ECLI:NL:RBROT:2021:9024

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
9324388_KTN-17092021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning in het kader van woonbegeleidingsovereenkomst na beëindiging begeleiding door zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonstad Rotterdam (eiseres) en een gedetineerde huurder (gedaagde). De gedaagde, die in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden verblijft, had een huurzorgovereenkomst met Woonstad in het kader van een woonbegeleidingstraject. Deze overeenkomst was onlosmakelijk verbonden met een woonbegeleidingsovereenkomst met het Centrum voor Vrijwillige en Professionele Maatschappelijke Dienstverlening (CVD).

De vordering van Woonstad was gericht op de ontruiming van de woning van de gedaagde, omdat het CVD de woonbegeleidingsovereenkomst had beëindigd wegens agressief gedrag van de gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat de beëindiging van de woonbegeleidingsovereenkomst ook de huurovereenkomst met Woonstad beëindigde, waardoor de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef.

De rechter overwoog dat de gedaagde niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat het CVD in redelijkheid de begeleiding had kunnen beëindigen. De kantonrechter wees de vordering van Woonstad toe en bepaalde dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan Woonstad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9324388 VV EXPL 21-302
uitspraak: 30 juli 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde], thans gedetineerd en verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden (PPC)
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonstad’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de dagvaarding van 8 juli 2021, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2021. Namens Woonstad zijn verschenen mr. R. van der Hoeff (gemachtigde) en [naam 1] (medewerker sociaal beheer). [gedaagde] is in persoon verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekening gehouden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
Tussen Woonstad als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat sinds 20 februari 2019 in het kader van het woonbegeleidingstraject Skaeve Huse een overeenkomst voor huur en zorg (hierna: huurzorgovereenkomst) met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 1] (hierna: de woning).
2.3
In de huurzorgovereenkomst staan onder meer de volgende bepalingen:
Nemen bij het sluiten van de huurovereenkomst het volgende in aanmerking:[…]C. Verhuurder heeft met de gemeente Rotterdam en de zorginstelling Stichting Centrum voor Vrijwillige en Professionele Maatschappelijke Dienstverlening (hierna te noemen: ‘CVD’) een samenwerkingsovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan zij binnen het project ‘Skaeve Huse’ elf wooneenheden ter beschikking stelt voor woonbegeleiding (waaronder het ontvangen van zorg). Het doel van Skaeve Huse is het bieden van wonen met zorg en begeleiding aan personen die in hun oude woonomgeving voor overmatige overlast hebben gezorgd.[…]E. Huurder heeft met CVD een woonbegeleidingsovereenkomst afgesloten. De woonbegeleidingsovereenkomst is aan deze huurovereenkomst gehecht.[…]J.Verhuurder stelt het gehuurde aan huurder ter beschikking voor de duur van de woonbegeleiding en (de duur van) deze huurovereenkomst is afhankelijk van en gekoppeld aan (de duur van) de woonbegeleidingsovereenkomst.K. Bij het einde van de woonbegeleidingsovereenkomst, op welke grond dan ook, eindigt ook deze huurovereenkomst. Opzegging/ beëindiging van de woonbegeleidingsovereenkomst door huurder of de zorginstelling behelst tevens opzegging / beëindiging van deze huurovereenkomst.[…]M. het gehuurde wordt door verhuurder aan huurder verhuurd onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat daadwerkelijk woonbegeleiding door CVD plaatsvindt.
2.1
het gehuurde is uitsluitend bestemd om (enkel) door huurder te worden gebruikt als woonruimte in samenhang met een woonbegeleidingsovereenkomst, overeenkomstig het hiervoor onder A tot en met P bepaalde. […]
9.5
Opzegging door huurder van de woonbegeleidingsovereenkomst geldt als opzegging van deze overeenkomst.
2.4
In de woonbegeleidingsovereenkomst is onder meer, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“1.3.3. Het CVD kan de overeenkomst per direct beëindigen in geval van gewichtige redenen, daaronder ni elk geval te verstaan zodanige wijziging in de persoonlijke omstandigheden van cliënt dat in redelijkheid niet van het CVD gevergd kan worden dat zij de woonbegeleiding voortzet.1.3.4 Daarvan is onder meer sprake in de volgende gevallen:a. acuut gevaar of overlast door cliënt zelf;b. acuut gevaar of overlast voor de omgeving;c. het bij voortduring niet nakomen van bepalingen van de overeenkomst”
2.5
[gedaagde] staat vanaf 14 november 2019 onder bewind. Het bewind is op 5 juli 2021 opgeheven.
2.6
Op 20 mei 2021 heeft [gedaagde] zich dusdanig agressief gedragen dat hij door de politie is gearresteerd en tot op heden nog steeds gedetineerd zit. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt het volgende:
“Op 20 mei 2021 omstreeks 17:00 uur werd ik gebeld door mijn collega genaamd [naam 2]. Ik hoorde dat ze mij telefonisch meedeelde dat de situatie op mijn werk uit de hand liep. Ik hoor haar namelijk zeggen: “[gedaagde] heeft een stoeptegel door het raam gegooid en die stoeptegel is op mij terecht gekomen.” Ik ben vervolgens naar het bedrijfspand gegaan. Het bedrijfspand bevind zich op de [adres 2]. Toen ik ter plaatse was zag ik dat de ruit van mijn pand was ingegooid. Ook zag ik dat de brievenbus was ingedeukt. Daarnaast zag ik dat de bewonersmobiel kapot was, het scherm was namelijk gebroken. […]”
2.7
Bij brief van 21 mei 2021 heeft het CVD aan [gedaagde] het volgende bericht:
“Uw agressieve gedrag en bedreigingen richting het CVD personeel is voor het CVD aanleiding om de begeleiding op Skaeve Huse per 21 mei 2021 te stoppen.
In uw huurzorgovereenkomst met Woonstad staat dat de begeleiding onlosmakelijk verbonden is aan het wonen op [adres 1]. Dit betekent, conform de huurzorgovereenkomst, dat u de woning moet verlaten.”

3..De vordering

3.1
Woonstad vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening drie dagen na betekening van dit vonnis de woning gelegen aan de [adres 1] dient te ontruimen en te verlaten onder afgifte van alle sleutels en ter vrije en algehele beschikking te stellen van Woonstad, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke proceskosten van € 462,50, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2
Aan de vordering heeft Woonstad -kort gezegd- ten grondslag gelegd dat nu het CVD bij brief van 21 mei 2021 de woonbegeleidingsovereenkomst heeft beëindigd vanwege agressief gedrag en bedreigingen richting het CVD personeel, daarmee ook het recht van [gedaagde] om de woning te bewonen is komen te vervallen. [gedaagde] woont thans zonder recht of titel in de woning. Daarnaast heeft Woonstad aangevoerd dat [gedaagde] jegens Woonstad toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door overlast te veroorzaken. Op grond van artikel 18.4 van de algemene voorwaarden maakt Woonstad aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten van € 462,50. Woonstad heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat wooneenheden bij Skaeve Huse schaars zijn en er een wachtlijst bestaat.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling

5.1
In kort geding dient, mede op basis van hetgeen naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten feiten en omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Woonstad in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.2
Indien juist is dat, naar Woonstad heeft betoogd, met het eindigen van de woonbegeleidingsovereenkomst met [gedaagde] ook de huurovereenkomst is geëindigd, verblijft [gedaagde] sindsdien zonder recht of titel in de woning en maakt hij daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van Woonstad. Het spoedeisend belang is hiermee gegeven, zeker indien daarbij betrokken wordt dat het hier gaat om een beperkt aantal (sociale) wooneenheden die Woonstad zo spoedig mogelijk weer wil kunnen verhuren aan de doelgroep waarvoor zij die heeft bestemd.
5.3
De door Woonstad en [gedaagde] ondertekende huurzorgovereenkomst heeft een gemengd karakter. De overeenkomst strekt enerzijds tot het verschaffen van woonruimte aan [gedaagde], die daarvoor een maandelijkse huurprijs is verschuldigd, terwijl anderzijds een woonbegeleidingsovereenkomst tussen [gedaagde] en het CVD is gesloten die blijkens de huurzorgovereenkomst een onlosmakelijk geheel vormt met de huur(zorg)overeenkomst.
5.4
Dat er een nauwe relatie bestaat tussen de bewoning van de woning door [gedaagde] en zijn begeleiding door het CVD daarbij, blijkt onder meer uit het feit dat in de huur(zorg)overeenkomst op diverse plaatsen een direct verband wordt gelegd tussen het einde van de woonbegeleiding van [gedaagde] door het CVD en het einde van het gebruik van de woning. Bovendien is uitdrukkelijk bepaald dat de woning ter beschikking wordt gesteld voor de duur van de woonbegeleiding, dat bij het einde van de woonbegeleidingsovereenkomst ook de huur(zorg)overeenkomst eindigt en dat [gedaagde] zich niet alleen gedurende de huurperiode blijvend voor woonbegeleiding moet openstellen, maar ook dat de woonbegeleiding daadwerkelijk plaatsvindt.
5.5
Bij een dergelijke, gemengde, overeenkomst zijn de voor die beide overeenkomsten geldende bepalingen in beginsel naast elkaar van toepassing (zie artikel 6:215 BW), en kan de huurder zich ook op huurbescherming beroepen, tenzij deze bepalingen niet goed met elkaar verenigbaar zijn of de strekking van de bepalingen zich tegen de toepassing ervan op de overeenkomst verzet. Dat is voor wat betreft de huurbeschermingsbepalingen het geval indien de begeleidingsovereenkomst duidelijk overheerst en voortzetting van het gebruik van de woning zonder begeleiding strijdig is met het doel van de overeenkomst.
5.6
Met Woonstad is de kantonrechter van oordeel dat hier het begeleidingselement overheerst. Zo blijkt uit de considerans van de huur(zorg)overeenkomst dat de woning aan [gedaagde] ter beschikking wordt gesteld nadat hij in zijn oude woonomgeving voor overmatige overlast heeft gezorgd opdat onder begeleiding door het CVD [gedaagde] (weer) zelfstandig leert wonen en maakt de overeenkomst op diverse plaatsen helder dat het recht van [gedaagde] om de woning te bewonen is gekoppeld aan het daadwerkelijk ontvangen van woonbegeleiding door het CVD.
5.7
Beoordeeld dient vervolgens te worden of aannemelijk is dat in een (eventueel aan te spannen) bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het CVD in redelijkheid de woonbegeleidingsovereenkomst heeft mogen beëindigen, zodat daarmee ook de huurovereenkomst is geëindigd als gevolg waarvan [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft.
5.8
Woonstad heeft gesteld dat [gedaagde] zich meermalen agressief heeft geuit jegens medewerkers van het CVD. Het agressieve gedrag van [gedaagde] heeft zich vanaf december 2020 geuit in bedreigingen, beledigingen, schelden en schoppen en slaan tegen de ramen en deur van het kantoor van de beheerder op het terrein van Skaeve Huse. Op 20 mei 2021 is de situatie met [gedaagde] dusdanig uit de hand gelopen, aldus Woonstad, dat [gedaagde] is gearresteerd en thans nog gedetineerd is. [gedaagde] heeft met zijn ongewenste en ernstige gedrag meer dan eens een grens overschreden. Doordat [gedaagde] niet bereid of in staat was om zijn gedrag aan te passen, zich niet begeleidbaar heeft opgesteld, zijn wooneenheid heeft verwaarloosd en beschadigd en doordat een derde partij die zorg bood (Frivoor) de begeleiding in februari 2021 had stopgezet, restte het CVD geen andere mogelijkheid dan de woonbegeleidingsovereenkomst te beëindigen, aldus Woonstad. Daar komt bij dat door het agressieve gedrag van [gedaagde] de veiligheid van de medewerkers van het CVD niet meer gegarandeerd kon worden.
5.9
[gedaagde] heeft ter zitting de door Woonstad aangevoerde incidenten erkend. Hij heeft het gevoel dat hij niet geholpen wordt door het CVD waardoor hij vaak gefrustreerd raakt. In de visie van [gedaagde] zit hij dan ook niet op zijn plek binnen Skaeve Huse. [gedaagde] heeft voorts aangegeven dat hij niet goed kan omgaan met de medebewoners en dat hij daarom mensen heeft bedreigd en geslagen en hij er niet meer wil wonen.
5.1
De kantonrechter overweegt als volgt. De aard van het werkveld van het CVD brengt weliswaar mee dat van medewerkers van het CVD verwacht mag worden dat zij een meer dan gemiddeld hoge tolerantiegrens hebben in hun omgang met huurders/cliënten, maar ook die grens kan worden overschreden. De bedreigingen en agressieve uitingen van [gedaagde] hebben na aanvang van de huurzorgovereenkomst meermaals plaatsgevonden en hebben er toe geleid dat [gedaagde] gedetineerd zit. Gelet hierop lijkt de conclusie van het CVD dat zij geen vertrouwen meer heeft in haar mogelijkheden een goede begeleiding te kunnen bieden aan [gedaagde], gerechtvaardigd. Ook bij [gedaagde] zelf lijkt de bereidheid tot medewerking aan en vertrouwen in de begeleiding te ontbreken, nu [gedaagde] heeft aangegeven dat hij het verblijf binnen Skaeve Huse als niet prettig ervaart. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] niet voldoet aan zijn verplichting om zich begeleidbaar op te stellen uit hoofde van zowel de woonbegeleidingsovereenkomst als de huurovereenkomst, hetgeen in ieder geval op grond van de woonbegeleidingsovereenkomst (zie onder 2.4) aan het CVD een gewichtige reden geeft om de overeenkomst met [gedaagde] per direct te beëindigen.
5.11
Bij deze stand van zaken is te verwachten dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het CVD de woonbegeleidingsovereenkomst in redelijkheid heeft mogen beëindigen en dat daarmee, gelet op hetgeen onder 5.6 is overwogen, ook de huurovereenkomst is geëindigd, zodat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft.
5.12
Gelet op het belang van Woonstad om de woning ter beschikking te kunnen stellen aan iemand die zich wel wil laten begeleiden, wordt de door Woonstad gevorderde ontruiming toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de ontruimingstermijn in redelijkheid zal vaststellen op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
5.13
Voor de door Woonstad gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geldt als uitgangspunt dat deze kosten moeten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Die toets houdt in dat buitengerechtelijke werkzaamheden slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Nu geen verweer gevoerd is tegen deze vordering wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van Woonstad op dit punt. Dit leidt tot het oordeel dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 462,50 worden toegewezen.
5.14
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres 1] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en de woning onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Woonstad van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 126,- aan griffierecht, € 121,39 aan dagvaardingskosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Willemsen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789