In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, de zoon van gedaagde, en gedaagde, de vader van eiser. Eiser vorderde een bedrag van € 17.035,00 van gedaagde, omdat deze zonder toestemming geldbedragen van de bankrekening van eiser naar zijn eigen rekening had overgeboekt. Eiser stelde dat gedaagde de financiële belangen van hem had moeten behartigen, maar in plaats daarvan had hij zich onrechtmatig verrijkt door deze overboekingen. De procedure begon met een dagvaarding op 26 februari 2021, gevolgd door een schriftelijk verweer van gedaagde en een mondelinge behandeling op 29 juni 2021. Tijdens de behandeling werd vastgesteld dat gedaagde in totaal € 17.035,00 had overgeboekt, maar dat hij ook betalingen aan eiser had verricht, wat leidde tot een vermindering van de vordering. Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat gedaagde zich een bedrag van € 4.397,25 onrechtmatig had toegeëigend, omdat hij geen rechtvaardiging had gegeven voor de overboekingen. De rechter veroordeelde gedaagde tot betaling van dit bedrag aan eiser, terwijl de proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familieband tussen partijen.