ECLI:NL:RBROT:2021:9185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/6184
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid en beoordeling van Wajong-uitkering in het kader van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.T. de Wit, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar Wajong-uitkering niet te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, omdat eiseres tijdig beroep heeft ingesteld na de bekendmaking van het bestreden besluit. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen duurzaam gebrek aan arbeidsvermogen is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder het ontbreken van spreekuurcontacten met de verzekeringsarts, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft ook de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in overweging genomen en vastgesteld dat er mogelijkheden zijn voor ontwikkeling van arbeidsvermogen in de toekomst. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat verweerder een dwangsom verschuldigd is vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.870,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.T. de Wit,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) niet gewijzigd.
Bij besluit van 29 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid van het beroep
1. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep van eiseres ontvankelijk is.
2. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit dateert van 29 juli 2020 en dat eiseres eerst op 20 november 2020 beroep heeft ingesteld. De gemachtigde van eiseres stelt dat eiseres op 1 november 2020 bij verweerder heeft gemeld dat zij nog steeds geen besluit op bezwaar heeft ontvangen. Verweerder heeft eiseres bij brief van 9 november 2020 bericht dat het besluit op bezwaar op 29 juli 2020 is verzonden. Als bijlage bij de brief van 9 november 2020 heeft verweerder een afschrift van het bestreden besluit gevoegd.
4. Indien een geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 december 2019 van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), ECLI:NL:CRVB:2019:3947) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet te zijn gebleken van recente problemen bij de verzending van poststukken.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend niet te kunnen aantonen dat het bestreden besluit is verzonden naar het juiste adres. Verweerder houdt daartoe geen deugdelijke verzendadministratie bij. Ook uit andere omstandigheden kan niet worden afgeleid dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze op 29 juli 2020 bekend is gemaakt of dat eiseres eerder dan 9 november 2020 met het bestreden besluit bekend moet zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit pas met de brief van 9 november 2020 aan eiseres bekend is gemaakt. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is daarom aangevangen op 10 november 2020. Nu eiseres op 20 november 2020 beroep heeft ingesteld, acht de rechtbank dit tijdig. Het beroep is daarmee ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling van hetberoep
6. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , ontvangt sinds juni 2012 een Wajong-uitkering. Op 22 juli 2019 heeft eiseres aangegeven dat haar situatie sinds 1 november 2012 is gewijzigd.
7. Naar aanleiding hiervan heeft er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. In de rapportage van 21 november 2019 heeft de verzekeringsarts na dossierstudie geconcludeerd dat er bij eiseres sprake is van ernstige problematiek op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren waardoor het eiseres aan basale werknemersvaardigheden ontbreekt aangezien eiseres geen afspraken kan maken of nakomen. De verzekeringsarts concludeert verder dat er geen directe aanwijzingen zijn voor het ontbreken van belastbaarheid om minimaal vier uur per dag, eventueel verspreid over de dag, of een uur per dag aaneengesloten een activiteit te kunnen verrichten. Wel overweegt hij dat het laatste niet goed te beoordelen is aangezien eiseres niet op het spreekuur van de verzekeringsarts kon komen, hetgeen eiseres niet te verwijten valt. Verder stelt hij vast dat uit de ontvangen medische informatie van de behandelaar van eiseres blijkt dat er opnieuw is ingezet om het bestaande patroon van eiseres te doorbreken, de klachten te verminderen en de dagelijkse activiteiten overzichtelijker te laten verlopen. Daarbij betrekt hij dat het effect van de behandeling versterkt zou kunnen worden door adequate toepassing van medicatie wat eerder nog niet gelukt was. De verzekeringsarts concludeert vervolgens dat eiseres sinds 1 november 2012 geen arbeidsvermogen heeft, maar dat dit niet duurzaam is aangezien er recent een nieuw traject is gestart dat specifiek is gericht op haar problematiek wat zal kunnen leiden tot het ontwikkelen van arbeidsvermogen.
8. Verweerders arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 22 november 2019, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts van 21 november 2019, vervolgens geconcludeerd dat eiseres niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, dat zij vanaf 1 november 2012 geen arbeidsvermogen heeft maar dat zij dat wel kan ontwikkelen. Hij overweegt daarbij dat er recent een nieuw traject is gestart specifiek gericht op haar problematiek wat zal kunnen leiden tot het wel ontwikkelen van arbeidsvermogen.
9. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 juli 2020 geconcludeerd dat er geen reden is van het standpunt van de verzekeringsarts af te wijken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij overwogen dat eiseres bekend is met angst- en paniekaanvallen en een beperkte structuur in het dagelijks leven heeft waardoor zij moeite heeft met opstarten. Verder overweegt hij dat er ook sprake is van klachten vanuit het verleden zoals agorafobie, PTSS en een depressieve stoornis. Eiseres wordt door middel van cognitieve gedragstherapie en exposure behandeld. Uit de brief van de behandelend psycholoog van Mozaïek van 13 november 2019 blijkt dat eiseres sinds 26 april 2019 bij S-GGZ Mozaïek in behandeling is binnen het zorgpad angststoornissen, waarbij, zo blijkt uit het behandelplan, de behandeldoelen zijn: het eventueel instellen op juiste medicatie, inzicht in ziektebeeld bijbrengen, overzicht krijgen in dagelijkse activiteiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vast dat hieruit volgt dat het doel is de medische aandoeningen van eiseres dusdanig te reduceren dat zij weer kan functioneren buiten de beperkte huiselijke setting. Het doel is dan ook het aanleren van een normale dagstructuur en zelfstandig naar buiten gaan en deelnemen aan sociale activiteiten, zoals bijvoorbeeld het reizen naar een andere (werk)locatie, al dan niet door middel van het openbaar vervoer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt verder dat de bij eiseres vastgestelde psychiatrische diagnosen behandelbaar zijn door middel van adequate therapieën, hetgeen wel een langdurig traject kan zijn. Hij stelt ook vast dat uit de beschikbare medische stukken niet blijkt dat de voorgestelde behandelingen vruchteloos zullen zijn. Daarbij overweegt hij verder dat evenmin is aangetoond dat een medicamenteuze behandeling, welke nog niet opgestart is, vruchteloos zal zijn en niet tot resultaat kan leiden. Om die reden, zo concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep, hebben de beperkingen ten gevolge van de angststoornis (niet naar buiten durven gaan, het mijden van sociale interactie) geen duurzaam karakter. Ook de PTSS-klachten kunnen met adequate therapie gereduceerd worden. Samenvattend komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat er verbetering te verwachten is bij het verkrijgen van een stabiele dagstructuur, dat de straatvrees zal reduceren, zodanig dat eiseres zelfstandig naar buiten kan en kan voorzien in haar eigen dagelijkse behoeften, dat zij ‘face to face’ contacten met vreemden niet meer stelselmatig zal mijden en dat zij zich, al dan niet met een voorziening, van huis naar een locatie elders zal kunnen verplaatsen.
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 juli 2020 geen aanleiding gezien om van de bevindingen en de conclusies van de arbeidsdeskundige af te wijken. Hij overweegt daarbij dat ten tijde van zijn onderzoek bij eiseres geen sprake was van arbeidsvermogen, maar dat artsen hebben vastgesteld dat er bij eiseres in de toekomst mogelijkheden liggen tot ontwikkeling. Dit betekent dat arbeidsparticipatie voor eiseres op den duur mogelijk gerealiseerd kan worden. Op grond van de verwachting tot ontwikkeling is deelname aan arbeid in de toekomst voor eiseres niet uitgesloten.
11. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het primaire besluit gehandhaafd.
12. Eiseres voert in beroep aan dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Zij geeft aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, dat het berust op onjuiste en verouderde informatie en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben eiseres nooit gezien en gesproken. Daarbij merkt eiseres op dat zij vanwege haar klachten geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden, maar dat zij wel telefonisch gehoord had kunnen worden. Verder stelt eiseres dat de informatie van Mozaïek, waar verweerder naar verwijst, uiterst summier, niet volledig en niet correct is. De uiteindelijke behandeling is pas eind november 2019 gestart. Vanaf maart 2020 is de behandeling vanwege corona minder frequent en minder intensief geworden en heeft dit ook digitaal plaatsgevonden. In het najaar van 2020 is besloten een nieuwe diagnose te stellen om een nieuw behandelplan op te stellen.
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder een dwangsom verschuldigd is vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaar waarvoor eiseres verweerder op 24 juli 2019 in gebreke heeft gesteld.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
13.1.
Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) is bepaald dat iemand geen mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie,
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt,
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit - voor zover van belang - wordt de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit stelt de verzekeringsarts bij een beoordeling van (onder meer) het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in hoofdstuk 1a van de Wajong, vast of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken, duurzaam zijn.
Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit strekt het arbeidsdeskundig onderzoek tot vaststelling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1 van de Wajong.
13.2.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad brengt een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene (vergelijk de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018).
14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft. In geschil is of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
15. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie door de verzekeringsarts, het gestelde in bezwaar en de informatie van de behandelend sector.
De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de psychische beperkingen van eiseres. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres haar standpunt niet met (nieuwe) medische gegevens heeft onderbouwd. Hetgeen eiseres aanvoert, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medische onderzoek is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapportages.
16. Naar aanleiding van de stelling van eiseres dat zij, noch door de verzekeringsarts, noch door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien en gehoord, overweegt de rechtbank ten aanzien van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verweerder verder het volgende. In de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de Raad onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien, indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
17. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij uit de hem ter beschikking staande medische stukken heeft vastgesteld dat eiseres, ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts op 21 november 2019, niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, dat zij vanaf 1 november 2012 geen arbeidsvermogen heeft maar dat zij dat wel kan ontwikkelen. Hij overweegt daarbij dat er recent een nieuw traject is gestart specifiek gericht op haar problematiek wat zal kunnen leiden tot het wel ontwikkelen van arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens tot de conclusie gekomen dat er vanwege een lopende behandeling vanwege angststoornissen, waarvan het resultaat op dat moment nog niet bekend was, sprake is van een situatie waarbij er een redelijke of goede verwachting is dat het arbeidsvermogen van eiseres zal ontwikkelen, zodat er geen sprake was van duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen.
18. Gelet op het voorgaande heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan mogen afzien om eiseres op een spreekuur te onderzoeken, nu, zoals in rechtsoverweging 14. is vastgesteld, het hier gaat om de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is en van een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde kon worden verwacht.
19. De rechtbank is verder van oordeel dat ook het arbeidskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 juli 2020
inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij niet voldoet aan alle voorwaarden die daaraan in het Schattingsbesluit gesteld zijn. Hij kan op dit moment voor eiseres geen taak in een arbeidsorganisatie binnen het takenbestand aanwijzen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat het kunnen uitvoeren van een taak een voor eiseres realistisch toekomst beeld lijkt op basis van de verwachte ontwikkeling van eiseres.
20. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een situatie waarin er duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestaan en heeft daarom terecht de eiseres toekomende Wajong-uitkering ongewijzigd vastgesteld.
21. Het beroep hiertegen dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Dwangsom bij niet tijdig beslissen
22. Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het bestuursorgaan in gebreke is met het tijdig beslissen, doch voor ten hoogste 42 dagen. Gelet op deze maximale termijn van 42 dagen, geldt bij het verstrijken van deze termijn een maximale dwangsom van € 1.442,-. Artikel 4:17, derde lid, van de Awb bepaalt dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
23. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of verweerder een dwangsom verschuldigd is.
24. Als onder 5. vastgesteld is het bestreden besluit met de brief van 9 november 2020 aan eiseres bekend gemaakt. Eiseres heeft verweerder op 27 juli 2020 in gebreke gesteld. Op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurt verweerder dan vanaf 10 augustus 2020 een dwangsom. Omdat tot de datum van verzending van het bestreden besluit meer dan 42 dagen zijn verstreken, heeft verweerder met toepassing van artikel 8:55c van de Awb het maximale bedrag van € 1.442,- verbeurd.
28. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij niet is beslist over de dwangsom en de hoogte ervan. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb voorziet de rechtbank zelf in de zaak en bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
29. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, een half punt voor een schriftelijke reactie op een vraag van de rechtbank van 24 november 2020 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- voldoet;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 september 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.