ECLI:NL:RBROT:2021:9155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/865, ROT 20/873 en ROT 20/2717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over verkeersbesluiten en motivering door de gemeente Rotterdam

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 september 2021, worden de verkeersbesluiten van de gemeente Rotterdam betreffende de Sallandweg en het busstation Zuidplein beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de besluiten niet voldoende heeft gemotiveerd en stelt de gemeente in de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. De zaak betreft de invoering van tweerichtingsverkeer op de Sallandweg, het verleggen van een fietspad en wijzigingen in de routering van bussen en expeditieverkeer. Eiser en eiseres, bewoners van de Zuiderterrasflat, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, stellende dat de besluiten in strijd zijn met de Wegenverkeerswet 1994 en dat de nadelige effecten voor de omgeving onvoldoende zijn onderzocht. De rechtbank concludeert dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat de verkeersveiligheid gewaarborgd is en dat de belangen van de bewoners niet adequaat zijn afgewogen. De rechtbank geeft de gemeente vier weken de tijd om de motivering van de besluiten te verbeteren, waarna de eisers de gelegenheid krijgen om hierop te reageren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om de belangen van omwonenden in het verkeer te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/865, ROT 20/873 en ROT 20/2717
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van de meervoudige kamer van 3 september 2021 in de zaken tussen
1. [naam eiser]te [plaats 1] , eiser, en
2. Vereniging van Eigenaars [naam VvE],
te [plaats 2] , eiseres,
tezamen eisers,
gemachtigde: mr. L. Brouwers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij en mr. A.M.H. Dellaert.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2019 (verkeersbesluit Sallandweg) heeft verweerder besloten het eenrichtingsverkeer op de Sallandweg te Rotterdam, tussen de Zuiderparkweg en de kruising met de Twentestraat, om te zetten in tweerichtingsverkeer en het naastgelegen fietspad te verleggen om plaats te maken voor rijbanen.
Bij besluit van 4 oktober 2019 (verkeersbesluit Busstation) heeft verweerder besloten tot diverse verkeersmaatregelen ten behoeve van de herinrichting van het busstation Zuidplein en van het Metroplein en de wijziging van de rijrichting van de Sallandweg ten noorden van de kruising met de Twentestraat.
Bij besluit van 7 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het verkeersbesluit Sallandweg ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 april 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het verkeersbesluit Busstation ongegrond verklaard.
Eiser en eiseres hebben afzonderlijk tegen bestreden besluit I (zaaknummers 20/873 en 20/865) en gezamenlijk tegen bestreden besluit II (zaaknummer 20/2717) beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld door [persoon A] en [persoon B] , werkzaam als projectleiders bij verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser woont aan het [adres] te Rotterdam. Deze woning maakt onderdeel uit van een complex van zes gebouwen aan het Zuiderterras (de Zuiderterrasflat). Eiseres behartigt de gemeenschappelijke belangen van de gerechtigden van de appartementen en bedrijfsruimten van de Zuiderterrasflat.
1.2.
De Sallandweg, die via een onderdoorgang onder de Zuiderterrasflat doorloopt, maakt onderdeel uit van het Zuidpleingebied. Voor het Zuidpleingebied is bij besluit van 12 november 2015 het bestemmingsplan Hart van Zuid vastgesteld (het bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan is vastgesteld in het kader van het totaalplan Hart van Zuid, dat een transformatie beoogt van het gebied rondom het winkelcentrum Zuidplein en de evenementenaccommodatie Ahoy. Onderdeel van dit totaalplan is het realiseren van een aantrekkelijke route voor voetgangers en fietsers door het gebied, waarbij de Gooilandsingel de autoluwe centrale as vormt. De aanpassing van de Sallandweg is een onderdeel van de ontwikkeling van deze autoluwe centrale as binnen Hart van Zuid. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is overwogen dat de locatie en opzet van het busstation in de toekomstige situatie zal wijzigen. Tevens is in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt dat de route van de uitgaande bussen niet langer over de Gooilandsingel loopt, maar over het Metroplein en de Sallandweg. Het bestemmingsplan Hart van Zuid is onherroepelijk geworden na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1896).
1.3.
In 2018 heeft het advies- en ingenieursbureau [naam ingenieursbureau] het verkeersplan Hart van Zuid (het verkeersplan) opgesteld. In het verkeersplan is onder meer omschreven dat de Sallandweg een tweerichtingsweg wordt met meerdere banen voor uitrijdend verkeer naar de Zuiderparkweg. Ook is in het verkeersplan opgenomen dat de doorgaande fietsroute langs de Sallandweg wordt verlegd naar de Gooilandsingel. Over het busstation is in het verkeersplan opgenomen dat de instaphaltes worden verplaatst van de Gooilandsingel naar het Zuidplein en dat de bussen vanaf de instaphaltes via de Sallandweg naar de Zuiderparkweg rijden.
1.4.
In vervolg op het verkeersplan is een inrichtingsplan-procedure voor het gehele Zuidpleingebied opgestart. Het schetsontwerp-inrichtingsplan voor het gehele gebied is vervolgens opgeknipt in deel-inrichtingsplannen, waarna verweerder per deelgebied een verkeersbesluit heeft genomen, waaronder het verkeersbesluit Sallandweg en het verkeersbesluit Busstation.
1.5.
Bij het verkeersbesluit Sallandweg heeft verweerder besloten tot diverse (deels tijdelijke) verkeersmaatregelen ten behoeve van de herinrichting van de Sallandweg, meer specifiek het stuk gelegen tussen de Zuiderparkweg en de kruising met de Twentestraat. Dit weggedeelte wordt omgezet van een eenrichtingsweg in een tweerichtingsweg. Het naastgelegen fietspad wordt verwijderd om plaats te maken voor rijbanen.
1.6.
Bij het verkeersbesluit Busstation heeft verweerder besloten tot het instellen van diverse verkeersmaatregelen met betrekking tot het herinrichten van het busstation en de directe omgeving in verband met het totaalplan Hart van Zuid. Ook het Metroplein wordt heringericht ten behoeve van het busverkeer. Daarnaast wordt met het verkeersbesluit Busstation de rijrichting van de Sallandweg ten noorden van de kruising met de Twentestraat gewijzigd. Expeditie-verkeer met als eindbestemming Sallandweg rijdt hierdoor een andere route door het Zuidpleingebied om de expeditie-ingangen te bereiken. De verwachting van verweerder is dat het nieuwe busstation in het najaar van 2021 operationeel wordt. Vanaf dat moment rijden alle bussen die het busstation verlaten onder de Zuiderterrasflat door.
1.7.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder met overneming van de overwegingen van de bezwaarschriftencommissie in de adviezen van 31 oktober 2019 en van 31 maart 2020 besloten om het verkeersbesluit Sallandweg en het verkeersbesluit Busstation te handhaven onder aanvulling van de motivering.
Standpunt eisers
2. Eisers hebben in hun beroepschriften aangegeven dat de besluitvorming over het verkeersbesluit Sallandweg en het verkeersbesluit Busstation niet los van elkaar kunnen worden gezien. Tegen beide bestreden besluiten hebben eisers dezelfde gronden gericht. Eisers betogen – samengevat – dat dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de doelen van artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Eisers voeren aan dat sprake is van een onaanvaardbare toename van door het verkeer veroorzaakte schade en overlast. Ook betogen zij dat deze nadelige effecten voor de omgeving onvoldoende zijn onderzocht en dat verweerder gebruik heeft gemaakt van verouderde rapporten. Daarnaast voeren eisers aan dat de bruikbaarheid van de weg en de verkeersveiligheid door de bestreden besluiten in het geding komen. Tot slot betogen eisers dat de bestreden besluiten geen blijk geven van een evenwichtige belangenafweging. Ter zitting is door eisers aangegeven dat deze beroepsgronden alleen betrekking hebben op de definitieve situatie en dat deze niet zien op de tijdelijke maatregelen die zijn opgenomen in de verkeersbesluiten.
Toetsingskader
3.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Het tweede lid van dit artikel luidt:
De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3.2.
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
3.3.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619) volgt dat aan verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5894) volgt verder dat verweerder niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De rechter zal zich daarom bij de beoordeling van een verkeersbesluit terughoudend moeten opstellen en moeten toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Aan de verkeersbesluiten ten grondslag gelegde belangen
4. De rechtbank stelt voorop dat de belangen die aan de verkeersbesluiten ten grondslag liggen zijn het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het verzekeren van de veiligheid van de weg. Verweerder heeft toegelicht dat besloten is om tweerichtingsverkeer in te stellen op de Sallandweg en om bussen vanuit het vernieuwde busstation uit te laten rijden via de Sallandweg omdat dit leidt tot een betere scheiding van diverse verkeersstromen. De Sallandweg is in de nieuwe situatie niet langer een doorgaande weg, maar wordt via de keerlus alleen nog gebruikt door bussen en door bestemmingsverkeer (expeditie-verkeer en parkeerders). Het expeditie-verkeer op de Sallandweg zal toenemen, maar het doorgaand verkeer zal afnemen. Samen met het laten uitrijden van bussen via de Sallandweg zorgt dit voor het beter scheiden van diverse verkeersstromen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beter scheiden van deze verkeersstromen ervoor zorgt dat de verkeerssituatie helderder en duidelijker wordt en dat er daarmee sprake is van een verbetering van de verkeersveiligheid.
Gebruik van verouderde rapporten
5.1.
Het betoog van eisers dat verweerder bij de totstandkoming van de bestreden besluiten is uitgegaan van verouderde rapporten, volgt de rechtbank niet. De rapporten waar verweerder zich op baseert zijn opgesteld naar aanleiding van de onderzoeken die zijn gedaan bij het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) voor het bestemmingsplan. Bij de onderzoeken zijn meerdere varianten onderzocht voor de route van de bussen, omdat op dat moment nog geen keuze was gemaakt uit de verschillende voorkeursvarianten. Ook de uiteindelijk gekozen en bij de verkeersbesluiten Sallandweg en Busstation uitgewerkte variant van het verleggen van de route van uitgaande bussen van de Gooilandsingel naar de Sallandweg, waarbij deze bussen via de onderdoorgang uitrijden, maakt onderdeel uit van de onderzoeken. Met de onderzoeken die ten behoeve van de MER zijn opgesteld is dan ook geanticipeerd op de situatie zoals die met de bestreden besluiten ten uitvoer wordt gelegd.
5.2.
Met betrekking tot de door eisers gestelde leemte in kennis die ten tijde van de MER bestond over de precieze routering van expeditie-verkeer en van parkeerders, overweegt de rechtbank dat verweerder onder verwijzing naar het advies van 31 mei 2018 van [naam adviesbureau] ( [naam adviesbureau] ) inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de rekenmodellen die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan zijn geactualiseerd. Er zijn nieuwe verkeersmodelberekeningen gemaakt op basis van de verkeersintensiteit die hoort bij de bij de bestreden besluiten uitgewerkte variant waarin de bussen via de onderdoorgang van de Zuiderterrasflat de Sallandweg uitrijden en waarbij rekening is gehouden met het expeditie-verkeer en de parkeerders. Van de door eisers gestelde strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel door het gebruik van verouderde rapporten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.3.
Daarnaast acht de rechtbank de toezeggingen van verweerder van belang dat sprake is en blijft van monitoring en evaluatie van de gevolgen van de bestreden besluiten voor de omgeving. Verweerder heeft ter zitting de toezegging gedaan een meting te zullen uitvoeren om te kunnen beoordelen of de geluidsbelasting op de gevel binnen de norm van 68 dB blijft. Daarnaast heeft verweerder ten aanzien van de luchtkwaliteit ter zitting bevestigd dat er in 2016 een nulmeting is gedaan en dat de voor de luchtkwaliteit relevante verkeersgegevens, omgevingskenmerken en toets punten jaarlijks in een monitoringtool worden gecontroleerd en bijgewerkt. Ook is ter zitting bevestigd dat de locatie van de Zuiderterrasflat inmiddels is opgenomen in de meetpunten voor de meting van luchtkwaliteit en dat de resultaten van deze metingen openbaar toegankelijk zijn.
Schade en overlast
6.1.
De grond van eisers dat de bestreden besluiten aanzienlijke nadelige gevolgen hebben voor de overlast die ervaren wordt van het verkeer, slaagt niet. Weliswaar is sprake van een substantiële toename van verkeersbewegingen onder de Zuiderterrasflat en daarmee van nadelige effecten voor eisers op het gebied van geluidsoverlast, luchtkwaliteit en trillingen, maar verweerder heeft deze effecten onderzocht en waar nodig maatregelen genomen om te waarborgen dat de toepasselijke normeringen niet worden overschreden.
6.2.
Voor zover eisers hebben betoogd dat de toename van verkeer onder de Zuiderterrasflat leidt tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder, constateert de rechtbank dat verweerder onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek van [naam adviesbureau] van 19 augustus 2015 heeft toegelicht dat dat de uiteindelijke keuze voor de route van de bussen mede is bepaald door de relatief beperkte geluidseffecten van deze variant. Uit dit akoestisch onderzoek volgt dat de toename van geluidsbelasting die het gevolg is van de bestreden besluiten binnen de wettelijke normen blijft, met uitzondering van de locatie van de zuidelijke gevel van de Zuiderterrasflat. Voor deze gevel volgt uit het akoestisch onderzoek dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van de in het bestemmingsplan opgenomen grenswaarde van 68 decibel (dB) als er een akoestische luifel wordt gemaakt aan de Zuiderterrasflat. Ter zitting is door partijen bevestigd dat de luifel inmiddels is gerealiseerd. De hoogte van de grenswaarde van 68 dB is opgenomen in het onherroepelijke bestemmingsplan en valt buiten de reikwijdte van de beoordeling van de bestreden besluiten. Daarnaast volgt de rechtbank het betoog van eisers dat niet duidelijk is in hoeverre bij de berekening van de toename van de geluidsbelasting rekening is gehouden met cumulatie niet. De rechtbank stelt vast dat uit pagina’s 38 en 39 van het akoestisch onderzoek volgt dat rekening is gehouden met cumulatie van geluidbronnen. Dit volgt ook uit het aanvullend advies van 31 mei 2018 dat verweerder heeft laten opstellen door [naam adviesbureau] en dat specifiek ziet op de bepaling van de geluidsbelasting van de uitrijdende bussen. Eisers hebben geen deskundigenrapport of andere stukken overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid van de rapporten waarop verweerder zich heeft gebaseerd. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare toename van geluidhinder zal optreden.
6.3.
Onder verwijzing naar het ‘Onderzoek luchtkwaliteit’ van [naam adviesbureau] van 19 augustus 2015 heeft verweerder inzichtelijk gemotiveerd dat ook de gevolgen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn onderzocht en dat de conclusie van deze onderzoeken luidt dat er geringe effecten zijn op de luchtkwaliteit, maar dat deze binnen de normeringen vallen. Ook heeft verweerder afdoende toegelicht dat - anders dan eisers betogen - is gerekend met een toename van de verkeersintensiteit op de Sallandweg van 5.000 motorvoertuigen per etmaal. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar pagina 2 van het hiervoor aangehaalde aanvullend advies van 31 mei 2018, waar is opgenomen dat volgens het verkeersmodel van de gemeente Rotterdam op de Sallandweg een toename van de verkeersintensiteit van 5.000 motorvoertuigen per etmaal kan worden verwacht en dat deze toename inclusief bussen is. Eisers hebben geen deskundigenrapport of andere stukken overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid van het onderzoek waarop verweerder zich heeft gebaseerd. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat aanzienlijk nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn uit te sluiten.
6.4.
Met betrekking tot trillingen heeft verweerder verwezen naar het ‘Onderzoek busstation Hart van Zuid te Rotterdam, bevindingen trilling predictie van busverkeer’, van 15 juli 2015 van LBP/Sight dat deel uitmaakt van het onherroepelijke bestemmingsplan. Verweerder heeft onderbouwd dat uit dit onderzoek volgt dat de uitkomsten van de berekeningen voor schade aan gebouwen ruim binnen de grenswaarde van de normering vallen en dat bij het onderzoek naar trillinghinder rekening is gehouden met de staat van de Zuiderterrasflat. Ook op dit onderdeel hebben eisers geen deskundigenrapport of andere stukken overgelegd op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid van het onderzoek waarop verweerder zich heeft gebaseerd. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare toename van trillinghinder zal optreden
Bruikbaarheid van de weg
7.1.
Eisers hebben daarnaast betoogd dat het bij bestreden besluit I laten vervallen van de laad- en loszone direct voor de ingang van de Zuiderterrasflat afdoet aan de bruikbaarheid van de weg voor vele bewoners en meerdere bedrijven in de Zuiderterrasflat. De rechtbank volgt dit betoog niet. Aan het laten vervallen van de laad- en loszone heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het uitrijden van bussen over de Sallandweg niet mogelijk is met instandhouding van deze zone. Verweerder heeft daarbij aangegeven, en zo is ter zitting ook bevestigd, dat er alternatieven beschikbaar zijn op 30 meter van de oorspronkelijke laad- en loszone en dat de toezegging is gedaan dat de bewoners van Zuiderterrasflat in de nieuwe situatie in de gelegenheid zullen zijn om voor de deur van het complex met een auto op de stoep te stoppen om bijvoorbeeld mensen in- en uit te laten stappen zonder dat daartegen handhavend zal worden opgetreden. Daarnaast is ter zitting besproken dat een voorstel van verweerder om onder de Zuiderterrasflat een andere laad-en loszone te realiseren is gestuit op de wens van eisers om een boom te behouden op de beoogde locatie van deze laad- en loszone. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het laten vervallen van de laad- en loszone heeft kunnen komen.
7.2.
Voor zover eisers een beroep doen op het vertrouwensbeginsel en stellen dat zij mochten vertrouwen op eerdere toezeggingen dat de laad- en loszone niet zou vervallen, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:158) moet degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. In het geval van eisers gaat het er dus om of er sprake is van toezeggingen of andere uitlatingen waaruit zij redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de laad- en loszone op dezelfde locatie zou blijven bestaan. Het oordeel van de Afdeling in de procedure over het bestemmingsplan waar eisers zich op beroepen en dat in zou houden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat de laad- en losstrook behouden zou blijven, kan niet als een zodanige toezegging of uitlating worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling enkel heeft overwogen dat dat het bestemmingsplan niet aan het voortbestaan van de laad- en loszone in de weg staat, en dat de precieze inrichting van het plangebied en de verkeersmaatregelen die nodig zijn een kwestie van uitvoering zijn. Daaruit kan niet worden afgeleid dat verweerder gehouden zou zijn de laad- en loszone (op exact dezelfde locatie) te handhaven. Verder konden eisers aan de brief van 23 oktober 2015 van de toenmalige wethouder waarin is aangegeven dat de (oorspronkelijke) laad- en loszone niet zal verdwijnen ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat deze zone op deze locatie zou blijven bestaan. Daargelaten dat deze brief niet is gericht aan eisers, stelt de rechtbank vast dat deze brief is achterhaald, nu deze is gevolgd door nadere besluitvorming, onder meer over het bestemmingsplan en de uitwerking van verschillende uitvoeringsvarianten. Ook deze brief kan dus niet gekwalificeerd worden als een ondubbelzinnige en concrete toezegging gericht aan eisers. Dit brengt met zich mee dat het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Verkeersveiligheid
8.1.
Eisers betogen dat de onderdoorgang niet geschikt is om de intensiteit van het verkeer en de grootte van de voertuigen op te vangen en dat de veiligheid van weggebruikers, waaronder fietsers, in het geding is. Eisers betogen, onder verwijzing naar de richtlijnen van de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV) en naar een door hen in de bezwaarprocedure overgelegd rapport van De Verkeersdeskundige van 2 september 2019, dat de breedte van de rijbanen van 6.00 meter te smal is voor het tweerichtingsverkeer van bussen, expeditie-verkeer en parkeerders. Te meer omdat ook fietsers gebruik mogen maken van de rijbanen en de rijbanen omsloten worden door betonnen wanden die tot obstakelvrees leiden.
8.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de breedte van 6.00 meter volstaat. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar de ASVV waaruit volgt dat de ideale maatvoering voor tweerichtingsverkeer van auto’s op een erftoegangsweg (30 kilometer per uur, binnen de bebouwde kom) 5.80 meter is. In reactie op het betoog van eisers dat uit deze richtlijnen ook volgt dat er voor een rijdende vrachtauto (het expeditie-verkeer) een ruimte van 3,10 meter nodig is per rijstrook en dat voor bussen een vergelijkbare maatvoering zal hebben te gelden, heeft verweerder in het verweerschrift benadrukt dat gemotiveerd van de richtlijnen kan worden afgeweken. Vervolgens heeft verweerder aangegeven dat omdat het hier een specifieke situatie betreft die niet overeenkomt met een indeling uit de ASVV, verweerder ook heeft gekeken naar de uitgangspunten voor een gebiedsontsluitingsweg (50 kilometer per uur). De minimale rijstrookbreedte voor een dergelijke gebiedsontsluitingsweg is 2,90 meter en volgens verweerder is de rijstrookbreedte van 6.00 meter dan ook voldoende.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in bestreden besluit I uitgaat van de minimale rijstrookbreedte voor auto’s. Verweerder heeft nagelaten te motiveren waarom kan worden afgeweken van de maatvoering in de richtlijnen voor vrachtauto’s en bussen. Het standpunt van verweerder dat is gekeken naar de minimale rijstrookbreedte voor een gebiedsontsluitingsweg kan in ieder geval niet als een afdoende motivering worden beschouwd, nu ook deze rijstrookbreedte uit lijkt te gaan van de benodigde ruimte voor auto’s. Dit terwijl er op de rijbanen veelvuldig sprake zal zijn van bussen en vrachtwagens die naast elkaar rijden. Volgens de onderzoeken van verweerder zal er immers sprake zijn van een toename van 5000 motorvoertuigen per dag in de onderdoorgang, waaronder 2000 bussen. Daarnaast blijkt uit bestreden besluit I niet of verweerder het feit dat er geen sprake is van fietsstroken en dat fietsers gebruik maken van de rijbanen heeft meegewogen bij de beoordeling van de minimale rijstrookbreedte. Ook acht de rechtbank de motivering van verweerder dat obstakelvrees geen rol speelt onvoldoende. Verweerder heeft aangegeven dat er geen toename optreedt van het risico op obstakelvrees, omdat in de oude situatie de oostelijke rijbaan in de onderdoorgang ook uit twee rijstroken bestond en deze situatie wordt gehandhaafd en wordt gekopieerd op de westelijke rijbaan. Daarbij laat verweerder echter na om mee te wegen dat er in de oude situatie geen bussen in de onderdoorgang reden en er sprake was van een fietspad waardoor er geen fietsers op de rijbaan reden. Verweerder heeft daarmee niet voldoende gemotiveerd waarom in dit geval van de gebruikelijke richtlijnen en uitgangspunten kan worden afgeweken. Bestreden besluit I is in zoverre dan ook niet voldoende gemotiveerd.
8.4.
Eisers hebben daarnaast betoogd dat de verkeersveiligheid in het geding is omdat er een gevaarlijk knooppunt ontstaat dicht bij de onderdoorgang. Zij hebben aangevoerd dat het uitrijdende verkeer vanuit de Twentestraat de inrijdende rijstroken van de Sallandweg vlak achter de onderdoorgang moet oversteken en via een bocht moet invoegen op de uitrijdende stroken, waarbij dit verkeer geconfronteerd wordt met uitrijdend expeditie-verkeer en bussen. Ook hebben zij toegelicht dat het inrijdende en uitrijdende expeditie-verkeer elkaar kruist en dat het uitrijdende expeditie-verkeer dicht bij de onderdoorgang samen komt met uitrijdende bussen. Daarnaast maken fietsers gebruik van de rijbaan en is er ruimte voor overstekende voetgangers.
8.5.
Verweerder heeft ten aanzien van de verkeerssituatie op dit kruispunt in het bestreden besluit II verwezen naar het onder 1.3 genoemde verkeersplan en zich op het standpunt gesteld dat er door de lage maximumsnelheid van 30 km per uur en door duidelijke weginrichting en bebording geen sprake is van een onveilige situatie op het kruispunt van de Sallandweg en de Twentestraat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze algemene motivering niet kan volstaan. Uit bestreden besluit II blijkt niet of verweerder de door eisers genoemde aspecten heeft meegewogen bij de beoordeling van de verkeersveiligheid. Ook bestreden besluit II is daarmee in zoverre niet voldoende gemotiveerd.
9. Gelet op hetgeen in 8.3. tot en met 8.5. is overwogen hebben de bestreden besluiten een motiveringsgebrek en zijn deze in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in de bestreden besluiten binnen vier weken na verzending van deze beslissing te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak. Daartoe dient verweerder de verkeersveiligheidsaspecten van de verkeersbesluiten te beoordelen en vervolgens ofwel de bestreden besluiten in te trekken of te vervangen, ofwel de bestreden besluiten alsnog toereikend te motiveren.
11.1.
Als verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in de besluitvorming te herstellen, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken schriftelijk te reageren op de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld. In beginsel zal de rechtbank vervolgens het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
11.2.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk kenbaar te maken. In dat geval zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen.
12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). Daarbij wordt opgemerkt dat hetgeen in deze uitspraak al is besproken en waar het gebrek niet op ziet, niet nogmaals aan de orde gesteld kan worden.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. J. de Gans en
mr. S.M. Dielemans-Goossens, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Mourik, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2021.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.