ECLI:NL:RBROT:2021:9572

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/623022 / FA RK 21-5810
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2021 uitspraak gedaan op een klacht van verzoekster, ingediend op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, die gedwongen was opgenomen in een zorginstelling, had klachten ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio Rijnmond. De klachtencommissie verklaarde enkele klachten gegrond en kende verzoekster een schadevergoeding van € 100,- toe. Verzoekster was het niet eens met de ongegrond verklaarde klachten en vroeg de rechtbank om deze alsnog gegrond te verklaren en om een hogere schadevergoeding vanwege de ervaren onmacht, vernedering en frustratie door de insluiting en medicatietoediening.

De rechtbank heeft het procesverloop en de feiten in detail bekeken, waaronder de zorgmachtiging die op 14 april 2021 was verleend en de daaropvolgende gedwongen opnames. De rechtbank oordeelde dat de klachten over de insluiting op 16 en 22 april 2021 ongegrond waren, omdat verzoekster op de hoogte was gesteld van de insluiting. Ook de klacht over de insluiting op 18 mei 2021 werd ongegrond verklaard, omdat de omstandigheden dit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de klachtencommissie terecht een schadevergoeding van € 100,- had toegekend voor de informatieverplichtingen die niet waren nageleefd, maar dat de hoogte van de schadevergoeding passend was.

De rechtbank verklaarde de door verzoekster ingediende klachten ongegrond en bevestigde de schadevergoeding van € 100,- aan verzoekster. Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, in tegenwoordigheid van J. Otter, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/623022 / FA RK 21-5810
Beslissing van 10 september 2021 op een klacht als bedoeld in artikel 10:7 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) en tevens een verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 Wvggz
op het ingediende verzoekschrift van:
[naam verzoekster],
hierna: verzoekster
geboren [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster]
verblijvende in CVD Havenzicht, [verblijfadres verzoekster],
advocaat mr. S.E.M. Hooijman te Rotterdam.
ter verkrijging van een beslissing over de klachten door verzoekster ingediend bij de Klachtencommissie Patiënten Parnassia Groep regio Rijnmond op 26 mei 2021 (hierna: de klachtencommissie)

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, van 27 juli 2021;
  • de beslissing van de klachtcommissie van Parnassia, van 28 juni 2021, inzake het klaagschrift van d.d. 26 mei 2021 van [naam verzoekster];
  • het verweerschrift van de zorgaanbieder Antes (hierna: de verweerder) van 23 augustus 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • verzoekster met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam], psychiater, verbonden aan Antes.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 14 april 2021 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoekster een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 14 oktober 2021. Hierbij is onder andere toegewezen: het toedienen van medicatie, het opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. Niet toegewezen is de vorm van verplichte zorg met betrekking tot insluiting.
2.2.
Op 15 april 2021 is verzoekster gedwongen opgenomen in een accommodatie van Antes onder uitvoering van de voornoemde zorgmachtiging. Op 16 en 22 april 2021, en op 18 mei 2021 is besloten tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg aan verzoekster, ter afwending van een noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz.
2.3.
Verzoekster heeft op grond van artikel 10:3 Wvggz een klacht ingediend jegens verweerder en tevens verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 10:11 Wvggz.
Bij beslissing van de klachtencommissie van 28 juni 2021 zijn de klachten deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Het verzoek tot schadevergoeding is door de klachtencommissie toegewezen ten bedrage van € 100,- ten laste van de zorgaanbieder.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank om de gegrondverklaring van de door de klachtencommissie als ongegrond afgewezen onderdelen van klacht 1 en 2, alsmede om een hogere schadevergoeding wegens de door verzoekster gevoelde onmacht, vernedering, intimidatie, spanning en frustratie door de insluiting, medicatietoediening en gebrek aan informatievoorziening, te bepalen ten laste van de zorgaanbieder.
3.2.
De ongegrond verklaarde klachtonderdelen zijn de volgende:
  • Verzoekster had op 16 en 22 april niet mogen worden gesepareerd, omdat de zorgmachtiging daarin niet voorziet. Over de insluiting op 16 en 22 april 2021 is verzoekster bovendien niet geïnformeerd.
  • Op 18 mei 2021 is ten onrechte besloten tot insluiting en de toediening van medicatie.
3.3.
De verweerder voert gemotiveerd verweer en verzoekt tevens om de volgende door de klachtencommissie gegrond verklaarde klachten alsnog ongegrond te verklaren.
- Verzoekster is niet geïnformeerd over de beperking van de bewegingsvrijheid en het opnemen op 15 april 2021, en ook niet over het toedienen van medicatie op 16 en 22 april 2021.

4.De beoordeling

Termijnoverschrijding artikel 10:9 lid 2 Wvggz
4.1.
Het verzoekschrift van verzoekster dateert van 27 juli 2021. Omdat de mondelinge behandeling van de zaak met instemming van de advocaat later is gepland, is sprake van een overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 10:9 lid 2 Wvggz. De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven hieraan geen verdere consequenties te zullen verbinden.
Ontvankelijkheid beroep verweerder
4.2.
De advocaat stelt tijdens de mondelinge behandeling dat de verweerder niet ontvankelijk is in zijn beroep gelet op de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 10:7 lid 2 Wvggz. De beslissing van de klachtencommissie dateert van 28 juni 2021. Het beroep van verweerder had dus uiterlijk op 9 augustus 2021 moeten zijn ingediend. Omdat het beroep te laat, te weten op 23 augustus 2021, is ingediend, zal de rechtbank verweerder niet-ontvankelijk verklaren.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is nog aan de orde gekomen of artikel 282 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering grond biedt voor het in behandeling nemen van het beroep van verweerder, omdat dit als zelfstandig verzoek bij het verweerschrift is ingesteld. Dit is niet het geval, omdat de regels van de verzoekschriftprocedure uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op de procedure van beroep tegen een beslissing van de klachtencommissie.
Het beroep van verzoeker
4.4.
Klachten betreffende de verplichte zorg op 16 april 2021
De insluiting
4.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling laat de advocaat weten dat het beroep tegen de ongegrondverklaring van de klacht met betrekking tot de separatie op 16 april niet langer te handhaven.
De rechtbank verklaart de klacht daarom ongegrond.
Het informeren over de insluiting
4.4.2.
Verzoekster erkent tijdens de mondelinge behandeling dat zij over de insluiting wel een brief van de instelling heeft ontvangen.
Gelet hierop verklaart de rechtbank de klacht ongegrond.
4.5.
Klachten betreffende de verplichte zorg op 22 april 2021
De insluiting
4.5.1.
De klacht van verzoekster richt zich tegen het insluiten van verzoekster zonder dat de zorgmachtiging daarin voorziet. Verzoekster had op 22 april 2021, minder dan een week na de eerste insluiting, niet op basis van art. 8:11 Wvggz (tijdelijke verplichte zorg) nogmaals mogen worden ingesloten. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder na de eerste insluiting een wijziging van de zorgmachtiging had moeten verzoeken, omdat toen voorzienbaar was dat opnieuw insluiting nodig zou zijn. De advocaat geeft aan niet te betwisten dat insluiting nodig was, maar zij vindt wel dat er met een aangepaste zorgmachtiging een meer deugdelijke juridische basis voor separatie zou zijn geweest. Gelet op de extra waarborgen voor verzoekster, had verweerder de procedure van aanpassing van de zorgmachtiging moeten volgen.
4.5.2.
Verweerder verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat bij de afweging of wijziging van een zorgmachtiging wordt gevraagd wordt gekeken naar de duur van de tijdelijke verplichte zorg en de kans op herhaling. Daarbij wordt insluiting als laatste redmiddel beschouwd, zodat er met een verzoek om machtiging voor die vorm van zorg terughoudend wordt omgegaan. In het geval van verzoekster bleek bijna meteen na opname kortdurende insluiting nodig. Daarna is er voor gekozen om verzoekster eerst te observeren. Dit is niet ongebruikelijk. Na ongeveer een week was helaas wederom insluiting noodzakelijk.
4.5.3.
De rechtbank stelt voorop dat verzoekster niet betoogt dat er onvoldoende aanleiding was voor separatie. Het gaat haar erom dat verweerder aanpassing van de zorgmachtiging had moeten vragen en insluiting niet als tijdelijke verplichte zorg had mogen toepassen. De rechtbank deelt dit standpunt van verzoekster niet. De stelling dat een eerste insluiting impliceert dat een volgende insluiting ook nodig zal zijn, kan in zijn algemeenheid niet als juist worden aanvaard. Dat in dit geval concrete aanleiding bestond om te veronderstellen dat een tweede insluiting nodig zou zijn, is niet gebleken.
De rechtbank acht de klacht daarom ongegrond.
Het informeren over de insluiting
4.5.4.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij en haar advocaat allebei geen brief hebben gehad waarin zij geïnformeerd worden over de insluiting op 22 april 2021.
De rechtbank constateert dat de geneesheer-directeur bij brief van 22 april 2021 (in deze procedure door verweerder overgelegd) aan verzoekster heeft laten weten dat er zal worden overgegaan tot insluiting van verzoekster. Gelet hierop verklaart de rechtbank de klacht ongegrond.
4.6.
Klachten betreffende de verplichte zorg op 18 mei 2021
De insluiting
4.6.1.
Verzoekster stelt, voortbouwend op de klacht ten aanzien van de separatie op 22 april 2021, dat in ieder geval na de tweede keer separatie een wijziging van de zorgmachtiging had moeten worden aangevraagd. Voor de separatie op 18 mei geldt nog sterker dat de zorgmachtiging had moeten worden gewijzigd. Een derde insluiting had wellicht voorkomen kunnen worden als verzoekster in het kader van een zitting tot wijziging van haar zorgmachtiging nog een keer nadrukkelijk was gewezen op de mogelijkheid tot insluiting, zo stelt de advocaat. Ook stelt verzoekster dat verweerder haar gedurende separatie heeft belet in het bellen met haar advocaat.
4.6.2.
Naast de toelichting op de afweging om wel of niet aanpassing van de zorgmachtiging te vragen, zoals hierboven bij het bespreken van de klacht over de insluiting op 22 april 2021 weergegeven, voert verweerder het volgende aan.
Na de tweede separatie is besloten tot het behandelen met medicatie. Al snel werd een positief effect waargenomen. Verweerder stelt dat het om die reden niet voorzienbaar was dat het opnieuw nodig zou zijn om verzoekster in te sluiten. Op 18 mei 2021 had verzoekster toch weer een woede-uitbarsting. Verweerder geeft aan dat er heel veel moeite gedaan is om met verzoekster te spreken en een andere oplossing te zoeken. Dit is niet gelukt. Er was geen gesprek met verzoekster mogelijk, omdat zij te boos en ontregeld was. Er is geprobeerd om de advocaat van verzoekster te bellen, maar die was niet bereikbaar. Uiteindelijk was er geen andere mogelijkheid dan een derde separatie. Tijdens de separatie was er sprake van gerichte agressie wat telefonische gesprekken met haar advocaat niet haalbaar maakte.
4.6.3.
De rechtbank stelt voorop dat verzoekster in deze beroepsprocedure voor het eerst aanvoert dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om met haar advocaat te bellen. Voor zover zij hiermee bedoelt dit als klacht aan de rechtbank voor te leggen, is verzoekster niet ontvankelijk, omdat deze klacht niet eerst aan de klachtencommissie is voorgelegd.
Over de separatie oordeelt de rechtbank dat ook in dit derde geval insluiting als tijdelijke verplichte zorg mocht worden verleend. Verzoekster heeft niet weersproken dat het na het starten met medicatie na de tweede insluiting snel beter met haar ging. Onder die omstandigheden ligt het doen van een verzoek tot aanpassing van de zorgmachtiging, zoals door de advocaat bepleit, niet voor de hand.
Gelet op de omstandigheid dat verzoekster recent twee maal eerder ingesloten was geweest, acht de rechtbank het ook niet waarschijnlijk dat het nogmaals bespreken van de mogelijkheid tot insluiting (tijdens een procedure tot aanpassing van de zorgmachtiging) tot gevolg zou hebben gehad dat de derde insluiting zou zijn voorkomen.
De rechtbank verklaart de klacht ongegrond.
4.7.
De schadevergoeding
4.7.1.
De klachtencommissie heeft de volgende klachten gegrond heeft bevonden:
de klacht over het niet informeren van verzoekster over het opnemen en de beperking van de bewegingsvrijheid;
de klacht over het niet informeren van verzoekster over de toediening van medicatie op 16 en 22 april 2021;
de klacht over het niet informeren van verzoekster over de insluiting en de toediening van medicatie op 18 mei 2021.
De klachtencommissie heeft in dit verband een schadevergoeding van € 100,- passend gevonden.
4.7.2.
Verzoekster is het niet eens met de hoogte van de eerder toegewezen schadevergoeding. Gelet op de gevoelde onmacht, vernedering, intimidatie, spanning en frustratie door de insluiting, medicatietoediening en gebrek aan informatievoorziening, stelt verzoekster zich op het standpunt dat een hogere schadevergoeding billijk is.
4.7.3.
Voor zover de klachten gegrond mochten worden bevonden, stelt verweerder zich op het standpunt dat er door het handelen van de instelling geen schade is geleden. Voor zover de rechtbank daar anders over mocht denken, vindt verweerder dat de reëel geleden schade uitgangspunt zou moeten zijn voor het vaststellen van het te betalen bedrag.
4.7.4.
De gegrond bevonden klachten hebben uitsluitend betrekking op het informeren van verzoekster over de te verlenen verplichte zorg. Ook bij correct handelen aan de zijde van verweerder had verzoekster deze verplichte zorg, met de daarmee gepaard gaande emoties, dus moeten ondergaan. Dat de insluiting van 18 mei 2021 korter zou hebben geduurd als verzoekster en haar advocaat daar deugdelijk over zouden zijn geïnformeerd, is gelet op de korte duur van de separatie niet aannemelijk. De schade die uit het niet naleven van de informatieverplichtingen is voortgekomen, is naar het oordeel van de rechtbank daarom beperkt tot de gestelde onduidelijkheid, spanning en frustratie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster nadrukkelijk laten weten het niet eerlijk te vinden dat zij zich aan allerlei regels moet houden en dat de instelling dat zelf niet doet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van immateriële schade die verzoekster heeft geleden. De rechtbank acht, net als de klachtencommissie, een door verweerder aan verzoekster te betalen schadevergoeding van € 100,- billijk.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de door verzoekster aan de rechtbank voorgelegde klachten ongegrond;
5.2.
veroordeelt verweerder tot betaling aan verzoekster van een schadevergoeding ter grootte van € 100,-.
Deze beschikking is op 10 september 2021 gegeven door mr. H.J. Wieman-Bart, rechter, in tegenwoordigheid van J. Otter, griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.