ECLI:NL:RBROT:2021:9221

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de vervoerder bij het transport van een koe met een ontsteking aan de rechterachterpoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de oplegging van een boete van € 6.000,- aan de eiser voor het vervoeren van een koe die niet geschikt was voor transport, omdat het dier niet in staat was zich pijnloos te bewegen. De minister had eerder een besluit genomen op 28 juni 2019, waarin de boete werd opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren en de Transportverordening. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 25 november 2019. Tijdens de zitting op 12 juli 2021 heeft eiser betwist dat de koe op het moment van laden niet geschikt was voor transport. Eiser voerde aan dat de ontsteking aan de klauw niet zichtbaar was en dat hij geen verwijt treft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de toezichthoudende dierenarts voldoende bewijs heeft geleverd dat de koe al voor het transport niet geschikt was. De rechtbank concludeert dat eiser de overtreding heeft begaan en dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/37

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] h.o.d.n. [handelsnaam], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: [naam 1],
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete van
€ 6.000, - opgelegd voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 25 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2. In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van 18 januari 2019 heeft een toezichthoudend dierenarts van de NVWA (met toezichthoudernummer [nummer]) gerapporteerd dat hij op 11 januari 2019 omstreeks 7:45 uur in het kader van regulier toezicht op de binnenplaats van het slachthuis van [naam bedrijf] in Erp aanwezig was, waar de slachtdieren voor die dag waren gestald. Een koe stond met twee andere koeien in een ruimte met het rechterachterbeen omhoog gehouden. Volgens de toezichthouder duidt het niet belasten van het rechterachterbeen op pijn. Hoewel er nog nauwelijks daglicht was en er slechts schaars kunstlicht was, heeft de toezichthoudende dierenarts het betreffende dier toch goed kunnen bekijken. De rechterachterklauw was aan de buitenkant dik en vol. De koe bleek niet van zijn plaats te krijgen met de gewone geluiden en gebaren in tegenstelling tot de twee hokgenoten. De bedrijfsleider van het slachthuis heeft aangeboden het dier onmiddellijk te slachten zodat de toezichthoudende dierenarts voor zijn vertrek de rechterachterklauw post-mortem zou kunnen bekijken. De klauw was aan de buitenkant inderdaad dik en rood en na insnijden golfde zeer sterk ruikend bruin-rood ontstekingsvocht uit de snede van het achterbal-klauwgebied. Een dergelijk actief en stinkend ontstekingsproces was minstens enkele dagen oud, dus volgens de toezichthouder in ieder geval voor het transport van het dier ontstaan.
Op basis van zijn deskundigheid als dierenarts constateerde de toezichthouder op basis van bevindingen na de slacht dat de bewuste koe een zeer pijnlijk proces aan haar rechterachterklauw had dat al voor het transport op 11 januari 2019 aanwezig was. De koe bleek slechts van haar plaats te komen met veel meer aansporing dan normaal bij een gezond rund, en gebruikte daarbij haar rechterachterbeen nog steeds niet. De koe was extra lijden berokkend door het transport op 11 januari 2019 omdat ze haar pijnlijke rechterachterbeen heeft moeten gebruiken om balans te houden onderweg. Het dier had daarom volgens de toezichthoudende dierenarts niet vervoerd mogen worden.
Als bijlagen bij het rapport zijn opgenomen: een afleverlijst, een VKI-formulier en vier foto’s van het betreffende rund. De gegevens van eiser, de vervoerder, heeft de toezichthouder ontleend aan de afleverlijst.
2.1.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit van 28 juni 2019 aan eiser een boete opgelegd van
€ 6.000,- wegens het plegen van het volgende feit:
Eiser vervoerde een koe die niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat de koe niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.
Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, alsmede artikel 3, aanhef en onder b, en artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (de Transportverordening). Verweerder heeft het boetebedrag dat bij deze overtreding hoort, verhoogd met toepassing van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, omdat eiseres op 26 oktober 2018 eerder is beboet voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar verlopen zijn sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. Deze boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
2.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat het betreffende rund op het moment van het laden niet geschikt was voor het voorgenomen transport.
Eiser bestrijdt niet dat het betreffende rund een ontsteking aan de rechterachterpoot had, die minstens enkele dagen oud was. Eiser betwist echter wel dat de symptomen, zoals deze volgens het rapport van bevindingen bij het dier aanwezig waren op de slachterij, ook vóór en ten tijde van het laden bij het betreffende rund aanwezig waren. Volgens eiser was er bij het laden van het dier geen reden om aan te nemen dat het rund niet geschikt zou zijn voor het voorgenomen transport. Eiser verwijst in dit kader naar een e-mailbericht van 7 augustus 2019 van de door hem ingeschakelde dierenarts [naam 2]. Uit de verklaring van deze dierenarts blijkt volgens eiser dat, ingeval een rund met een ontsteking aan de klauw voorzien is van een blokje, zoals hier het geval was, het goed mogelijk is dat het rund geen pijn heeft. In sommige gevallen is er dan slechts een onregelmatigheid tijdens het lopen te zien. Het is mogelijk dat de koe zich op een later moment heeft vertrapt of een ongewone beweging heeft gemaakt waardoor het blokje is verschoven en daardoor zijn werking heeft verloren. De toezichthouder heeft in zijn reactie op het bericht van [naam 2] niet onderbouwd dat het betreffende rund niet met een aanvaardbare kreupelheid zou zijn geladen. Voorts stelt eiser dat hem geen verwijt treft. Eiser kon in het donker niet zien dat het dier een ontsteking aan de achterpoot en een blokje had, zodat de gestelde ongeschiktheid voor hem niet waarneembaar is geweest. Bovendien heeft de veehouder in het VKI-formulier alle vragen met ‘nee’ beantwoord, zodat er geen reden was om te vermoeden dat het dier een ontsteking aan de klauw had en ongeschikt was voor het transport.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Ter toetsing ligt voor of in voldoende mate vast staat dat eiser de door verweerder gestelde overtreding van artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en Bijlage 1, Hoofstuk 1, paragraaf 1 en paragraaf 2 onder a, van de Transportverordening heeft begaan. Uit voornoemde onderdelen van de Transportverordening volgt kort gezegd en voor zover hier van belang, dat een bedrijf geen dieren mag vervoeren die ongeschikt zijn om te worden vervoerd, waarvan onder meer sprake is als de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Aangezien de constateringen van de toezichthouder pas na het transport zijn gedaan (zoals gebruikelijk is), dient de toezichthouder in het rapport van bevindingen te motiveren dat het dier al voorafgaande aan het vervoer niet geschikt was voor transport, namelijk niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos voort te bewegen.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in voldoende mate uit het rapport van bevindingen wat eiser wordt verweten: hij heeft een rund naar het slachthuis vervoerd dat, gelet op de geconstateerde ontsteking aan de rechterachterklauw, niet geschikt was om te worden vervoerd. In het rapport is voldoende gemotiveerd dat dit letsel al voorafgaande aan het transport aanwezig was en waarom het dier niet geschikt was voor transport. Het rund was volgens de toezichthoudende dierenarts niet in staat zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen en het transport heeft volgens de toezichthouder onnodig pijn en lijden met zich meegebracht.
Uit de door eiser ingebrachte verklaring van dierenarts [naam 2] van 7 augustus 2019 blijkt niet dat is uitgesloten dat het rund ook met het gelijmde blokje tijdens het transport vermijdbaar pijn en lijden ondervindt. De dierenarts stelt dat wanneer er een onverwachtse beweging wordt gemaakt waarbij de zere klauw plots wel wordt belast, de koe dat als zeer pijnlijk kan ervaren en daarbij een grotere pijnuiting kan vertonen. De toezichthoudende dierenarts heeft op deze verklaring gereageerd bij bericht van 7 oktober 2019. Het lijmen van een blokje onder één van de klauwen kan volgens de toezichthoudende dierenarts soelaas bieden in de mate van pijnlijkheid en kreupelheid van een asymmetrische klauwontsteking, maar dit heeft in dit geval niet geleid tot aanvaardbare kreupelheid die transportwaardig vervoer mogelijk maakte. Hij bevestigt verder dat de kreupelheid van het dier kan wisselen, hetzij door onverwachte bewegingen (bijvoorbeeld tijdens transport), hetzij door stoten tegen randen of andere kleine obstakels in stal of in de wagen op weg naar het slachthuis. Dat betekent dat het transport extra lijden heeft kunnen betekenen voor deze koe.
Eiser had volgens verweerder behoren te weten dat het gelijmde blokje onvoldoende zekerheid zou bieden om vermijdbaar pijn en lijden te voorkomen.
Wat betreft de ouderdom van de aandoening van het rund heeft de toezichthoudende dierenarts tijdens de inspectie aan de hand van post-mortem onderzoek geconstateerd dat de klauw aan de buitenkant dik en rood was en dat er zeer sterk ruikend bruin-rood ontstekingsvocht uit de snede van het achterbal-klauwgebied kwam. Hieruit heeft verweerder kunnen afleiden dat deze ontsteking al voor het transport was ontstaan, wat eiser ook niet heeft betwist. Eisers stelling dat hij de ontsteking en het blokje onder de achterpoot van het rund niet kon zien en hem aldus geen verwijt treft, mede omdat het op dat moment donker was en de veehouder de ontsteking niet heeft gemeld op het VKI-formulier, volgt de rechtbank niet. Uit de verklaring van [naam 2] blijkt dat, hoewel er volgens haar wel een verschil in pijnperceptie voor het dier kan zijn, soortgelijke ontstekingen altijd zichtbaar zijn voor het laden. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat ook bij schaars licht te zien was dat de klauw aan de buitenkant dik en vol was, hetgeen zichtbaar moet zijn geweest voor eiser bij het laden van het dier. Voorts beschrijft [naam 2] in haar verklaring dat een koe met een ontstoken klauw/balgebied met een blokje zich soms prima kan redden en een lichte kreupelheid, oftewel onregelmatigheid laat zien, aangezien de zere klauw op dat moment niet belast wordt. De chauffeur heeft volgens de verklaring van [naam 2] geen pijnlijke signalen bij het dier waargenomen bij het laden, maar wel een lichte kreupelheid. Eiser had ook aan die lichte kreupelheid kunnen zien dat er iets mis was met het dier en nader onderzoek moeten doen alvorens het dier te vervoeren. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom in voldoende mate vast dat eiser voorafgaande aan het transport had kunnen en moeten waarnemen dat het dier problemen had en niet transportwaardig was. Dat eiser niets kan worden verweten volgt de rechtbank dan ook niet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - gelet op het rapport van bevindingen van 18 januari 2019 en de aanvullende reactie van de toezichthoudende dierenarts van
7 oktober 2019 - terecht geconcludeerd dat eiser een overtreding heeft begaan door een dier te vervoeren dat niet geschikt was voor transport.
3.4.
Nu verweerder op basis van het rapport van bevindingen terecht heeft vastgesteld dat eiser artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Transportverordening heeft overtreden, was verweerder bevoegd om eiser daarvoor een boete op te leggen.
Eiser heeft geen gronden tegen de hoogte van de boete aangevoerd.
4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 29 september 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Overtreding
Artikel 3, aanhef en onder b, van de Transportverordening: Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
b) de dieren zijn geschikt voor het voorgenomen transport.
Artikel 6, derde lid, van de Transportverordening: De vervoerders vervoeren de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in Bijlage I.
Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1, van de Transportverordening: Alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend.
Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 2 van de Transportverordening: Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name in de volgende gevallen:
a. a) wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen;
(…).
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren: Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7 van de Wet dieren: de Minister van Economische Zaken kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren: Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren worden aangewezen de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van de Transportverordening.
Hoogte boete
Artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht: Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren:
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Volgens de bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren valt een overtreding van artikel 5.8 van de regeling houders van dieren onder categorie 3.