Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam gedaagde],
1..De procedure
- de dagvaardingen van 16 augustus 2021;
- de 27 producties van NFA;
- de 18 producties van CPA c.s.;
- de mondelinge behandeling op 25 augustus 2021;
- de pleitnota van NFA;
- de pleitnota van CPA c.s.
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
overeenkomst CP X RIF”. Ook daaruit blijkt dus niet duidelijk dat het om CPA gaat. CPA c.s. hebben (als productie 4) facturen overgelegd die CPA aan NFA heeft gestuurd. Uit de omschrijving in die facturen kan echter niet worden afgeleid dat die facturen betrekking hebben op werkzaamheden van CPA ten behoeve van RIF. Dat NFA bekend was of kon zijn met het bestaan van CPA en (wellicht) betalingen aan CPA heeft gedaan voor de in de facturen vermelde werkzaamheden, betekent nog niet dat NFA ermee akkoord was dat CPA (in plaats van CP) rechtstreeks RIF mocht benaderen en zij daarmee afzag van de aan haar toekomende vergoeding.
NFA ook per direct de deur uit gaat bij RIF omdat zij ons ongevraagd hierin betrokken hebben”. Daarmee is weliswaar onduidelijk of CPA c.q. CP nog uitzendkrachten zal leveren aan RIF, maar geheel uit te sluiten valt dat niet, zeker niet gelet op de onbetwiste stelling van NFA dat uitzendkrachten met de voor RIF vereiste ervaring schaars zijn. Daarnaast heeft NFA verklaard dat zij nog steeds indirect, namelijk via een andere uitzendbureau, uitzendkrachten levert aan RIF, zodat zij nog steeds belang heeft bij haar vordering. CPA c.s. hebben dat niet dan wel onvoldoende bestreden. Dat betekent dat NFA er een voldoende spoedeisend belang bij heeft dat gedaagden het ter beschikking stellen van uitzendkrachten aan RIF dan wel het verrichten van andere activiteiten ten behoeve van RIF staken. Gedaagden zullen daartoe worden veroordeeld.
€ 656,00