In deze zaak heeft de kinderrechter op 24 september 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarig kind, hierna te noemen [naam kind], dat onder toezicht is gesteld vanwege de problematiek rondom de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden, met als doel een omgangsregeling met de vader tot stand te brengen. De moeder, die PTSS-klachten heeft, is echter niet in staat om emotionele toestemming te geven voor contact tussen [naam kind] en de vader. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. I.J. van Meggelen, en de vader aanwezig was zonder advocaat.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de dagelijkse zorg voor [naam kind] draagt en dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie. De Raad heeft aangegeven dat de moeder niet in staat is om de omgang tussen [naam kind] en de vader te ondersteunen, wat leidt tot een risico voor de identiteitsontwikkeling van [naam kind]. De moeder heeft aangegeven dat zij werkt aan haar herstel en openstaat voor hulpverlening, maar dat zij op dit moment niet kan instaan voor een omgangsregeling. De vader heeft zijn teleurstelling geuit over het gebrek aan vooruitgang in de omgangsregeling.
Na beoordeling van de feiten en de standpunten van de betrokken partijen, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de belangen van [naam kind] op dit moment zwaarder wegen dan het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de PTSS van de moeder een significante impact heeft op de situatie en dat het toewijzen van het verzoek niet in het belang van [naam kind] zou zijn. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de moeder eerst stabiliteit moet vinden voordat er aan contactherstel kan worden gewerkt.