6.2.3.Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
6.2.3.1.
Ontstaan en optreden van Jabhat al Nusra
Uit het Historisch Overzichtleidt de rechtbank de volgende gegevens af met betrekking tot het bestaan van deze organisatie in de te beoordelen periode.
Vanuit de leiding van de Islamitische Staat (hierna: IS, ISI of ISIL) in Irak werd aan Abu Mohammad al-Julani de opdracht gegeven om een tak van de organisatie in Syrië op te zetten. Volgens al-Julani bood de revolutie in Syrië de mogelijkheid om voet aan de grond in Syrië te krijgen.
Tijdens de Ramadan van 2011 (de Ramadan in dat jaar viel in de maand augustus) passeerde al-Julani vanuit Irak de grens met Syrië. In de weken na zijn aankomst in Syrië reisde al-Julani frequent van Hasakah naar Aleppo, Homs, Idlib en het platteland van Damascus waar hij contact legde met aan ISI gelieerde cellen die al voorbereidingen aan het treffen waren om geactiveerd te worden.
In oktober 2011 hebben besprekingen in Homs en buiten Damascus geleid tot de oprichting van Jabhat al-Nusra.
Jabhat al-Nusra hield zich eind 2011 bezig met het opnemen/ondergeschikt maken van kleine jihadistische cellen door het hele land. De eerste aanslag die door Jabhat al-Nusra is gepleegd, vond plaats op 23 december 2011 op twee locaties van de Syrische veiligheidsdienst in de wijk Kafr Sousa in Damascus. De VN (Verenigde Naties) omschreef een dag later de aanslagen als "
terrorist attacks.” Bij deze dubbele zelfmoordaanslag kwamen 44 mensen om het leven en raakten meer dan 150 personen gewond. Later, in een interview in december 2013, verklaarde Jabhat al-Nusra leider al-Julani dat zijn organisatie verantwoordelijk was voor deze aanslag.
Op 24 januari 2012 is een video gepubliceerd waarin de oprichting van Jabhat al-Nusra officieel bekend werd gemaakt. Daarin werden verschillende lokale afdelingen van de organisatie in beeld gebracht in "het machtige Idlib”, Dara’a, Ghouta-Damascus, Deir al-Zor, Al-Mayadeen, Albukamal en Hama. In de video wordt al-Julani als de algemeen verantwoordelijke van Jabhat al-Nusra aangeduid.
In de periode van februari 2012 tot en met mei 2012 heeft Jabhat al-Nusra meerdere (zelfmoord)aanslagen gepleegd gericht tegen de veiligheidsdiensten, waarbij ook burgers om het leven kwamen. Voorts blijkt uit publicaties (zogenoemde
bayaan) van de organisatie met beelden van aanslagen en aanslagplegers, dat er een groot aantal gewapende aanvallen, (zelfmoord)aanslagen en moordaanslagen is gepleegd in maart, april en begin mei 2012 in zowel het noordelijk gebied-Aleppo, als het zuidelijk gebied-Dar’a. Onder de moordaanslagen op hooggeplaatste personen van het regime, wordt ook die op [naam 2] vermeld, werkzaam in de Sednaya gevangenis en “berucht voor zijn geweld en onderdrukking van onze broeders en het martelen van hen". In mei 2012 wordt een video gepubliceerd van de Jabhat al-Nusra media organisatie waaruit blijkt dat in de periode daaraan voorafgaand Jabhat al-Nusra in meerdere delen van Syrië operationeel actief was door middel van (zelf)moordaanslagen en gewapende aanvallen in Idlib, het oostelijk gebied [de oostelijke provincies van Syrië, waar ook Deir al-Zor onder valt], Damascus, het platteland van Damascus, Tel Ahmar (het platteland van Aleppo), Tal Rifaat (provincie Aleppo) en het oostelijk deel van de provincie Aleppo. In juni 2012 werden eveneens aanslagen geclaimd en uitvoerders van de aanslagen op militaire en veiligheidsdoelen, alsmede politieposten getoond.
In haar rapport van 16 augustus 2012, stelt de Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic (IICISAR) van de Verenigde Naties: "
Several radical Islamic armed groups have emerged in the country. The most significant of those is the Al-Nusrah Front for the People of the Levant, an alleged Al Qaeda-linked group that has claimed responsibility for several attacks, including suicide bombings against Syrian Government forces and officials. The attacks that took place throughout the country, including in the cities of Damascus, Aleppo, Deir el-Zour, and Idlib, have targeted members of the Government, police, military, intelligence and the Shabbiha. The attacks consisted of suicide bombings, ambushes, assassinations, car bombings and IED attacks”.
Vanaf eind 2012 begint de strijd om de dammen in de Tigris; de dammen zijn van strategisch belang omdat ze een groot gedeelte van Syrië voorzien van water en elektriciteit. De al-Ba’athdam, ook wel de Rashiddam of Sad al-Rashid genoemd, is gelegen nabij de plaats al-Mansura in de provincie al-Raqqa. Begin januari 2013 meldt The Syrian Observatory for Human Rights dat er nabij de Sad al-Ba'th gevechten plaatsvinden tussen troepen van het regime en tussen gewapende strijdgroepen. Begin februari 2013 hebben diverse gewapende strijdgroepen de alBa’athdam ingenomen; hierbij worden specifiek Jabhat al-Nusra en Katibat Ahrar al-Tabqa genoemd. De grote Tabqadam werd vervolgens rond 11 februari 2013 veroverd door rebellengroepen. De strijdgroepen Jabhat al-Nusra en Ahrar al-Tabqa nemen daarnaast verschillende wijken in de stad al-Tabqa in.
In februari 2013 wordt de stad al-Tabqa ingenomen door strijdgroepen, waaronder Raqqa Liberation Front, Ahrar al-Sham en Jabhat al-Nusra. In de stad al-Raqqa is het tot begin 2013 relatief rustig geweest qua strijd. Echter, begin maart wordt ook de stad al-Raqqa ingenomen door strijdgroepen gelieerd aan het Vrije Syrische Leger (VSL) en genoemde strijdgroepen. Na een audioboodschap van ISIL leider Abu Bakr al-Baghdadi in april 2013, mengt ook ISIL zich in de stad al-Raqqa. Gedurende april en mei 2013 is nog sprake van militaire samenwerking tussen Jabhat al-Nusra en ISIL. Vanaf mei wordt de aanwezigheid van ISIL in de stad meer prominent, troepen van Jabhat al-Nusra verlaten de stad en ISIL valt diverse activisten en strijdgroepen aan in de stad. De strijd tussen ISIL en de in al-Raqqa aanwezige strijdgroepen duurt voort tot ISIL de stad begin 2014 volledig onder controle krijgt.
Jabhat al-Nusra is op 31 mei 2013 als alias van al-Qa'ida in Iraq op de VN Sanctielijst geplaatst.
Op 24 juli 2013 is Abu Mohammad al-Julani onder het kenmerk QDi 317 op de VN Sanctielijst geplaatst. Op 14 mei 2014 is Jabhat al-Nusra als zelfstandige organisatie (na het conflict met ISIL over leiderschap in Syrië en de scheiding van al-Qa’ida en ISIL) op de VN Sanctielijst geplaatst onder het kenmerk QDe.137. Op 29 juni 2014 heeft ISIL, in de persoon van woordvoerder Abu Mohamed al-Adnani, het Islamitisch Kalifaat uitgeroepen in het door de organisatie veroverde gebied in Syrië en Irak. Tevens werd de organisatie omgedoopt tot de Islamitische Staat, al-Dawla al-lslamiyya, afgekort als IS.
6.2.3.2.
Leiding Jabhat al-Nusra
In de ten laste gelegde periode waren een aantal prominente personen binnen de organisatie van Jabhat al-Nusra aanwezig. Zij golden als leiders van deze organisatie. De rechtbank beperkt zich bij onderstaande opsomming tot de personen die ook in de OVC-gesprekken worden genoemd. Dit betreft (met informatie ontleend aan de kennisdocumenten in het dossier):
- Muhammed al-Fateh al-Julani was de emir van Jabhat al-Nusra, de algemeen leider.
- Abu Maria al-Qahtani werd vanaf medio 2012 de belangrijkste religieuze en militaire leider van Jabhat al-Nusra in het oosten van Syrië en leidde een trainingskamp van de organisatie. Uit de tijdlijn van de Midden-Oostendeskundigen blijkt dat Abu Maria in november 2012 door de Verenigde Staten op de sanctielijst is gezet vanwege zijn betrokkenheid bij Jabhat al-Nusra
- Abu Mohammad al-Adnani. Naar hem wordt in de gesprekken hoogstwaarschijnlijk verwezen als gesproken wordt over al-Adnani. Hij wordt ook Abu Mohammad al-Adnani alSurl genoemd. Hij was (voormalig) woordvoerder van de Islamitische Staat in Irak. Na zijn aankomst in Syrië werd hij als plaatsvervanger van Abu Mohammad al-Julani aangesteld, als emir in de noordelijke provincies Aleppo, Hama en Idlib, hoofd veiligheid en ten slotte als leider van de externe operaties van ISIL. Na de breuk van Jabhat al-Nusra met de Islamitische Staat werd hij begin 2013 tot emir van ISIL in Syrië benoemd.
- Abu Luqman (Ali Moussa al-Shawakh) was vanaf februari 2012 een strijder bij Jabhat al-Nusra en in maart 2013 een sleutelfiguur binnen deze organisatie. Hij was actief in de provincie al-Raqqa en zou heimelijk zijn overgestapt naar ISIL. Hij was vanaf april 2014 de emir van IS in de provincie al-Raqqa. Verschillende bronnen beschrijven dat Abu Luqman gevangen heeft gezeten in de Sednaya gevangenis. Hij werd net als diverse andere politiek gevangenen in 2011 vrijgelaten door Assad.
6.2.3.3.
Jabhat al-Nusra als terroristische organisatie
De rechtbank ziet zich – ook met het oog op het gewelddadig regime dat destijds in Syrië heerste en de vraag of verzet hiertegen gerechtvaardigd was – voor de vraag gesteld of Jabhat al-Nusra in de tenlastegelegde periode gezien dient te worden als een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a/140 Sr. De rechtbank volgt hierbij de eisen die de Hoge Raad sinds 1990 in bestendige jurisprudentieheeft geformuleerd ten aanzien van artikel 140 Sr, nu artikel 140a Sr als specialisheeft te gelden en alle bestanddelen met uitzondering van het terroristisch oogmerk op dezelfde wijze dienen te worden uitgelegd.
Bij het beantwoorden van de vraag wanneer sprake is van een organisatie ex artikel 140a/140 Sr dient te worden uitgegaan van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur.
Uit voorgaande beschrijving volgt dat reeds in 2012 was voldaan aan de structuurkenmerken van een organisatie als bedoeld in art 140a Sr, en dus vóór het moment dat deze organisatie op de sanctielijst van de VN werd gezet. De oprichting van Jabhat al-Nusra eind 2011, begin 2012 met het duidelijke doel om in Syrië een tak van de reeds bestaande organisatie Islamitische Staat te vestigen, wijst hier reeds op. Vast staat dat de organisatie zich heeft beziggehouden met een of meer strafbare feiten als genoemd in de tenlastelegging. Deze feiten zijn voorts naar het oordeel van de rechtbank ook in de eerste fase van het optreden van Jabhat al-Nusra gepleegd met een terroristisch oogmerk, bestaande uit het aanjagen van vrees bij (een deel van) de bevolking en/of het ontwrichten van fundamentele politieke structuren. De grote opsomming van gewelddadige (zelfmoord)acties in de loop van het eerste half jaar van 2012 waarbij ook burgerdoden zijn gevallen, vormt de bevestiging van het terroristisch oogmerk. Dat hierbij (ook) sprake was van verzet tegen een evenzeer gewelddadig regime maakt het terroristisch oogmerk niet anders. Dat Jabhat al-Nusra pas op 31 mei 2013 op de sanctielijst is geplaatst, maakt dit ook niet anders. Deze plaatsing is niet de vestiging, maar de
bevestiging van de status als terroristische organisatie. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat Jabhat al-Nusra in de tenlastegelegde periode aangemerkt dient te worden als een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a Sr.
6.2.3.4.
aanwezigheid van [naam verdachte] in Syrië
[naam verdachte] heeft – in het kader van zijn asielaanvraag - tijdens het aanvullend gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) op 17 april 2014 verklaard dat hij op 25 december 2013 door IS gevangen is genomen en op 29 december 2013 is vrijgelaten. Hij heeft verder verklaard dat hij vervolgens Syrië op 13 januari 2014 heeft verlaten.Hij zou volgens dit verhoor daarna een maand of 45 dagen in Turkije hebben verbleven. Volgens Griekse documenten waarover de IND – zo blijkt uit proces-verbaal van het verhoor - beschikte, is [naam verdachte] op zee opgepakt in februari 2014, waarna hij een inreisverbod kreeg. Hij zou Griekenland op 12 maart 2014 hebben verlaten en naar Nederland zijn gevlogen. In zijn nader gehoor bij de IND van 24 april 2014 heeft [naam verdachte] eveneens verteld dat hij op 25 december 2013 was meegenomen door mensen van ISIS en op 29 december 2013 is vrijgelaten. Volgens de beschrijving van [naam verdachte] in het verhoor is dit gebeurd nadat zijn vrouw en kinderen naar zijn plek van detentie waren gekomen en verzocht hadden hem vrij te laten. Omdat hij bang was opnieuw meegenomen te worden heeft hij het land verlaten.
De rechtbank overweegt dat de informatie die [naam verdachte] recenter heeft gegeven afwijkt van voornoemde data die hij bij zijn inreis in Nederland in 2014 heeft verstrekt en die de IND tot op zekere hoogte heeft trachten te objectiveren met stukken. De betrouwbaarheid van deze informatie kan de rechtbank evenwel niet met zekerheid vaststellen.
Uit vertrouwelijk opgenomen gesprekken (OVC) in de woning en auto van [naam verdachte] volgt dat hij en zijn vrouw het als in hun belang hebben gezien om over het tijdstip van hun vertrek uit Syrië de indruk te wekken dat dit is geweest in een periode ruim voor de gebeurtenissen (waarmee waarschijnlijk wordt bedoeld de revolutie), teneinde problemen te vermijden. [naam verdachte] zegt in een gesprek van 6 november 2018 tegen zijn echtgenote Maria dat zij in 2011 zijn vertrokken, wat als een instructie ten behoeve van een nog te verrichten verhoor door de politie kan worden beschouwd.. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang brengen de rechtbank tot de conclusie dat de bij de IND gegeven informatie omtrent de datum van vertrek uit Syrië niet voor begin 2014, zeer waarschijnlijk is. Voor het standpunt dat dit vertrek veel eerder, mogelijk al in 2011 of daarvoor, heeft plaatsgevonden biedt het dossier ook geen aanknopingspunten.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de aanwezigheid van [naam verdachte] in Syrië samen kan gaan met het optreden van Jabhat al-Nusra als terroristische organisatie in de periode zoals tenlastegelegd.
6.2.3.5.
Aandeel van [naam verdachte] bij Jabhat al-Nusra, verweren omtrent het bewijs
De vraag of – en zo ja, welke – rol [naam verdachte] heeft gehad bij Jabhat al-Nusra, dient beoordeeld te worden aan de hand van de inhoud van het strafdossier. De verdediging heeft – in aansluiting op de verdediging van [naam medeverdachte] - bepleit dat een groot deel van de stukken in het dossier niet voor het bewijs kunnen of moeten worden gebruikt. Hiertoe doelt zij op de betrouwbaarheid van de OVC-vertalingen en de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
6.2.3.5a OVC-bestanden
Aan OVC-opnames is eigen dat ze in verschillende mate verstaanbaar zijn en – in dit geval – ook vertaald dienen te worden. Het beluisteren en vertalen van de – meestal in de Syrische-Arabische taal, en in enkele gevallen in het Engels/Nederlands – gevoerde gesprekken heeft de nodige tijd en aandacht gekost. De gesprekken zijn door meerdere tolken vertaald, waarbij de vertalingen in de transcripties, alsmede de oorspronkelijke verstane versies in het dossier naast elkaar zijn vermeld. In de procedure is [naam verdachte] in de gelegenheid geweest de opnames te beluisteren en commentaar te geven. [naam verdachte] heeft zich in dit kader aangesloten bij wat [naam medeverdachte] over de vertalingen heeft aangevoerd, aangezien die wel de Nederlandse taal machtig is. [naam medeverdachte] heeft voor delen van de verschillende
fileseen eigen vertaling gegeven. Deze verschillende versies heeft de rechtbank naast elkaar gehouden bij de bestudering en, waar relevant, bij verschillend vertaalde tekstdelen twijfel in het voordeel van [naam medeverdachte] laten werken. Waar [naam medeverdachte] tekst heeft overgeslagen, of kennelijk geen vermelding maakt van (een voldoende substantieel deel van) een gesprek, heeft de rechtbank de door de tolken vertaalde tekst aangehouden, nu voorts van [naam verdachte] zelf – hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld - ook geen andere duiding is gekomen.
Hierbij moet worden opgemerkt dat [naam medeverdachte] ten aanzien van een belangrijk deel van de vertalingen van de opnames die voor het bewijs zijn gebruikt, de essentie van de gesproken tekst niet heeft weersproken. Ten aanzien van al deze OVC-gesprekken heeft [naam medeverdachte] ter zitting drie, elkaar uitsluitende, uitleggen gegeven:
1) hij heeft die woorden inderdaad zo, maar in strijd met de waarheid, gezegd, maar het was bedoeld om gespreksdeelnemer/toehoorder [naam 3] bang te maken zodat hij niet meer bij [naam medeverdachte] op bezoek zou komen, 2) hij heeft het inderdaad zo, wederom in strijd met de waarheid, gezegd, maar het was alleen bedoeld om op gespreksdeelnemer/ toehoorder [naam getuige 5] , indruk te maken, ofwel 3) de vertaling is ondeugdelijk. Nu [naam verdachte] zich ook ten aanzien van de vertalingen bij het verweer van [naam medeverdachte] heeft aangesloten, zal de rechtbank ook dit deel van diens verweer bespreken.
De reactie van de toehoorders, [naam 3] en [naam getuige 5] , op hetgeen [naam medeverdachte] zegt in de opgenomen gesprekken, geeft geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat zij hetzij bang geworden hetzij onder de indruk geraakt waren van [naam medeverdachte] . Zo lijkt [naam 3] eerder geïnteresseerd te zijn, aangezien hij ook vragen stelt over wat wordt verteld. Het standpunt van [naam medeverdachte] kan dus niet blijken uit de gesprekken zelf. In het dossier bevinden zich ook verklaringen van de getuigen [naam 3] en [naam getuige 5] over die gesprekken. Daarbij zijn gesprekken ook letterlijk voorgehouden aan de getuigen. Uit die verklaringen blijkt ook in het geheel niet dat zij bang geworden waren of onder de indruk geraakt waren van [naam medeverdachte] en hetgeen hij hen had verteld. Met betrekking tot het inzichtgevende gesprek in file 6 tekent de rechtbank bovendien aan dat dit grotendeels een gesprek is tussen de broers onderling, totdat een derde persoon ( [naam getuige 6] , ofwel [naam 3] ) in de auto stapt. Van dit gesprek valt bij uitstek niet te begrijpen waarom [naam medeverdachte] en [naam verdachte] als intimi, sprekend over hun tijd in Syrië, hierin niet een feitelijk juiste weergave zouden geven van hetgeen in hun herinnering en beleving is gebeurd.
De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om – waar over de vertaling zelf geen relevante twijfel bestaat – de uitlatingen afkomstig van de verdachten zelf als onbetrouwbaar te beschouwen.
De verdediging heeft zich in dit kader ook nog aangesloten bij het verweer van [naam medeverdachte] dat er nog andere – ontlastende – gesprekken zouden zijn geweest. Passages waaruit – tegenover al deze omstandigheden – met enige vorm van waarschijnlijkheid het tegendeel zou volgen (geen betrokkenheid bij Jabhat al-Nusra), heeft de rechtbank echter niet aangetroffen. Context en hoeveelheid van de verder overgelegde opnames doen de rechtbank ook niet twijfelen aan de representativiteit van het door de AIVD overgelegd materiaal. Een door [naam medeverdachte] genoemd, ander gesprek waarin hij uitlatingen met die strekking heeft gedaan, is niet bij de overgelegde OVC-opnames aangetroffen en ook, ondanks verzoeken daartoe, door de AIVD niet overgelegd. Een later wel overgelegde opname van een gesprek op een door [naam medeverdachte] ter zitting genoemde datum werpt hierop geen ander licht. In het licht van de hiervoor aangehaalde veelvuldige, herhaalde en consequent volgehouden verhalen van [naam medeverdachte] over zijn ervaringen in Syrië zou een dergelijke andersluidende passage ook lastig te duiden zijn, zodat aan deze stelling voorbij wordt gegaan en het verweer wordt verworpen.
Voor wat betreft de uitleg dat de vertalingen ondeugdelijk zouden zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [naam medeverdachte] een passage uit het gesprek van 20 mei 2016 (file 5) overgelegd, om aan te geven dat hij meer hoort dan de vertalers. Volgens de officier van justitie hebben diverse tolken/vertalers meegewerkt in dit onderzoek en hebben zij ook elkaars werk kunnen inzien. In zijn algemeenheid moet de rechtbank kunnen uitgaan van de professionaliteit, deskundigheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de tolken/vertalers: het zijn niet ‘zo maar’ mensen die worden ingehuurd om ‘iets’ te vertalen. Het enkele feit dat een van de verdachten stelt dat een vertaling niet klopt of een andere vertaling/uitleg geeft dan wel stelt meer te horen is, is op zichzelf en in de regel dan ook onvoldoende om de vertalingen van de tolken/vertalers terzijde te leggen. De door [naam medeverdachte] overgelegde vertaling van delen van het gesprek van 20 mei 2016 heeft de rechtbank niet van een ander standpunt overtuigd. Dat geldt evenzeer voor het argument dat de vertalers elk hun eigen (politieke en/of maatschappelijke) achtergrond hebben en daarom misschien wel bewust onjuist vertalen. Zo’n standpunt, dat de betrouwbaarheid en integriteit van de tolken/vertalers in twijfel trekt, moet dan zodanig concreet worden gemaakt, hetgeen niet is gebeurd, dat de rechtbank dit kan toetsen. De rechtbank gaat in beginsel dus uit van de vertalingen zoals die zich in het dossier bevinden, met uitzondering van de keuze van de rechtbank – zoals hiervoor overwogen - om in specifieke gevallen (toch) het voordeel van de twijfel aan de vertaling van [naam medeverdachte] te geven.
De rechtbank ziet gelet op al het voorgaande geen beletsel om de OVC-gesprekken voor eventueel bewijs te gebruiken.
6.2.3.5b Getuigenverklaringen
De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigen niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt omdat het gaat om
de auditu-getuigen en/of omdat de getuige(n) niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Zodoende kunnen hun verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.2.3.5b.1 Getuigenverklaringen: de auditu
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van getuigen in het dossier voor een deel zijn gebaseerd op verhalen of geruchten die zij van anderen gehoord hebben, ‘van horen zeggen’ (
de auditu). Dergelijke verklaringen moeten, indien ze tot het bewijs worden gebruikt, naar vaste jurisprudentie met uiterste behoedzaamheid worden beschouwd. In dit dossier hebben getuigen over mededelingen en uitingen van de verdachten zelf verklaard. De belangrijkste van die getuigen zijn ook door de rechter-commissaris gehoord. Waar deze verklaringen over uitingen van de verdachten zelf, gezien in verband met het overige dossier, naar inhoud en context samenhang en consistentie vertoonden, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om daaraan op voorhand voorbij te gaan. Hierbij merkt de rechtbank op, dat elkaar aanvullende en versterkende verklaringen uit eigen mond van de beide verdachten over en weer en tegenover derden over hun rol bij Jabhat al-Nusra, de bewijswaarde van deze verklaringen juist vergroten.
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat de bron van het ‘horen zeggen’ veelal [naam verdachte] is en dat hij niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Dat [naam verdachte] in zijn uitingen naar de verschillende getuigen in strijd met de waarheid zou hebben opgeschept, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op de omstandigheden waaronder die uitingen hebben plaatsgevonden, en de daarbij gepaard gaande gedetailleerde aanvullende eigen informatie van de verdachten over het optreden van [naam verdachte] .
6.2.3.5b.2 Getuigenverklaringen: betrouwbaarheid
De verdediging heeft ten aanzien van onder meer onderstaande getuigen bepleit dat zij als onbetrouwbaar gezien dienen te worden en dat zodoende hun verklaring niet voor het bewijs gebruikt kan worden. Ten aanzien van deze getuigen overweegt de rechtbank hierover als volgt.
[naam getuige 1] ( [naam getuige 1] )
[naam verdachte] heeft in 2014 enige maanden bij deze getuige in Nederland in huis gewoond. Het kan zo zijn dat er tussen [naam verdachte] en andere leden van de [naam familie] conflicten (hebben) bestaan, kennelijk waren die conflicten voor beiden geen beletsel om bij elkaar te gaan wonen, van enige noodzaak daartoe is immers ook niet gebleken. De getuige heeft herhaaldelijk verklaard wat hij toen heeft gehoord van [naam verdachte] over hemzelf en over zijn broer, [naam medeverdachte] . De rechtbank ziet geen concreet aanknopingspunt om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuige of aan de juistheid van de door hem afgelegde verklaringen. In tegendeel zelfs: het feit dat [naam verdachte] bij deze getuige woonde, doet vermoeden dat [naam verdachte] deze getuige volledig vertrouwde en daarom in alle eerlijkheid heeft verteld over hetgeen hij en de verdachte [naam medeverdachte] in Syrië hebben gedaan.
[naam getuige 2]
Ook voor deze getuige geldt dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan zijn betrouwbaarheid of aan de juistheid van zijn verklaring. Hij heeft verklaard wat hij van [naam verdachte] zelf heeft gehoord over wat hij en de verdachte [naam medeverdachte] in Syrië hebben gedaan. Voorts is er geen reden om te veronderstellen dat [naam verdachte] niet de waarheid tegen deze getuige heeft verteld.
[naam getuige 5]
Deze getuige is afkomstig uit [plaatsnaam] en heeft samen met [naam medeverdachte] op school gezeten. De verklaring die [naam getuige 5] heeft afgelegd over wat [naam medeverdachte] hem zou hebben verteld tijdens gesprekken in zijn woning komt overeen met de inhoud van de OVC-opnames van deze gesprekken. Zo vertelt hij – zonder hiernaar te zijn gevraagd – dat [naam medeverdachte] heeft verteld over het incident waarbij een bus met Alawieten zou zijn gestopt en de inzittenden zouden zijn gedood. Uit zijn verklaringen lijkt echter ook te volgen dat hij op sommige punten [naam medeverdachte] probeert te sparen en heeft het er geenszins het beeld van dat deze getuige bewust (onjuist) belastend verklaard. Zo vertelt hij in eerste instantie wat [naam medeverdachte] gezegd zou hebben over zijn tijd als emir in Syrië. Later zegt hij dat het zijn eigen conclusie was en weer later zegt hij zich niets te herinneren. Mede gelet op de inhoud van de OVC-gesprekken, waar inderdaad te horen is dat [naam medeverdachte] enkele malen tegen verschillende gesprekspartners heeft gesproken over het zijn van leidinggevende/emir, acht de rechtbank de oorspronkelijke verklaring van [naam getuige 5] geloofwaardig en gaat zij daar van uit.
Saleh [naam getuige 3]
Deze getuige heeft in oktober 2019 tegenover de Nederlandse politie verklaard dat hij beide verdachten kent van naam, maar dat hij hen niet persoonlijk kent. In zijn verklaringen valt op dat hij er niet op uit lijkt om onnodig belastende verklaringen af te leggen over [naam verdachte] . De getuige heeft namelijk ook op veel vragen van de politie gezegd ‘dat weet ik niet’. De getuige had met het grootste gemak een heel belastende verklaring kunnen afleggen. Anderzijds heeft deze getuige ook informatie uit eigen waarneming die, mits met voorzichtigheid getoetst aan de overige gegevens in het dossier, niet op voorhand als onbetrouwbaar heeft te gelden.
6.2.3.5b.3 Getuigenverklaringen: tussenconclusie
De rechtbank concludeert derhalve dat de getuigenverklaringen, zoals hieronder nader besproken, voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Een gezamenlijk streven van de getuigen om [naam verdachte] veroordeeld te krijgen zoals de verdediging heeft geopperd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit gezien de verschillende achtergrond en motieven van de getuigen, de details van hun getuigenissen, en de verschillende wijze waarop zij, daarop doorgevraagd, hun informatie hebben verstrekt (zoals hierna ook aan de orde komt). Hierbij ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals verzocht door de verdediging, [naam getuige 1] ( [naam getuige 1] ) en [naam getuige 2] ten overstaan van de rechtbank (nogmaals) te horen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de beide getuigen uitgebreid zijn verhoord door de politie en vervolgens bij de rechter-commissaris. Hierbij hebben de rechtercommissaris, de verdediging en de officier van justitie de gelegenheid gehad om vragen te stellen. De rechtbank ziet in dit geval, ook om proceseconomische redenen, geen aanvullende waarde om dit op zitting over te doen.
6.2.3.6.
Aandeel van [naam verdachte] bij Jabhat al-Nusra
Allereerst dient vastgesteld te worden of [naam verdachte] heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Indien dit het geval is, moet de deelneming tevens van voldoende gewicht zijn om overtreding van het bepaalde in artikel 140a Sr op te leveren. Niet nodig is dat [naam verdachte] als deelnemer aan de organisatie en medepleger van de overige bewezenverklaarde feiten aanhanger was van het jihadistische gedachtegoed. Voldoende is dat hij daarvan weet had, alsook van het voornemen om (terroristische) misdrijven te plegen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval aan de orde als sprake is van een leidinggevende rol.
Bij de beoordeling komt een belangrijke plaats toe aan uitlatingen van [naam medeverdachte] en [naam verdachte] zelf in afgeluisterde gesprekken. Het gaat hierbij om OVC-gesprekken in de eigen omgeving (woning of voertuig) van de betrokkenen, waarbij de gespreksgenoten zich kennelijk niet bewust zijn geweest van het feit dat zij werden afgeluisterd en vrijuit meenden te kunnen spreken. Naast deze opnames acht de rechtbank, waar relevant en van betekenis, ook de verklaringen van de gesprekspartners als getuigen van belang, alsmede diverse andere stukken in het dossier, waaronder informatie uit de inbeslaggenomen telefoons, een chatgesprek tussen derden en de verklaring van de verdachte ter zitting. Getuigenbewijs heeft de rechtbank slechts voor het bewijs gebruikt als de verdediging voldoende in de gelegenheid is geweest deze getuigen (in de praktijk: bij of in aanwezigheid van de rechter-commissaris) te bevragen.
6.2.3.6a Aandeel van [naam verdachte] : deelname aan Jabhat al-Nusra in algemene zin
In de eerste plaats kan naar het oordeel van de rechtbank uit de OVC-gesprekken, in onderlinge samenhang gezien met de bevindingen uit het onderzoek aan zijn telefoon, de betrokkenheid van [naam verdachte] bij Jabhat al-Nusra in het algemeen worden afgeleid.
Hierbij wijst de rechtbank op de volgende onderdelen. In file 7, een gesprek tussen [naam medeverdachte] , [naam verdachte] en [naam 3] , vertelt [naam verdachte] dat de Sheikh “
ons” heeft gestuurd met een groep en dat ze werden voorzien van mensen, munitie en wapens. In het digitaal onderzoek ziet de rechtbank een bevestiging dat het hierbij is gegaan om een gevechtseenheid waar [naam verdachte] dus naar eigen zeggen aan heeft deelgenomen. De rechtbank wijst hierbij op het chatgesprek dat [naam medeverdachte] met zijn broer [naam 4] voerde op 12 december 2016. Hierin wordt gesproken over het been/de voet van [naam verdachte] en dat hij naar een ziekenhuis in Duitsland moet. Tijdens dit gesprek zegt [naam 4] : “
[naam 3] moet niet tegen het ziekenhuis zeggen dat hij in de oorlog en bij de katiba was”.Het woord katiba is door de tolk vertaald als bataljon; een onderdeel van een vechtende groep. Dat [naam verdachte] de beschikking had over wapens, wordt bovendien bevestigd door wat [naam getuige 6] in file 4 zegt over [naam verdachte] die bij hem kwam met een wapen en raketten. Verder zegt [naam verdachte] in file 7 dat hij naar Aleppo wilde gaan om te onderhandelen en dat er door hem nog heen en weer werd geschoten.Dit gesprek sluit aan op andere gesprekken, zoals bijvoorbeeld file 6, dat (in deze gedeelten) een gesprek tussen [naam medeverdachte] en [naam verdachte] onderling betreft, waarin specifieke beschrijvingen voorkomen van situaties waarbij [naam medeverdachte] en/of [naam verdachte] kennelijk verkeren in het gezelschap van kopstukken van Jabhat al-Nusra en/of IS. Het gesprek in file 6 is gedetailleerd en intensief verhalend over de betrokkenheid van [naam medeverdachte] zelf, waarbij [naam verdachte] niet een onwetende luisteraar is, maar in ieder geval deels op de hoogte lijkt als het gaat om namen en posities. In een gesprek dat is opgenomen in de auto van [naam verdachte] van 28 oktober 2018 spreekt [naam 5] (ook genoemd: [naam 5] ) over een persoon in Syrië en dat diens zoons en broers bij het Vrije Syrische leger zaten. Hij zegt daarna tegen [naam verdachte] dat [naam verdachte] , samen met zijn broers, aan de andere kant zat en geparticipeerd had met zijn kameraden.In een gesprek dat ook is opgenomen in de auto van [naam verdachte] van 26 oktober 2018 wordt gesproken over de naam [naam 3] ; de naam waaronder [naam verdachte] ook bekend staat. [naam verdachte] vertelt hierover dat het Abu Luqman, een van de hooggeplaatste personen binnen Jabhat al-Nusra, hem deze bijnaam heeft gegeven toen zij elkaar in Tabqa ontmoetten.In een gesprek op 9 november 2018, kort na de aanhouding van [naam medeverdachte] , spreken [naam 3] ( [naam getuige 6] ), [naam verdachte] en zijn vrouw [naam 6] over deze aanhouding. Hierbij zegt [naam verdachte] onder meer
“hoe wisten ze dat we bij Jabhat Al Nus..a zaten/waren?”. Hierbij merkt de rechtbank op dat de verdachten ter verweer hebben gesteld dat dit een (zo begrijpt de rechtbank) ironische wijze van spreken is waarmee wordt bedoeld dat de spreker zich afvraagt waar men dergelijke onjuiste informatie vandaan haalt. Bij de beoordeling van dit verweer acht de rechtbank allereerst van belang dat [naam getuige 6] een duidelijk en rechtstreeks antwoord geeft op deze door [naam verdachte] gestelde vraag, namelijk dat een klacht was ingediend en dat – als dit niet was gedaan – niemand iets over hem (rechtbank leest: [naam medeverdachte] ) wist. Ten tweede speelt hierbij de context van het gesprek een rol. Zo zegt [naam verdachte] bijvoorbeeld dat hij tegen [naam medeverdachte] gezegd heeft dat hij naar Canada of Australië moest gaan en wordt erover gesproken dat er geen beeldmateriaal van [naam medeverdachte] is omdat hij berekenend te werk ging toen hij daar (rechtbank leest: in Syrië) was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de verdediging geschetste alternatieve uitleg van de zinsnede niet geloofwaardig en bedoeld om de waarheid te verhullen. Zij gaat uit van een letterlijke uitleg daarvan.
6.2.3.6b Aandeel van [naam verdachte] : leidinggevende rol binnen (onderdeel van) Jabhat al-Nusra
Bij de beoordeling of [naam verdachte] binnen Jabhat al-Nusra een leidende rol had, heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaringen van verschillende getuigen, bevindingen van het digitale onderzoek en samenhang met de zaak van [naam medeverdachte] .
6.2.3.6b.1 leidinggevende rol: getuigen
Verschillende getuigen hebben verklaard over de rol die [naam verdachte] in Syrië heeft gehad. Zo heeft [naam getuige 5] verklaard dat [naam medeverdachte] tegen hem gezegd heeft dat [naam verdachte] ervan profiteerde dat [naam medeverdachte] een belangrijke persoon binnen Jabhat al-Nusra was. [naam 10] heeft verklaard dat [naam verdachte] hem verteld heeft dat hij bij Jabhat al-Nusra zat en de assistent van Abu Luqman wasen [naam 3] ( [jaartal] ) heeft verklaard dat [naam verdachte] hem heeft verteld dat hij contact had met Abu Luqman en dat die hem de bijnaam [naam 3] heeft gegeven.[naam getuige 2] heeft verklaard dat hij [naam verdachte] in 2014 leerde kennen en dat [naam verdachte] hem aanbood om zijn broer, [naam 7] , te bevrijden van IS. Ook hij verklaart dat [naam verdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij de persoonlijke bewaker van de tweede man van IS, Abu Luqman, was. Voorts verklaart hij dat [naam verdachte] hem heeft verteld over zijn taak als leider op de Ba’athdam: het ontvangen van gevangenen, het martelen van sommige gevangenen en het in de rivier gooien van – aan betonnen voorwerpen vastgebonden - mensen. Hij verklaart verder dat [naam verdachte] heeft gezegd dat ook mensen werden gemarteld, gedood met een kogel en vervolgens in de rivier werden gegooid. [naam getuige 2] verklaart dat op de vraag aan [naam verdachte] of hij dat ook zelf deed, [naam verdachte] heeft gezegd dat hij een leider was en zijn handen niet vies hoefde te maken, maar dat hij het ook zelf deed als hij niet anders kon.
Op een soortgelijke wijze wordt verklaard door [naam getuige 1] . Ook hij verklaart dat [naam verdachte] – die een periode bij hem in huis woonde - aanbood om te helpen bij het bevrijden van de broer van [naam getuige 2] . Verder verklaart hij dat [naam verdachte] meerdere keren heeft gebeld met een hooggeplaatste cipier van de “punt 11” gevangenis van IS om informatie over [naam 7] te krijgen en dat het telefoonnummer van een dergelijk persoon alleen beschikbaar is voor de eerste of tweede linie (ofwel de leiding) van Jabhat al-Nusra. Hiernaast verklaart [naam getuige 1] dat hij via zijn voormalige functie binnen een mediakantoor wetenschap heeft dat [naam verdachte] de persoonlijk begeleider van Abu Luqman was. Hij verklaart verder dat [naam verdachte] hem dit ook zelf heeft verteld, waarbij [naam verdachte] gezegd heeft dat hij de emir van de Sad Al Baath’ was.In het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [naam getuige 1] verklaard dat [naam verdachte] hem heeft verteld over de moord op een persoon genaamd [naam 8] , waarbij [naam verdachte] vertelde dat ze hem hadden meegenomen naar de Al Ba’athdam en hij werd vermoord door [naam verdachte] en een andere persoon.[naam getuige 3] verklaart dat [naam medeverdachte] en [naam verdachte] behoorden tot dezelfde organisatie als hijzelf, te weten Jabhat al-Nusra.
6.2.3.6b.2 leidinggevende rol: digitaal onderzoek
Uit de bevindingen van het digitale onderzoek volgt verder dat in de telefoon van [naam verdachte] informatie is aangetroffen die bijdraagt aan de vaststelling dat [naam verdachte] een leidinggevende rol binnen Jabhat al-Nusra innam. De rechtbank wijst hierbij op het chatgesprek dat op 28 september 2015 tussen [naam 9] en [naam verdachte] plaatsvond met betrekking tot het sturen van geld door [naam verdachte] . Een van de eerste dingen die de gesprekspartner van [naam verdachte] schrijft is “
Hoe gaat het emir van Al-Ba’th dam”. [naam verdachte] reageert hier in het chatgesprek niet op en ter zitting heeft hij hierover niet willen verklaren.
6.2.3.6b.3 leidinggevende rol: samenhang [naam medeverdachte]
In het tevens vandaag uitgesproken vonnis van medeverdachte [naam medeverdachte] is wettig en overtuigend bewezen dat [naam medeverdachte] – kort gezegd – heeft deelgenomen aan Jabhat al-Nusra en binnen deze organisatie een leidinggevende rol vervulde. Uit het dossier komt naar voren dat ook in die periode er contact tussen de broers was en dat [naam verdachte] profiteerde van de vooraanstaande rol van [naam medeverdachte] . In OVC file 4 zegt [naam medeverdachte] bijvoorbeeld over een situatie dat Daesh (rechtbank: ISIS) hem probeerde ‘binnen te halen’ dat “
ik kom. En als ik kom, neem ik [naam verdachte] mee”.Daarbij komt naar voren dat ook [naam verdachte] – via [naam medeverdachte] – contact had met hooggeplaatste leiders van Jabhat al-Nusra. Zo zegt hij dat Abu Luqman hem zijn bijnaam heeft gegeven en spreken de broers in file 6 over een ontmoeting met Al-Adnani.
De rechtbank concludeert dat [naam verdachte] leidinggevende was voor Jabhat al-Nusra in de Al Ba’athdam. Ten aanzien van deze dam overweegt de rechtbank dat uit verschillende dossierstukken volgt dat Jabhat al-Nusra hier (onder meer) een gevangenis had gevestigd. Uit de in het dossier opgenomen tijdlijn volgt dat de Al Ba’athdam door Jabhat al-Nusra is ingenomen op 4 februari 2013. Verder verklaren de getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 1] ( [naam getuige 1] ) en [naam getuige 3] dat de dam een gevangenis van Jabhat al-Nusra was en verklaart [naam 3] ( [jaartal] ) dat Jabhat al-Nusra de dam had ingenomen, dat hij had gezien dat het gebied eromheen verboden terrein werd en dat er een hoofdkwartier en tevens een gevangenis was gevestigd.
6.2.3.6c Aandeel van [naam verdachte] : conclusie
Voor al deze voorgaande omstandigheden in onderling verband bezien heeft [naam verdachte] nagenoeg geen inhoudelijke verklaring willen geven, dan een aantal losse opmerkingen op zitting die in feite neerkomen op een kale ontkenning. Gezien de verregaande, diverse en gedetailleerde inhoud van deze bewijsmiddelen is deze procesopstelling volstrekt onvoldoende om tegenwicht te bieden aan de inhoud van het dossier. Gelet op hetgeen is overwogen in paragraaf 6.2.3.6 concludeert de rechtbank dat [naam verdachte] in de tenlastegelegde periode was aangesloten bij Jabhat al-Nusra en dat hij hierbij een leidinggevende rol had.
6.2.3.7.
Veroordeling [naam medeverdachte]
Bij uitspraak van heden is [naam medeverdachte] veroordeeld wegens het vervullen van een leidinggevende rol bij Jabhat al-Nusra.
Hoewel diens rol en activiteiten afweken van die van [naam verdachte] zelf - [naam medeverdachte] heeft immers een meer prominente rol op hoger niveau gehad dan [naam verdachte] -, vormt het bewijs van zijn deelname en leidinggeven aan een terroristische organisatie mede een ondersteuning voor de hiervoor genoemde conclusie. Dit volgt reeds uit de samenhang die in de bewijsmiddelen – met name in de eigen uitingen van de verdachten in de OVC-gesprekken – is te lezen tussen hun levens in de ten gelaste gelegde periode, waaronder hun gedeelde kennis van en ervaringen met de leiders van Jabhat al-Nusra. Die samenhang maakt het waarschijnlijker dat als betrouwbaar te beschouwen (delen van) bewijsmiddelen in de zaak van de een, kunnen worden gevolgd in de zaak van de ander.
6.2.3.8.
Eindconclusie ten aanzien van het tenlastegelegde
Wettig en overtuigend is bewezen dat [naam verdachte] heeft deelgenomen aan Jabhat al-Nusra, een terroristische organisatie die het oogmerk had om terroristische misdrijven te plegen, terwijl hij aan een onderdeel van deze organisatie, te weten de Al-Ba’athdam, leiding heeft gegeven, zodat het feit bewezen zal worden verklaard.