ECLI:NL:HR:2021:786

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
19/05110
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en kennisgeving aan verdachte in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het rijden zonder geldig rijbewijs, nadat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad moest beoordelen of de bewijsvoering van het hof voldoende was om te concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring per aangetekende brief was verzonden naar het juiste adres van de verdachte, niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring. Ook het feit dat het CBR het rijbewijs van de verdachte van de politie had ontvangen en dat er een onderzoek naar alcoholgebruik had plaatsgevonden, was niet voldoende bewijs. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De zaak betreft een proces waarin de verdachte op 28 november 2017 werd aangehouden terwijl hij een motorrijtuig bestuurde, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdediging voerde aan dat de bewijsvoering niet voldoende was om te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring. De Hoge Raad bevestigde deze stelling en oordeelde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereisten die gesteld worden aan de kennisgeving van een ongeldigverklaring van een rijbewijs. De uitspraak van het hof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05110
Datum1 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 oktober 2019, nummer 21-001611-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de bewijsvoering van het hof niet kan volgen dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 28 november 2017 te Gorredijk, gemeente Opsterland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Nijlan, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“Toetsingskader
In het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2019 geeft de Hoge Raad een toetsingskader weer waaraan de bewijsvoering moet voldoen om tot een bewezenverklaring te komen van een op artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 toegesneden tenlastelegging.
Ten eerste zal uit de bewijsvoering moeten blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het desbetreffende besluit is bekend gemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. art. 3:40 en 3:41 Awb respectievelijk art. 124, derde lid, en 132, vierde lid, WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en op welke wijze verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.
Ten tweede moet uit de bewijsvoering blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van gegevens uit het rijbewijsregister, waaruit blijkt dat geen geldig rijbewijs van kracht was tijdens het besturen door de verdachte.
Ten derde moet uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daaromtrent niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, noch uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. art. 124, vierde lid, onderscheidenlijk art. 132, vijfde lid, WVW 1994).
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Ten eerste ziet verbalisant [verbalisant] op 28 november 2017 verdachte als bestuurder van een personenauto op de openbare weg rijden. De verbalisant doet hierop de auto stilhouden en stelt een onderzoek in. De verbalisant constateert dat voor het besturen van de personenauto een rijbewijs is vereist van categorie B. Na onderzoek blijkt dat het rijbewijs van verdachte voor één of meer categorieën, namelijk categorie B, vanaf 19 oktober 2016 ongeldig is verklaard.
Uit het besluit van het CBR van 12 oktober 2016 blijkt dat het CBR constateert dat verdachte niet geschikt is om te rijden. Het CBR verklaart daarom het rijbewijs van verdachte ongeldig vanaf 19 oktober 2016. Blijkens de aan het voornoemde besluit gehechte betekeningsstukken is het besluit aangetekend aan verdachte verzonden op het adres waar verdachte destijds ingeschreven stond.
Aldus komt het hof tot de conclusie dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het desbetreffende besluit is bekend gemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking.
Ten tweede blijkt uit de bij het proces-verbaal van 28 november 2017 gevoegde uitdraai van de BVI-IB van 28 november 2017 dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven.
Ten derde stuurt het CBR op 24 oktober 2016 een brief aan verdachte met het onderwerp 'ontvangstbevestiging rijbewijs’. Hierin staat dat het CBR het rijbewijs van verdachte van de politie eenheid Assen heeft ontvangen.
Daarnaast stuurt het CBR aan verdachte een brief op 7 januari 2016 met als onderwerp 'besluit onderzoek naar uw alcoholgebruik'. Uit de brief van het CBR van 26 mei 2016 met als onderwerp 'uitslag onderzoek' blijkt dat er een onderzoek naar het alcoholgebruik van verdachte heeft plaatsgevonden en dat de uitslag van het onderzoek is dat verdachte niet geschikt is om te rijden. Hierin staat tevens vermeld dat als verdachte het niet eens is met de resultaten van het onderzoek, hij een tweede onderzoek kan aanvragen. De brief gedateerd op 8 juni 2016 heeft als onderwerp 'uw betaling voor tweede onderzoek ontvangen'. Hieruit blijkt dat verdachte een tweede onderzoek heeft aangevraagd en betaald. Op 12 oktober 2016 volgt tot slot de brief van het CBR met als onderwerp 'uitslag na twee onderzoeken, besluit: rijbewijs ongeldig'. Hieruit blijkt dat twee onderzoeken hebben plaatsgevonden waaruit de conclusie volgt dat verdachte niet geschikt is om te rijden. Om die reden verklaart het CBR het rijbewijs met ingang van 19 oktober 2016 ongeldig.
De brieven van 7 januari 2016, 26 mei 2016 en 12 oktober 2016 van het CBR aan verdachte zijn aangetekend en per gewone post verstuurd naar hetzelfde adres, namelijk [a-straat 1], [postcode] te Akkrum. Verdachte stond destijds op dit adres ingeschreven. De brief van 26 mei 2016 kwam niet met een zogenoemde retourzending terug.
Uit vorengenoemde omstandigheden en gedragingen van verdachte blijkt dat verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar onder meer het volgende aangevoerd:
“Uit vaste jurisprudentie over het aangetekend dan wel per gewone post versturen van brieven en besluiten volgt dat uit de enkele omstandigheid dat een brief zo verstuurd is en al dan niet geretourneerd wordt niet de wetenschap omtrent het ongeldig verklaard zijn van het rijbewijs kan worden afgeleid. Dit volgt onder meer uit het recente arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1146).
(...)
In mijn ogen leidt het bovenstaande tot de conclusie dat verdachte niet bekend was met de ongeldig verklaring van zijn rijbewijs ondanks dat sprake is van een aangetekende verzending van het besluit tot ongeldig verklaring. Wat betreft het besluit van 12 oktober dat per aangetekende post is verstuurd deel ik u mede dat deze brief blijkens de betekeningsstukken retour is gestuurd op 31 oktober 2016 omdat deze niet is afgehaald. Ik denk dat in deze zaak geen andere omstandigheden aanwezig zijn waaruit de wetenschap van mijn cliënt van het ongeldig verklaard zijn van zijn rijbewijs zou kunnen worden afgeleid.
Zoals gezegd heb ik geen wetenschap van het indienen van een aanvraag om een tweede onderzoek in te stellen naar het alcoholgebruik van mijn cliënt.
Ook wat betreft het maken van bezwaar tegen een besluit dat het rijbewijs ongeldig is verklaard, volgt uit vaste jurisprudentie dat dit niet voldoende is voor de vaststelling van wetenschap van de ongeldig verklaring.
Gelet op al deze argumenten verzoek ik u om mijn cliënt vrij te spreken (...).”
2.3
Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en gewone brief is verzonden naar het juiste adres van de verdachte niet voldoende. Ook is daartoe niet voldoende dat het CBR het rijbewijs van verdachte van de politie heeft ontvangen. Evenmin kan dat zonder meer volgen uit de omstandigheid dat er een onderzoek naar het alcoholgebruik van de verdachte heeft plaatsgevonden en de verdachte een tweede onderzoek heeft aangevraagd en betaald, noch uit de overige omstandigheden die het hof in aanmerking heeft genomen (vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146).
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juni 2021.