ECLI:NL:RBROT:2021:8739

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
10/202024-20 (gev), 09/323778-20, 10/161217-20, 10/205719-20, 10/263827-20 vordering TUL: 10/076239-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in meervoudige strafzaak met diverse feiten waaronder rijden met geschorst rijbewijs en bedreiging van verbalisanten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder rijden met een geschorst rijbewijs, het verlaten van de plaats van een ongeval, bedreiging van verbalisanten, en woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten die betrekking hebben op het rijden met een geschorst rijbewijs, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de schorsing. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs geschorst was, ondanks dat hij eerder een brief van het CBR had ontvangen.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder het weigeren van een ademonderzoek, het verlaten van de plaats van een ongeval, en bedreiging van verbalisanten. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte voor 5 jaar de rijbevoegdheid ontzegd en werd een schadevergoeding van €500 aan de benadeelde partij toegewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij in de periode voor de zitting niet opnieuw in aanraking was gekomen met de politie.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte voor de verkeersveiligheid had opgeleverd, vooral gezien zijn eerdere gedrag en de weigering om mee te werken aan een ademonderzoek. De uitspraak is een combinatie van vrijspraak voor enkele feiten en veroordeling voor andere, waarbij de rechtbank de verdachte een kans biedt om zijn leven te beteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/202024-20 (gev), 09/323778-20, 10/161217-20, 10/205719-20, 10/263827-20
Parketnummer vordering TUL: 10/076239-19
Datum uitspraak: 1 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 10/076239-19;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 (10/202024-20) en feit 2 (09/323778-20) – rijden met geschorst rijbewijs
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding op 8 juni 2020 wist dat zijn rijbewijs geschorst was. In de brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) die dateert van 24 april 2020 is namelijk het besluit van de schorsing van het rijbewijs meegedeeld. Deze brief is aangetekend verstuurd naar het GBA-adres van de verdachte.
Op 16 juni 2020 is de verdachte opnieuw als bestuurder van een personenauto aangehouden. Op dat moment was zijn rijbewijs nog steeds geschorst. De verdachte was daarvan op de hoogte.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Het CBR heeft per brief van 24 april 2020 aan de verdachte meegedeeld dat zijn rijbewijs geschorst is. Het feit dat dit besluit van het CBR per aangetekende post naar de verdachte is verstuurd, leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs geschorst was. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:786) waaruit volgt dat bewijslat hoog ligt. Uit de brief van het CBR van 27 juli 2020 blijkt dat de verdachte op 3 juli 2020 telefonisch contact heeft gehad met het CBR. Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat hij vanaf die datum op de hoogte was van de schorsing. Omdat de rechtbank op basis van de informatie in het dossier niet kan vaststellen dat de verdachte vóór 3 juli 2020 wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs geschorst was, zal hij voor beide feiten worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 2 (10/263827-20) – vernieling [adres 1]
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vernieling wettig en overtuigend te bewijzen is. Het signalement van de verdachte komt namelijk volledig overeen met de persoon die op de camerabeelden van de woning te zien is. Daarnaast is de verdachte ongeveer 15 minuten nadat de vernieling had plaatsgevonden op nog geen 200 meter van de plaats delict aangetroffen. De verklaring van de verdachte dat hij met de laatste metro naar Capelsebrug was gekomen en vanaf daar naar zijn woning is gelopen, klopt niet. De verdachte is namelijk eerder die avond om 00:20 uur in de direct nabijheid van de Capelsebrug gecontroleerd in verband met een andere melding.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
In het proces-verbaal van bevindingen wordt een signalement gegeven van de persoon die op de camerabeelden te zien is. Van de camerabeelden zijn twee foto’s gemaakt, welke zijn bijgevoegd aan het proces-verbaal. Uit deze foto’s blijkt dat de dader een capuchon op had, donkere kleding droeg en een trainingsbroek en witte sneakers aan had. Het gezicht van de dader is echter niet te zien. De foto’s van de beelden zijn daarnaast van matige kwaliteit. Een outfit bestaande uit een donkere jas, een trainingsbroek en witte sneakers wordt door veel jongeren gedragen en levert daarmee geen herkenbaar signalement op dat slechts te herleiden zou zijn tot de verdachte. De verdachte wordt weliswaar een kwartier later in de omgeving van de [adres 1] aangehouden, maar of de verdachte de vernieling gepleegd heeft, kan daarmee niet bewezen worden. Dit geldt temeer nu de verdachte is aangehouden in de directe nabijheid van zijn woning. De rechtbank zal de verdachte daarom voor dit feit vrijspreken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2 (10/202024-20) – weigeren ademonderzoek
4.3.1.
Standpunt verdediging
Voor de verbalisanten was er geen aanleiding om de verdachte aan te houden. Uit het dossier blijkt dat er geen redelijk vermoeden was dat de verdachte bij het ongeval betrokken was en de plaats van het ongeval heeft verlaten. Daarnaast hebben de verbalisanten de verdachte geen verdovende middelen, alcohol of lachgas zien gebruiken zodat er geen aanleiding was voor een blaastest. De vordering is om die reden ten onrechte gegeven, waardoor de verdachte niet verplicht was daaraan mee te werken. De verdachte moet derhalve worden vrijgesproken.
4.3.2.
Beoordeling door de rechtbank
Tijdens de controle van een voertuig, zien de verbalisanten de verdachte rond 01:41 uur komen aanlopen met een grote gevulde ballon aan zijn lippen. Zij verzoeken de verdachte weg te gaan en de verdachte geeft hieraan gehoor. Enkele minuten later horen zij sissende geluiden en een muziekspeler luid aan gaan. De verbalisanten gaan op het geluid af en treffen de verdachte om 01:45 uur aan naast de auto met kenteken [kentekennummer 1] . Deze auto blijkt op naam van de verdachte te staan. De verbalisanten zien dat de verdachte met een 2 liter gascilinder een ballon vult. De verbalisanten gaan in gesprek met de verdachte. Tijdens dit gesprek zien de verbalisanten dat de verdachte een fles met opschrift Smirnoff (sterke drank) pakt en daaruit drinkt. Om 02:31 uur zien de verbalisanten de verdachte, ondanks dat hij daarvoor gewaarschuwd was, als bestuurder van eerdergenoemde personenauto rijden. De verdachte was op dat moment de enige inzittende. Om 02:37 uur komt er bij de meldkamer een melding binnen van een verlaten plaats ongeval in de Bernsteinstraat. De auto van de verdachte wordt daar in de bosjes aangetroffen. Om 02:50 uur zien verbalisanten de verdachte lopen op het Reviusrondeel, wat circa 500 meter van de Bernsteinstraat verwijderd is. Als de verdachte wordt aangehouden, beschikt hij over de autosleutel van het verongelukte voertuig, die hij aan de verbalisanten overhandigt.
Gelet op al het voorgaande bestond er een verdenking dat de verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder was van de personenauto met kenteken [kentekennummer 1] . Ook was er voldoende aanleiding om hem aan een blaastest te onderwerpen nu de verbalisanten de verdachte kort daarvoor hebben zien drinken uit een fles met opschrift Smirnoff. De verdachte heeft vervolgens zelf verklaard: “Ik ga niet blazen, ik ga niks doen.” Het t feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewijswaardering feit 1 en 3 (09/323778-20) – verlaten plaats ongeval en weigering bloedonderzoek
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte ten tijde van het ongeval de bestuurder was van de auto met kenteken [kentekennummer 2] . Getuige [naam getuige 1] verklaart namelijk dat hij de personen niet in de auto heeft zien zitten. Hij verklaart dat de man die hij aan de bestuurderskant heeft zien staan, een blauwe bodywarmer aan had. De man die aan de bijrijderskant stond had een zwarte jas aan. Getuige [naam getuige 2] verklaart dat de man die aan de bestuurderskant stond, een blauwe jas aan had. De man aan de bijrijderskant had volgens haar een wit T-shirt aan. Zij heeft echter ook niet gezien wie de bestuurder van de auto was.
De verbalisanten [naam agent 1] en [naam agent 2] hebben de kleding van de verdachte ook op verschillende manieren beschreven. De één spreekt over een blauwe bodywarmer, de ander over een donkerblauwe trainingsjas. Nu geen van de betrokkenen heeft gezien wie de bestuurder was en er wisselend is verklaard over de kleding van de twee mannen, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de bestuurder is geweest.
De verdachte heeft daarnaast verklaard dat een vriend van hem de auto bestuurde, het ongeval heeft veroorzaakt en is weggerend. Zelf zou hij op de achterbank, links achter de bestuurder hebben gezeten. Omdat de verdachte niet de bestuurder was van de auto, was er geen aanleiding om hem aan een bloedonderzoek te onderwerpen. De verdachte had daarom alle reden om het onderzoek te weigeren.
4.4.2.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [naam getuige 1] hoort op 16 juni 2020 ’s nachts een harde klap en ziet een Volkswagen Polo tegen de vangrail staan. Hierop verlaat hij direct zijn woning. Als hij 10 seconden later buiten is, ziet hij twee jongens naast de auto staan. Aan de bestuurderskant staat een jongen met een donkerblauwe bodywarmer. Ondertussen houdt getuige [naam getuige 2] vanuit de woning de situatie onafgebroken in de gaten. Zij verklaart dat zij een auto, waar twee jongens in zitten, tegen de vangrail ziet staan. Ze ziet dat de bestuurder uitstapt. De bestuurder beschrijft zij als een jongen met een blauwe jas. De verbalisanten die afkomen op de melding zien twee mannen tegemoetkomen, waaronder de verdachte. Zij zagen dat hij een blauwe bodywarmer droeg. De verschillen in de omschrijvingen van de jas van de verdachte zijn niet dusdanig groot dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. Beide getuigen hebben twee personen uit de auto zien stappen. De verdachte heeft ook geen naam en gegevens van de mogelijke bestuurder willen noemen. Als de verdachte vervolgens door de politie wordt aangehouden, is hij degene die de autosleutel op zak heeft. Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestuurder was van de auto, het ongeluk heeft veroorzaakt en de plek van het ongeval vervolgens heeft verlaten. De verbalisanten mochten hem derhalve aan een bloedonderzoek onderwerpen. De verdachte weigerde hieraan mee te werken, wat blijkt uit zijn eigen verklaring: “Ik werk nergens aan mee”. Gelet op het voorgaande zijn beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewijswaardering (10/161217-20) – bedreiging verbalisanten
4.5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gesprek dat op de beelden te zien is, heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en verbalisant [naam agent 3] . Verbalisant [naam agent 4] nam geen deel aan het gesprek en er kan dus geen sprake zijn van een aan haar gerichte bedreiging.
Daarnaast stelt de verdediging dat het gesprek tussen verbalisant [naam agent 3] en de verdachte gezien moet worden als een verhoorsituatie waarbij de verdachte niet op zijn rechten is gewezen. Er is sprake van een schending van artikel 27c lid 3 Sv en artikel 6 EVRM en dit levert een vormverzuim op. De camerabeelden en het proces-verbaal waarin het gesprek is uitgewerkt, dienen om die reden uitgesloten te worden van het bewijs.
Subsidiair stelt de verdediging dat verbalisant [naam agent 3] niet in redelijkheid voor zijn leven hoefde te vrezen. Verbalisant [naam agent 3] zocht zelf de confrontatie op en heeft de verdachte uitgedaagd en uitgelokt. De verdachte moet gelet op het voorgaande worden vrijgesproken.
4.5.2.
Beoordeling door de rechtbank
Het verweer van de verdediging dat sprake was van een verhoorsituatie, wordt door de rechtbank verworpen. De verdachte bevond zich in de politiecel wegens het weigeren van een ademanalyse en bloedonderzoek. De verdachte werd ten tijde van de bedreiging niet over deze feiten verhoord. Verbalisant [naam agent 3] is het gesprek aangegaan met de verdachte naar aanleiding van zijn woorden “Je haalt de kerst niet”. Deze uitlating is echter niet als een bedreiging ten laste gelegd. Op het moment dat verbalisant [naam agent 3] hierover met de verdachte in gesprek was, was er dus geen sprake van een ondervraging over een strafbaar feit. De verdachte hoefde op dat moment ook niet op zijn rechten als verdachte gewezen te worden en heeft hierdoor geen nadeel ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom van een vormverzuim op grond van artikel 359a Sv geen sprake.
De rechtbank overweegt verder dat het uiten van de woorden “ik maak je/jullie dood” op zichzelf een bedreiging is. Uit de processen-verbaal van verbalisanten [naam agent 3] en [naam agent 4] blijkt dat de verdachte dit meerdere keren herhaald heeft en hen beide heeft aangesproken. Of dit bij de verbalisanten persoonlijk tot vrees heeft geleid, is voor de beoordeling van de bedreiging niet doorslaggevend. Een bedreiging van deze aard is in het algemeen geschikt om vrees te doen ontstaan. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de context en hetgeen aan de bedreiging vooraf is gegaan. Verbalisant [naam agent 4] verklaart dat zij kort voor dit feit ook al een confrontatie had met de verdachte, waarbij hij haar doordringend aankeek en zei dat hij haar gezicht zou onthouden. De bedreiging is gelet op al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewijswaardering feit 1, 2 en 3 (10/205719-20) – poging mishandeling zwaar lichamelijk letsel, verlaten plaats ongeval en ongeldig rijbewijs
4.6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 het primair ten laste gelegde, de poging doodslag, wettig en overtuigend te bewijzen. Beide verbalisanten verklaren dat de verdachte de bestuurder was van de auto en dat zij hem ter plekke herkenden. De verdachte heeft als bestuurder het stopteken van verbalisant [naam agent 3] genegeerd. Nadat hij vaart minderde, heeft hij flink gas gegeven terwijl hij in de richting van de verbalisanten reed. Een auto is in dergelijke situaties een moordwapen. De verdachte heeft hierbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat (één van) de verbalisanten aangereden zou worden. Dit levert een poging doodslag op.
4.6.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair ten aanzien van alle drie de feiten op het standpunt dat de verdachte niet de bestuurder was van de auto en daarom moet worden vrijgesproken. Het proces-verbaal van verbalisant [naam agent 5] is het enige bewijsmiddel waarin de verdachte als bestuurder herkend wordt. Dit is echter niet bruikbaar voor het bewijs omdat het feitelijke onjuistheden bevat. Verbalisant [naam agent 5] kon namelijk niet zien of er meerdere personen in de auto zaten, maar hij kon wel zien wie de bestuurder was. Dat is tegenstrijdig. Daarnaast zijn de omstandigheden waaronder de herkenning heeft plaatsgevonden van invloed op de betrouwbaarheid ervan. Zo was het ten tijde van de herkenning donker en zat [naam agent 5] op een fiets, waardoor hij zich hoger op de weg bevond. Daarnaast bevond hij zich aan de rechterkant van de auto (de rechtbank begrijpt: gekeken vanuit de auto) waardoor het logischer is dat hij de bijrijder heeft gezien in plaats van de bestuurder. Dit past bij de verklaring van de verdachte dat hij de bijrijder was. De waarneming en herinneringen van het incident kunnen bij verbalisant [naam agent 5] ook beïnvloed zijn door zijn overtuiging dat hem iets heftigs is overkomen.
De herkenning van verbalisant [naam agent 3] is niet bruikbaar voor het bewijs omdat deze voortvloeit uit de herkenning van verbalisant [naam agent 5] . Er kan gelet op het voorgaande niet bewezen worden dat de verdachte de bestuurder was van de auto.
Subsidiair stelt de verdediging dat de verdachte, mocht hij wel de bestuurder zijn geweest, niet op de verbalisanten is ingereden en het (voorwaardelijk) opzet daarop ontbreekt. Verbalisant [naam agent 5] kwam onverwachts de weg op gefietst en met deze manoeuvre had de verdachte geen rekening hoeven te houden. De verbalisanten hadden de verdachte eerder aan kunnen houden nu de auto al een tijdje op de parkeerplaats stond.
4.6.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestuurder was van de auto. De rechtbank heeft geen enkele reden om de waarneming en herkenning van verbalisanten [naam agent 5] en [naam agent 3] in twijfel te trekken. Verbalisant [naam agent 5] keek de verdachte aan en herkende hem direct. Verbalisant [naam agent 3] noteert dat ook hij de bestuurder dacht te herkennen. Toen hij van zijn collega de naam van de verdachte hoorde, herinnerde hij zich waarvan hij de verdachte herkende.
De verdachte heeft als bestuurder van de auto het stopteken van verbalisant [naam agent 3] genegeerd. Op de ter zitting bekeken camerabeelden is te zien dat de verdachte in eerste instantie vaart mindert, dan plotseling accelereert, een manoeuvre maakt, tegen de fiets van verbalisant [naam agent 5] aanrijdt en er dan met een vaart vandoor gaat. Uit de manoeuvre die de verdachte maakt, leidt de rechtbank af dat de verdachte niet het (voorwaardelijke) opzet had (één van) de verbalisanten dood te rijden. Uit de bewijsmiddelen blijkt wel duidelijk dat de auto accelereerde en vaart maakte terwijl hij in de richting van de verbalisanten reed. Hieruit volgt dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten door zijn toedoen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het aan de beoordelingsvrijheid van de verbalisanten is om te bepalen op welk moment zij een verdachte aanhouden. De suggestie dat verbalisant [naam agent 5] door eigen toedoen letsel heeft opgelopen, acht de rechtbank misplaatst..
De rechtbank acht de feiten 2 en 3 ook wettig en overtuigend bewezen, nu vaststaat dat de verdachte de bestuurder van de auto was. Ter zitting heeft de verdachte zelf verklaard dat hij een harde klap gehoord heeft. Ondanks de wetenschap dat hij iets geraakt had, is hij er met de auto vandoor gegaan. Ten aanzien van de ongeldigheid van het rijbewijs heeft de verdachte verklaard dat hij daarvan op 3 juli 2020 op de hoogte was. Nu dit feit op 11 augustus 2020 gepleegd is, staat vast dat hij heeft gereden in een auto terwijl hij wist dat zijn rijbewijs geschorst was.
4.7.
Bewijswaardering feit 1 (10/263827-20) – woninginbraak
4.7.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat verbalisanten de verdachte op de camerabeelden hebben herkend, maar deze herkenning niet doorslaggevend kan zijn. Aan een herkenning worden volgens de jurisprudentie namelijk hoge eisen gesteld. Op de camerabeelden is de woninginbraak zelf niet te zien en niet bewezen kan worden dat de verdachte in de woning is geweest. Er is daarom onvoldoende bewijs waaruit blijkt dat de verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan de woninginbraak. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.7.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op de camerabeelden is te zien dat twee mannen ’s nachts rondom de woning van de aangever lopen. Op een gegeven moment lopen beide mannen met bakstenen de tuin van de woning in. Kort daarna is te zien dat beide verdachten er hard vandoor rennen en een tas bij zich hebben. De verdachte is door zes verbalisanten herkend op de camerabeelden. De rechtbank heeft geen reden om aan deze herkenningen te twijfelen. Aangever [naam aangever] verklaart dat hij ’s nachts een knal en glasgerinkel hoorde en in zijn woonkamer een baksteen aantrof. Gelet op het feit dat de aangever vrijwel direct na het horen van de knal beneden is gaan kijken, kan het niet anders dan dat de goederen door de verdachte en zijn metgezel zijn meegenomen. De rechtbank acht de woninginbraak in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
4.8.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
10/202024-20
2
hij, op 8 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan
wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle
door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
09/323778-20
1
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Bergambacht aan de Benedenberg, op 16 juni 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist , aan een ander schade was toegebracht;
3
hij op 16 juni 2020 te Gouda, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto ( [kentekennummer 2] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
10/161217-20
hij op 21 juni 2020 te gemeente Goeree-Overflakkee, [naam agent 3] en [naam agent 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die [naam agent 3] en [naam agent 4] dreigend meermalen de woorden toe te voegen "ik maak je/jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
10/205719-20
1
hij op 11 augustus 2020 te Capelle aan den IJssel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam agent 3] en [naam agent 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto
- een stopteken van die [naam agent 3] heeft genegeerd en
- ( veel) gas heeft gegeven en vervolgens in de richting van die [naam agent 3] en [naam agent 5] is gereden en
- vervolgens tegen de dienstfiets van die [naam agent 5] is aangereden, tengevolge waarvan die [naam agent 5] ten val kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Capelle aan den IJssel op/aan de Rivierweg, op 11 augustus 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam agent 5] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3
hij op 11 augustus 2020 te Capelle aan den IJssel terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten rijbewijs B voor de personenauto,
ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rivierweg, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
10/263827-20
1
hij op 16 oktober 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, uit een woning gelegen aan de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
- een laptop en
- een pasjeshouder met daarin, onder andere, een of meerdere bankpas(sen) en een rijbewijs en
- een mobiele telefoon (merk Samsung, type A5),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
-
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
-
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd;
-
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
-
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
-
poging tot zware mishandeling,
-
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft in de periode van 8 juni 2020 tot 16 oktober 2020 acht strafbare feiten gepleegd.
De verdachte heeft twee keer een plaats van ongeval verlaten terwijl hij wist dat hij schade of letsel had veroorzaakt. De verdachte heeft meermalen roekeloos en onverantwoord gereden en daarmee de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Hij heeft, terwijl er meerdere keren een vermoeden was van alcohol- en/of middelengebruik, toch deelgenomen aan het verkeer en er blijk van gegeven geen respect te hebben voor verbalisanten. Zo heeft hij hun waarschuwingen in de wind geslagen, een stopteken genegeerd en verbalisanten bedreigd. De verdachte mag van geluk spreken dat zijn handelen niet meer schade heeft aangericht. Ook heeft de verdachte geweigerd mee te werken aan een ademanalyse en bloedonderzoek.
De feiten van 11 augustus 2020 en 16 oktober 2020 wegen bij de bepaling van de strafmaat het zwaarst.
De verdachte heeft op 11 augustus 2020 opzettelijk met zijn auto tegen de fiets van verbalisant [naam agent 5] aangereden waardoor hij ten val is gekomen. De verdachte heeft hierbij bewust extra geaccelereerd om aan een controle van de verbalisanten te ontkomen. De verdachte heeft een klap gehoord en was zich bewust van het ongeval, maar heeft desondanks de plaats van het ongeval verlaten zonder zich te bekommeren om het welzijn van het slachtoffer. Dit alles terwijl de verbalisant niets anders deed dan wat er van hem werd verwacht, namelijk zijn werk. Dit is onacceptabel. Niet alleen brengt het de betreffende verbalisant leed toe, het ondermijnt het functioneren van opsporingsambtenaren terwijl zij zich inzetten ten dienste van de maatschappij. Verbalisant [naam agent 5] is door de aanrijding van zijn fiets gevallen en heeft letsel opgelopen. Dat de situatie niet erger is afgelopen, is niet aan het handelen van de verdachte te danken.
De verdachte heeft zich in de nacht van 16 oktober 2020 schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Dergelijke misdrijven zijn bijzonder ergerlijk omdat zij inbreuk maken op het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en hen overlast bezorgen. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer en eigendommen van anderen.
De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en ter zitting de feiten heeft ontkend of heeft verklaard dat hij er geen herinnering meer aan heeft. De verdachte heeft hiermee geen openheid van zaken willen geven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ten aanzien van de woninginbraak van 16 oktober 2020 geldt dat artikel 63 van het wetboek van Strafrecht van toepassing is wegens de eerdere veroordeling van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 30 september 2020.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft geen rapport opgemaakt over de verdachte omdat hij daar niet aan mee wilde werken.
7.4.
Strafmaatverweer
Wat betreft de bedreiging van verbalisanten [naam agent 3] en [naam agent 4] op 21 juni 2020 geldt het volgende. De verdachte is door de verbalisanten gefilmd terwijl hij in zijn cel zat terwijl ze wisten dat de verdachte dreigende taal uitsloeg. De verbalisant had er ook voor kunnen kiezen de deur van de cel te sluiten en verdachte met rust te laten en zo de situatie wellicht tot rust kunnen brengen. Dat neemt niet weg dat de verdachte de bedreigingen niet had mogen uiten. De rechtbank weegt dit mee bij de bepaling van de strafmaat.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter in de jonge leeftijd van de verdachte aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft verklaard in september verder te gaan met zijn opleiding en is in de achterliggende periode niet meer in aanraking geweest met politie en justitie. De rechtbank acht het van groot belang, zowel voor de maatschappij als voor de verdachte zelf, dat de verdachte zijn leven op de rit krijgt. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen. De rechtbank hecht er waarde aan om te benadrukken dat zij de ernst van de delicten, voornamelijk die van 11 augustus 2020, en de impact hiervan op de direct betrokkenen niet licht inschat. Slechts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gecombineerd met de afgelopen periode waarin de verdachte niet is gerecidiveerd, zal de rechtbank bij wijze van uitzondering aan de verdachte een laatste kans geven om zijn leven te beteren.
Wel zal de rechtbank aan de verdachte de maximale taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit laatste dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de maximale duur van 5 jaren. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding aangezien het merendeel van de bewezenverklaarde feiten zich op de openbare weg heeft afgespeeld waar de verdachte een groot gevaar is geweest voor de verkeersveiligheid. Daarnaast heeft hij maatregelen en aanwijzingen van hogerhand, de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en een stopteken genegeerd en een vordering tot ademanalyse en bloedonderzoek geweigerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het bij dagvaarding 10/205719-20 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van €500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaren omdat de verdachte voor dit feit dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de verbalisant er zelf voor heeft gekozen om op de auto van de verdachte af te rijden. De verbalisanten hadden deze situatie kunnen voorkomen door de verdachte al op een eerder moment aan te houden.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen. Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw verwijst de rechtbank naar r.o. 4.6.3.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 augustus 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van €500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 30 september 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 15 oktober 2020.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezenverklaarde feit 1 (10/263827-20) met pleegdatum 16 oktober 2020 is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding die last niet te geven, maar in plaats daarvan een taakstraf voor de duur van 120 uren te gelasten.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63, 285, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 9, 163, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) maanden;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
5 (vijf) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij , te betalen een bedrag van
€500,00 (vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€500,00 (vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 30 september 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf - aan de veroordeelde een
taakstrafop voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mr. D.F. Smulders en mr. H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van T.W. Veldhoen-Flier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/202024-20
1
hij, op of omstreeks 8 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, het Valeriusrondeel en/of Reviusrondeel en/of de Schonberglaan, een motorrijtuig (personenauto) van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
( art 9 lid 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij, op of omstreeks 8 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan
wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle
door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
( art 163 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 )
09/323778-20
1
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Bergambacht op/aan de Benedenberg, op of omstreeks 16 juni 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten de Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard) schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Bergambacht, gemeente Krimpenerwaard, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën (B) van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de Benedenberg, een motorrijtuig, (personenauto ( [kentekennummer 2] )), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
( art 9 lid 5 Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 16 juni 2020 te Gouda, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto ( [kentekennummer 2] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
( art 163 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 )
10/161217-20
hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Dirksland, gemeente Goeree-Overflakkee, [naam agent 3] en/of [naam agent 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam agent 3] en/of [naam agent 4] dreigend meermalen, althans eenmaal, de woorden toe te voegen "ik maak je/jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
10/205719-20
1
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte Voorgenomen misdrijf om [naam agent 3] en/of [naam agent 5] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto
- een stopteken van die [naam agent 3] en/of [naam agent 5] heeft genegeerd en/of
-(veel) gas heeft gegeven en/of vervolgens op die [naam agent 3] en/of [naam agent 5] is ingereden, althans naar en/of in de richting van die [naam agent 3] en/of [naam agent 5] is gereden en/of
- ( vervolgens) tegen de dienstfiets van die [naam agent 5] is (aan)gereden, ten gevolge waarvan die [naam agent 5] ten val kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland [naam agent 3] en/of [naam agent 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een (personen)auto
- een stopteken van die [naam agent 3] en/of [naam agent 5] te negeren en/of
-(veel) gas te geven en/of vervolgens op die [naam agent 3] en/of [naam agent 5] in te rijden, althans naar en/of in de richting van die [naam agent 3] en/of [naam agent 5] te rijden en/of
- ( vervolgens) tegen de dienstfiets van die [naam agent 5] (aan) te rijden, ten gevolge waarvan die [naam agent 5] ten val kwam;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Capelle aan den IJssel op/aan de Rivierweg, op of omstreeks 11 augustus 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam agent 3] en/of [naam agent 5] ) letsel en/of schade was toegebracht;
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten rijbewijs B voor de personenauto,
ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Rivierweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
( art 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 )
10/263827-20
1
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen op/aan de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
- een laptop en/of
- een pasjeshouder met daarin, onder andere, een of meerdere bankpas(sen) en/of een rijbewijs en/of
- een mobiele telefoon (merk Samsung, type A5),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 oktober 2020 te Capelle aan den IJssel, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit behorende bij een woning gelegen op/aan de [adres 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan C. de Waardt toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )