In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen in de auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende bewijs had om te stellen dat hij het wapen bewust voorhanden had. Het wapen was aangetroffen in een plastic tas onder de bijrijdersstoel, wat de mogelijkheid van onbewuste aanwezigheid versterkte.
Voor het eerste feit, het medeplegen van de handel in een vuurwapen, oordeelde de rechtbank echter anders. De verdachte had samen met een medeverdachte een vuurwapen verkocht aan een pseudokoper. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de verkoop, aangezien hij de medeverdachte naar de locatie had gebracht en contact had onderhouden met de kopers. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de personenauto verbeurd verklaard en het geldbedrag van €1.400,00 aan de verdachte teruggegeven.
De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte het gevaar van het ongecontroleerd bezit van vuurwapens en de noodzaak om streng op te treden tegen dergelijke delicten. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.