ECLI:NL:RBROT:2021:8828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
C/10/623826 / KG ZA 21-712
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door gedaagden jegens eiser in het kader van uitzendovereenkomst en aansprakelijkheid van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Neutral Freight Academy B.V. (NFA) en verschillende gedaagden, waaronder Connecting People B.V. (CP), Connecting People Agency B.V. (CPA) en Connecting People Holding B.V. (CP Holding). NFA vorderde dat gedaagden zouden worden veroordeeld tot het staken van onrechtmatige gedragingen, meer specifiek het ter beschikking stellen van uitzendkrachten aan RIF Europe B.V., een opdrachtgever van NFA, zonder toestemming van NFA. De rechtbank oordeelde dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door in strijd met de samenwerkingsovereenkomst uitzendkrachten ter beschikking te stellen aan RIF, wat resulteerde in een veroordeling tot het staken van deze activiteiten en het betalen van een dwangsom van € 5.000 per dag voor iedere overtreding. De rechtbank overwoog dat er sprake was van misbruik van identiteitsverschil, waarbij de bestuurder van de betrokken vennootschappen, [naam gedaagde], persoonlijk aansprakelijk kon worden gehouden voor de onrechtmatige daden. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.536,27 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623826 / KG ZA 21-712
Vonnis in kort geding van 8 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEUTRAL FREIGHT ACADEMY B.V.,
gevestigd te Rozenburg,
eiseres,
advocaat mr. D.A.M. Lagarrigue te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONNECTING PEOPLE B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONNECTING PEOPLE AGENCY B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. de Pater te Breda,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONNECTING PEOPLE HOLDING B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. R.W. de Pater te Breda.
Partijen zullen hierna afzonderlijk NFA, CP, CPA, CP Holding en [naam gedaagde] genoemd worden. CPA en [naam gedaagde] worden hierna gezamenlijk aangeduid als CPA c.s.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 16 augustus 2021;
  • de 27 producties van NFA;
  • de 18 producties van CPA c.s.;
  • de mondelinge behandeling op 25 augustus 2021;
  • de pleitnota van NFA;
  • de pleitnota van CPA c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
NFA is een uitzendbureau dat gespecialiseerd is in het leveren van uitzendkrachten in de logistiek en luchtvrachttransport.
2.2.
CP en CPA richten zich op personeelsbeheer en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Enig aandeelhouder en bestuurder van CP is CP Holding. [naam gedaagde] is tot 18 juni 2021 enig aandeelhouder en bestuurder van CP Holding geweest.
CPA heeft meerdere bestuurders. Op 4 juni 2021 is CP Holding uitgetreden als bestuurder van CPA en is [naam gedaagde] in de functie van bestuurder van CPA getreden.
2.3.
NFA heeft met CP een samenwerkingsovereenkomst, gedateerd 9 maart 2021, gesloten. De samenwerkingsovereenkomst is ondertekend door [naam gedaagde] namens CP en door [naam 1] (hierna: [naam 1]) namens NFA. In de samenwerkingsovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
1
CP shall, in performing the tasks and services to be provided by it pursuant to this
agreement, refrain from directly or indirectly recruiting or approaching all clients (CP need permission from NFA in case of any contact with ALL of the clients from Neutral Freight Academy B.V) where CP’s temporary workers/detached workers are to be employed on behalf of NFA. NFA will introduce CP to existing pocket of the clients where CP send the people asap, all operational and strategic moves stay at site of NFA.
(…)
2.1
CP’s invoices will be sent directly to the client. Hours before send to clients will be check and confirmed by Neutral Freight Academy.
2.2
Upon receipt of payment, the rate agreed between CP and NFA. Which has been agreed in writing will be paid to NFA. First version of cooperation and prices and tariffs was agreed already by CP and NFA and confirmed by email. Part of this agreement is confirmed offer from CP to NFA – an integral part of this contract. During cooperation CP with NFA will back to negotiations around basic factors and prices
(…)
3
If one of the parties violates the provisions of the preceding articles, the violating party shall, without any notice of default being required, be liable to the other party for an immediately payable penalty, not subject to judicial moderation, of €5,000 per violation as well as an immediately payable penalty of €5,000 per month for each violation. And penalty of € 1,000 for each day or part of a day that the violation continues after notification of the violation continues after notification of its discovery, without prejudice to the obligation to pay full compensation.
(…)”
2.4.
Op 26 juni 2021 heeft [naam gedaagde] via WhatsApp het volgende bericht gestuurd aan [naam 1]:
“Goodmorning [naam 1], we made an conclusion based on everything. We wanted to tell you personally but you where to busy. We don’t want to be partners from NFA. We see how you try to play with us in different things by. First you used us. For your strategy, than slowly slowly you where kicking us out. And put nfa people on the planning. In stead of our people. You want to work with us in a new company but you didn’t tell this to [naam 2] and [naam 3]. (…) So we decide to go as a separate party, CP is also Sold.”
2.5.
Bij brief van 21 juli 2021, gericht aan alle gedaagden, heeft NFA medegedeeld dat zij erachter is gekomen dat CPA een samenwerking is aangegaan met RIF Europe B.V. (hierna: RIF), een opdrachtgever van NFA, en dat die handelwijze in strijd is met de samenwerkingsovereenkomst, als gevolg waarvan er boetes zijn verschuldigd. NFA sommeert gedaagden het verrichten van werkzaamheden voor opdrachtgevers van NFA – in het bijzonder RIF – te staken, schriftelijk te verklaren zich te zullen houden aan de samenwerkingsovereenkomst en een boetebedrag van € 10.000,00 te betalen.
2.6.
Gedaagden hebben geen gevolg gegeven aan de sommaties van NFA.

3..Het geschil

3.1.
NFA vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot het per direct staken van de onrechtmatige gedragingen, meer in het bijzonder het ter beschikking stellen van uitzendkrachten aan RIF, dan wel op andere wijze activiteiten verrichten ten behoeve van RIF dan wel andere opdrachtgevers van NFA, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding en voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen;
zodanige voorziening(en) te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren in lijn en strekking als omschreven in de dagvaarding;
gedaagden te veroordelen in de volledige kosten van dit geding, waarvan de advocaatkosten thans begroot op € 7.000,00 exclusief btw, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
CPA c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
CP en CP Holding zijn niet in de procedure verschenen. Bij de dagvaarding, gericht aan hen, zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht genomen, zodat tegen CP en CP Holding verstek zal worden verleend.
4.2.
Op grond van artikel 140 lid 3 Rv wordt thans één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.3.
In geschil is de vraag of gedaagden onrechtmatig handelen c.q. hebben gehandeld jegens NFA.
4.4.
De samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen NFA en CP. Voorafgaande aan deze procedure had Baghwandin de suggestie gewekt dat zij meende de overeenkomst niet te hebben ondertekend, maar ter zitting heeft zij alsnog erkend de overeenkomst namens CP te hebben ondertekend. Uit artikel 1.0 van de samenwerkingsovereenkomst kan worden afgeleid dat NFA CP in contact zal brengen met haar klanten c.q. relaties, opdat CP uitzendkrachten ter beschikking stelt aan de relaties van NFA. Voorts is daarin bepaald dat het CP niet is toegestaan om, direct dan wel indirect, relaties van NFA te benaderen zonder toestemming van NFA. Dat is niet in geschil. Verder kan uit artikel 2.2 van de samenwerkingsovereenkomst worden opgemaakt dat partijen een tarief c.q. provisie hebben afgesproken dat CP aan NFA dient te betalen. Er wordt in dat artikel verwezen naar een offerte die CP in dat kader aan NFA heeft voorgelegd en door NFA akkoord is bevonden. Deze ondertekende offerte is bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd. Bovendien heeft [naam gedaagde] ter zitting erkend – hoewel de advocaat van CPA c.s. dat in zijn pleitnota had betwist – dat er een provisie was afgesproken, maar daarbij te kennen gegeven dat de kosten uiteindelijk te hoog waren en partijen nog nadere prijsafspraken zouden maken. Over de hoogte van de provisie verschillen partijen van mening, maar die kwestie is voor de beoordeling van de vordering tot het staken van de betreffende onrechtmatige gedragingen niet van belang en kan in het midden worden gelaten.
4.5.
NFA stelt dat gedaagden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld c.q. handelen door, in strijd met de samenwerkingsovereenkomst, zonder toestemming van NFA uitzendkrachten ter beschikking te stellen aan opdrachtgevers van NFA, in het bijzonder RIF. [naam gedaagde] c.q. CP Holding heeft namens CPA rechtstreeks een detacheringsovereenkomst gesloten met RIF met als enig motief om de afdracht van provisie aan NFA en de afspraak van artikel 1 van de samenwerkingsovereenkomst te omzeilen. Daarmee is sprake van misbruik van identiteitsverschil en kunnen gedaagden worden aangesproken uit hoofde van onrechtmatige daad, aldus NFA.
4.6.
CPA c.s. voeren aan dat de samenwerkingsovereenkomst is aangegaan op naam van CP, maar dat deze vrijwel direct is overgenomen door CPA (indeplaatsstelling). Onder verwijzing naar hun producties 2 t/m 4, 10, 11 en 13 stellen zij dat het de bedoeling was dat CPA de werkzaamheden voor RIF zou verrichten. NFA heeft actief meegeholpen om het detacheringscontract tussen CPA en RIF tot stand te brengen en was overal van op de hoogte. [naam 1] en [naam gedaagde] waren in gesprek over plannen, waarbij [naam 1] een belangrijke rol zou vervullen bij CPA, aldus CPA c.s.
4.7.
Voor de vraag of er sprake is van misbruik van identiteitsverschil dan wel of er grond bestaat voor vereenzelviging van rechtspersonen, neemt de voorzieningenrechter het volgende juridische kader als uitgangspunt.
Door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, kan misbruik worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, maar ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf. Een dergelijke op benadeling van een bepaalde crediteur gerichte handelwijze is onrechtmatig jegens deze crediteur en verplicht dan ook de (rechts)personen die voor deze handelwijze verantwoordelijk zijn, tot vergoeding van de schade die de crediteur als gevolg daarvan lijdt (HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285).
Daarnaast geldt dat de bestuurder van een vennootschap voor schade van de schuldeiser aansprakelijk kan worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 8 december 2006, ECLI:NL:2006:AZ0758).
4.8.
De stelling van CPA c.s. dat CPA de plaats van CP in de samenwerkingsovereenkomst heeft overgenomen, is door NFA betwist en door CPA c.s. onvoldoende onderbouwd. Voor een contractsoverneming is ingevolge artikel 6:159 lid 1 BW een akte vereist. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is, zodat het betoog van CPA c.s. alleen daarom al niet opgaat. In het midden kan blijven in hoeverre CPA c.s. bij honorering van dit betoog gebaat zouden kunnen zijn.
4.9.
Het verweer van CPA c.s. dat RIF geen relatie van NFA is, wordt verworpen. NFA heeft onweersproken gesteld dat CP via NFA in contact is gekomen met RIF. Dat maakt logischerwijs dat RIF is aan te merken als relatie van NFA. De omstandigheid dat RIF geen contractuele en/of betaalrelatie heeft met NFA, zoals CPA c.s. betogen, doet daar niet aan af. In deze omstandigheden was het aan CPA c.s. om feiten te stellen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat (een vennootschap met in haar naam de aanduiding) RIF toch niet als relatie in de zin van de overeenkomst kan worden aangemerkt, maar dergelijke feiten hebben zij niet gesteld.
4.10.
Vaststaat dat CPA rechtstreeks met RIF een detacheringsovereenkomst is aangegaan. Hoewel CPA strikt genomen niet gebonden is aan de bepalingen in de samenwerkingsovereenkomst, zijn er voldoende omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is van misbruik van identiteitsverschil.
Anders dan CPA c.s. menen, blijkt uit de door hen aangehaalde producties niet dat NFA ermee heeft ingestemd dat CPA rechtstreeks een detacheringscontract zou afsluiten met RIF, althans niet zonder financiële genoegdoening voor NFA. In de e-mailcorrespondentie wordt enkel melding gemaakt van CP, de naam van CPA komt er niet in voor. Het kan zijn dat [naam gedaagde] per e-mail van 30 april 2021 de overeenkomst tussen CPA en RIF aan [naam 1] heeft gezonden, maar zonder verdere onderbouwing die ontbreekt – zo is niet bekend of en op welke wijze [naam 1] op dat bericht heeft gereageerd – kan op basis daarvan niet worden geconcludeerd dat NFA ermee bekend was dat in die overeenkomst CPA als contractspartij werd benoemd, laat staan dat NFA daarmee instemde. De overeenkomst is als bijlage bij de e-mail gevoegd onder de naam “
overeenkomst CP X RIF”. Ook daaruit blijkt dus niet duidelijk dat het om CPA gaat. CPA c.s. hebben (als productie 4) facturen overgelegd die CPA aan NFA heeft gestuurd. Uit de omschrijving in die facturen kan echter niet worden afgeleid dat die facturen betrekking hebben op werkzaamheden van CPA ten behoeve van RIF. Dat NFA bekend was of kon zijn met het bestaan van CPA en (wellicht) betalingen aan CPA heeft gedaan voor de in de facturen vermelde werkzaamheden, betekent nog niet dat NFA ermee akkoord was dat CPA (in plaats van CP) rechtstreeks RIF mocht benaderen en zij daarmee afzag van de aan haar toekomende vergoeding.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat CP en CPA gebruik maken van hetzelfde logo en dezelfde e-mailadressen en dat zij op hetzelfde adres zijn gevestigd.
Van belang is ook dat [naam gedaagde] tot halverwege juni 2021 via CP Holding bestuurder was van zowel CPA als CP en vanaf 4 juni 2021 in persoon bestuurder is van CPA. Door vanuit CPA en zonder medeweten van NFA een aparte detacheringsovereenkomst met RIF te sluiten, terwijl zij wist van het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst tussen CP en RIF, en daarna tegenover NFA te stellen dat CPA geen provisie aan NFA is verschuldigd en overigens wisselende en elkaar tegensprekende standpunten in te nemen, is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk geworden dat [naam gedaagde] vanuit CPA heeft gecontracteerd met RIF met het oogmerk om de door CP aan NFA verschuldigde provisie en het overeengekomen relatiebeding uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst te omzeilen en daarmee NFA in haar crediteurspositie jegens CP te benadelen.
Gelet op deze omstandigheden is voldoende aannemelijk te achten dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er sprake is van misbruik van identiteitsverschil door [naam gedaagde] en dat deze gedraging zodanig onzorgvuldig is dat haar persoonlijk een ernstig verwijt treft. De handelwijze van [naam gedaagde] kan tevens worden toegerekend aan de betrokken vennootschappen CP, CPA en CP Holding, nu zij handelde namens deze vennootschappen. Dat [naam gedaagde] nadien haar aandelen in CP Holding (naar eigen zeggen) heeft verkocht, doet niet af aan deze toerekening en dus ook niet aan de aansprakelijkheid van CP Holding jegens NFA.
4.11.
CPA c.s. hebben een e-mail van RIF van 22 augustus 2021 (productie 17) overgelegd, waarin RIF aan CPA mededeelt de samenwerking formeel op te zeggen. In dat bericht heeft RIF tevens vermeld dat “
NFA ook per direct de deur uit gaat bij RIF omdat zij ons ongevraagd hierin betrokken hebben”. Daarmee is weliswaar onduidelijk of CPA c.q. CP nog uitzendkrachten zal leveren aan RIF, maar geheel uit te sluiten valt dat niet, zeker niet gelet op de onbetwiste stelling van NFA dat uitzendkrachten met de voor RIF vereiste ervaring schaars zijn. Daarnaast heeft NFA verklaard dat zij nog steeds indirect, namelijk via een andere uitzendbureau, uitzendkrachten levert aan RIF, zodat zij nog steeds belang heeft bij haar vordering. CPA c.s. hebben dat niet dan wel onvoldoende bestreden. Dat betekent dat NFA er een voldoende spoedeisend belang bij heeft dat gedaagden het ter beschikking stellen van uitzendkrachten aan RIF dan wel het verrichten van andere activiteiten ten behoeve van RIF staken. Gedaagden zullen daartoe worden veroordeeld.
4.12.
Voor een ruimere veroordeling is geen plaats. Gesteld noch gebleken is dat gedaagden andere opdrachtgevers van NFA hebben benaderd.
4.13.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.14.
Aan de stelling van CPA c.s. dat NFA in strijd met de samenwerkingsovereenkomst werknemers van CPA heeft geronseld, wordt voorbij gegaan. Nog daargelaten dat, zoals gezegd, vooralsnog niet aannemelijk is dat CPA contractspartij is geworden in de samenwerkingsovereenkomst tussen CP en NFA, hebben CPA c.s. geen juridische consequenties verbonden aan die stelling en evenmin een eis in reconventie ingesteld.
4.15.
Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Anders dan NFA meent, ziet de voorzieningenrechter in de onrechtmatige gedraging van gedaagden geen aanleiding om bij de bepaling van het salaris van de advocaat af te wijken van het liquidatietarief. Verder geldt dat de niet verschenen gedaagden niet worden veroordeeld in de extra kosten aan salaris van de advocaat die moeten worden toegerekend aan de behandeling van de zaak ter zitting.
Dit leidt tot de volgende uitsplitsing in kosten:
De kosten aan de zijde van NFA worden ten laste van gedaagden begroot op:
- betekening oproeping € 213,27
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 1.536,27
Daarnaast komen de volgende kosten aan de zijde van NFA nog ten laste van CPA c.s.:
- salaris advocaat (€ 1.016,00 - € 656,00) € 360,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek tegen CP en CP Holding;
5.2.
veroordeelt gedaagden om per direct het ter beschikking stellen van uitzendkrachten aan RIF dan wel het verrichten van andere activiteiten ten behoeve van RIF te staken;
5.3.
veroordeelt gedaagden ieder om aan NFA een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde niet aan de in 5.2. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 (per gedaagde) is bereikt;
5.4.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van NFA tot op heden begroot op:
€ 1.536,27 ten laste van gedaagden en
€ 360,00 ten laste van CPA c.s.,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over die bedragen met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling. Het is ondertekend door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
2091 / 1980