13.2.Op grond van vaste rechtspraak van de Raad brengt een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene (vergelijk de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018). 14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft. In geschil is of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
15. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie door de verzekeringsarts, het gestelde in bezwaar en de informatie van de behandelend sector.
De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de psychische beperkingen van eiseres. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres haar standpunt niet met (nieuwe) medische gegevens heeft onderbouwd. Hetgeen eiseres aanvoert, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medische onderzoek is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapportages.
16. Naar aanleiding van de stelling van eiseres dat zij, noch door de verzekeringsarts, noch door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien en gehoord, overweegt de rechtbank ten aanzien van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verweerder verder het volgende. In de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de Raad onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien, indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. 17. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij uit de hem ter beschikking staande medische stukken heeft vastgesteld dat eiseres, ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts op 21 november 2019, niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, dat zij vanaf 1 november 2012 geen arbeidsvermogen heeft maar dat zij dat wel kan ontwikkelen. Hij overweegt daarbij dat er recent een nieuw traject is gestart specifiek gericht op haar problematiek wat zal kunnen leiden tot het wel ontwikkelen van arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens tot de conclusie gekomen dat er vanwege een lopende behandeling vanwege angststoornissen, waarvan het resultaat op dat moment nog niet bekend was, sprake is van een situatie waarbij er een redelijke of goede verwachting is dat het arbeidsvermogen van eiseres zal ontwikkelen, zodat er geen sprake was van duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen.
18. Gelet op het voorgaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan mogen afzien om eiseres op een spreekuur te onderzoeken, nu, zoals in rechtsoverweging 14. is vastgesteld, het hier gaat om de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is en van een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde kon worden verwacht.
19. De rechtbank is verder van oordeel dat ook het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 juli 2020
inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij niet voldoet aan alle voorwaarden die daaraan in het Schattingsbesluit gesteld zijn. Hij kan op dit moment voor eiseres geen taak in een arbeidsorganisatie binnen het takenbestand aanwijzen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat het kunnen uitvoeren van een taak een voor eiseres realistisch toekomst beeld lijkt op basis van de verwachte ontwikkeling van eiseres.
20. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een situatie waarin er duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestaan en heeft daarom terecht de eiseres toekomende Wajong-uitkering ongewijzigd vastgesteld.
21. Het beroep hiertegen dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Dwangsom bij niet tijdig beslissen
22. Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het bestuursorgaan in gebreke is met het tijdig beslissen, doch voor ten hoogste 42 dagen. Gelet op deze maximale termijn van 42 dagen, geldt bij het verstrijken van deze termijn een maximale dwangsom van € 1.442,-. Artikel 4:17, derde lid, van de Awb bepaalt dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
23. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of verweerder een dwangsom verschuldigd is.
24. Als onder 5. vastgesteld is het bestreden besluit met de brief van 9 november 2020 aan eiseres bekend gemaakt. Eiseres heeft verweerder op 27 juli 2020 in gebreke gesteld. Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt verweerder dan vanaf 10 augustus 2020 een dwangsom. Omdat tot de datum van verzending van het bestreden besluit meer dan 42 dagen zijn verstreken, heeft verweerder met toepassing van artikel 8:55c van de Awb het maximale bedrag van € 1.442,- verbeurd.
28. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij niet is beslist over de dwangsom en de hoogte ervan. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb voorziet de rechtbank zelf in de zaak en bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
29. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, een half punt voor een schriftelijke reactie op een vraag van de rechtbank van 24 november 2020 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).