1.3.6Schijf 6 - bij bouwkosten vanaf € 26.700.000,01 wordt het tarief van de schijven 1, 2, 3, 4 en 5 over de bij die schijven genoemde bedragen geheven vermeerderd met 0,83% van het gedeelte van de bouwkosten, die vallen in deze schijf met een maximum van € 1.018.813,30
In de toelichting op de Verordening staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Artikelsgewijs
Artikel 1.1 Tarieventabel
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt de hoogte van de verschuldigde leges bepaald aan de hand van de in artikel 1.1.1 vastgelegde objectieve prijsbepalingsmethodiek. Daarbij gaat het altijd om de prijs die van toepassing is op de bedrijfsmatige realisatie van het aangevraagde bouwplan. Dit betekent dat het niet relevant is of de werkzaamheden door een aannemer of in eigen beheer worden uitgevoerd, dat niet relevant is of sprake is van een tijdelijke of een permanente bouwactiviteit, dat niet relevant is of gebruik wordt gemaakt van nieuwe of van tweedehands materialen en dat alle als bouwactiviteit te duiden objecten onder deze regeling vallen. (…).”
Verweerder hanteert bij de beoordeling de Richtlijn berekening bouwkosten als grondslag voor de bouwleges (hierna: Richtlijn). Daarin staat onder meer:
“Binnen de Gemeente Rotterdam wordt een richtlijn gehanteerd voor het bepalen van de Bouwkosten die de maatstaf zijn voor de heffing van bouwleges. De bouwkosten zoals opgenomen in Verordening leges omgevingsvergunning worden omschreven in de NEN 2699 (investerings- en exploitatiekosten van onroerende zaken bedoeld voor de informatieoverdracht van kosten en kwaliteitgegevens).
De bouwkosten kunnen op diverse manieren worden begroot, de begroting dienen te voldoen aan de hierboven genoemde normen. De begroting opgesteld conform de STABU-codering (gebaseerd op de STABU bestekssystematiek) voldoet hieraan. Een andere benaming voor deze begrotingsmethodiek is een zgn. MAMO-begroting (Materiaal, Arbeid, Materieel, Onderaanneming) en bestaat uit gedetailleerde / onderbouwde begrotingsregels. Met deze begroting kan men de inschrijfbegroting van de aannemer controleren op regelniveau. De voor leges opgegeven bouwkosten worden inhoudelijk gecontroleerd op prijsniveau en compleetheid. De hieronder opgenomen lijst is indicatief opgesteld en dient als leidraad voor de controle van de opgegeven bouwkosten. De indeling van de lijst komt overeen met de reguliere opbouw van een aannemersbegroting. Aan het begin van elke regel zijn de bijbehorende hoofdstukken conform de STABU-codering opgenomen. (…)”
Daaronder volgt een opsomming van diverse bouwkosten, onderverdeeld in directe bouwkosten en indirecte bouwkosten. Tot slot wordt een omschrijving gegeven van niet tot de bouwkosten behorende kosten.
5. Uit de hiervoor weergegeven regels volgt dat voor de hoogte van de leges bepalend is de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd, althans voor zover de werkzaamheden zijn omschreven in de NEN 2699-norm (en dus in de Richtlijn).
Anders dan eiseres aanvoert zijn de werkelijke of eigen bouwkosten dus niet van belang.
Dat verweerder leges mag heffen over bouwkosten die zijn gebaseerd op normbedragen (en niet op de echte bouwkosten) volgt onder meer uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:689. 6. Op verweerder rust vervolgens de bewijslast dat hij de bouwkosten waarop de aanslag is gebaseerd niet te hoog heeft vastgesteld (vergelijk r.o. 6.4.3. van de uitspraak van Hof Amsterdam van 18 december 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4979). 7. Voor de berekening van de bouwkosten die in het economisch verkeer betaald zouden worden, moet volgens partijen worden gekeken naar de bouwtekeningen die waren gevoegd bij de aanvraag die heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Daaruit volgt immers voor welk bouwwerk de omgevingsvergunning is aangevraagd. De rechtbank acht dit een juist uitgangspunt, dat aansluit bij het bepaalde in artikel 1.1 van de Tarieventabel over de heffingsmaatstaf.
8. Volgens verweerder heeft hij aan de hand van de bij de omgevingsvergunning horende bouwtekeningen een berekening (‘Recapitulatie berekening leges’, bijlage 9B bij het verweerschrift) gemaakt van alle onderdelen van het vergunde gebouw (onderverdeeld in: bouwkundige werken, installaties, vaste inrichting en terreinvoorzieningen) en de kosten daarvan (= de directe bouwkosten) en van de algemene uitvoeringskosten en opslagen (= de indirecte bouwkosten).
De bedragen zijn berekend met het ramingsprogramma Bouwkostencheck, een online begrotingsprogramma voor het ramen van bouwkosten, speciaal ontwikkeld door IGG Bouweconomie voor gemeenten om bouwkosten te controleren.
De rechtbank vindt dit een afdoende en objectiveerbare methode om de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald te berekenen.
9. Verweerder heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de door hem opgevoerde bouwkosten zijn terug te voeren op de bouwaanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen. Uit de bouwtekeningen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat 56 van de 64 units van het project niet afgewerkt en ingericht worden opgeleverd, zoals eiseres ook betoogt. Verweerder maakt niet aannemelijk dat deze 56 units wel als afgewerkte units op de bouwtekening(en) staan, zoals hij immers betoogt. Daarom valt niet in te zien waarom verweerder voor alle units uitgaat van een volledige (binnen)afwerking.
Daarnaast heeft verweerder ook een bedrag in zijn begroting opgenomen voor een trafohuisje. Dit staat weliswaar op de tekening, maar de rechtbank vindt aannemelijk dat eiseres niet degene is die dit trafohuisje gaat bouwen, aangezien zij niet de eigenaar is van de grond waarop dit huisje staat.
Tot slot heeft verweerder voor “algemene kosten bouwbedrijf” een opslag van 6 % aangehouden en voor “winst en risico” een opslag van 4,5 %. Een onderbouwing voor deze percentages ontbreekt.
10. Omdat verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd, beoordeelt de rechtbank of eiseres de door haar voorgestane bouwkosten aannemelijk maakt. Dat is niet het geval.
Eiseres verwijst naar de open begroting van haar aannemer van 14 februari 2019, maar die begroting is gebaseerd het verkoopboekje van het project [naam gebouw] en niet op de bouwaanvraag en bouwtekeningen. De rechtbank begrijpt dat dit in lijn ligt met de bouwtekeningen, maar het is geen directe weerslag van de kosten van het project “[naam gebouw]”. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat de kosten van onderaannemers niet zijn meegenomen in de begroting.
Verder is in de begroting een korting opgenomen, maar een korting is geen onderdeel van de prijs in het normale economisch bouwverkeer, zoals bedoelt in de Verordening. Een korting kan namelijk per aannemer verschillen en van verschillende factoren afhankelijk zijn, bijvoorbeeld of er meerdere projecten tegelijk aan een aannemer worden gegund. Voor de berekening van de geobjectiveerde bouwsom dienen dergelijke kortingen dan ook buiten beschouwing te blijven.
11. Omdat beide partijen de door hen voorgestane heffingsmaatstaf niet aannemelijk maken, stelt de rechtbank deze schattenderwijs vast op € 2.700.000,-, daarbij in aanmerking nemend hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht.
12. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en de rechtbank zal de grondslag voor de legesheffing vaststellen op € 2.7.00.000,-. Een heffingsmaatstaf van € 2.700.000,- leidt op basis van de Tarieventabel tot een aanslag van € 53.002,43.
13. Omdat het beroep reeds om het voorgaande gegrond is, behoeven de overige gronden van eiseres over de motivering van het bestreden besluit en het niet horen in bezwaar geen bespreking meer.
14. Verweerder moet het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere reactie van 24 april 2021 met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1). Voor vergoeding van het bezwaar bestaat geen aanleiding, omdat eiseres daarin niet werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde.
Van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.