In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2021, staat de waardering van een agrarische loods centraal. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen op een kavel van 2.000 m², vastgesteld op € 144.000,-. Na bezwaar van de eiser werd deze waarde verlaagd naar € 116.000,-. De eiser, die van mening was dat de waarde te hoog was vastgesteld, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 16 juni 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum van 1 januari 2018 in geschil is. De eiser stelt dat de waarde € 63.000,- zou moeten zijn, terwijl de verweerder de waarde van € 116.000,- verdedigt. De rechtbank overweegt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de prijs die de meest biedende koper zou betalen, rekening houdend met de staat van het object en de marktomstandigheden.
De rechtbank concludeert dat de verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 116.000,- niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de verweerder de Taxatiewijzer agrarische gebouwen en grond heeft geraadpleegd, wat de rechtbank als een juiste methode beschouwt. De rechtbank oordeelt dat de verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de staat van onderhoud van de loods en dat de uiteindelijke vastgestelde waarde van € 66,- per m² adequaat is. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.