€ 3.052,55 netto (inclusief 8% vakantietoeslag) aan achterstallig loon over de periode
7 januari 2021 tot 1 april 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 50% en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over:
  • € 687,09 netto (restant loon januari 2021) vanaf 4 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en
  • € 793,98 netto (restant loon februari 2021) vanaf 4 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en
  • € 1.571,48 netto (loon maart 2021) vanaf 8 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 387,36 bruto aan vergoeding van niet-genoten vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke rente
ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] tot het verstrekken aan [verzoekster] van de bij de arbeidsovereenkomst en het over de periode 7 januari 2021 tot 1 april 2021 verschuldigde loon behorende loonstroken en de eindafrekening binnen twee weken na de betekening van deze beschikking en bepaalt dat [verweerder] een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, ter hoogte van € 50,00 per dag met een maximum van € 2.500,00 in totaal;
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 154,35 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 85,00 aan verschotten en € 498,00 aan salaris van de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan,
te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat totaalbedrag vanaf veertien dagen na deze beschikking tot de dag der algehele voldoening, en tevens, indien [verweerder] niet binnen veertien dagen na de datum van de onderhavige beschikking (vrijwillig) aan deze beschikking heeft voldaan, een bedrag van € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart deze beschikking voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764