Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 6 november 2020, met producties 1-22;
- de conclusie van antwoord, met producties 1-4;
- de brief van de rechtbank van 4 maart 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overleggen producties alsmede van vermindering eis van Achmea, met producties 23-24;
- de akte overleggen productie van Achmea, met productie 25;
- de mondelinge behandeling van 23 juni 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de ten behoeve van de mondelinge behandeling door mr. Huiskamp overgelegde spreekaantekeningen.
2..De feiten
US$ 182.977,97 voldaan aan Vost. NL. Bij creditnota van 10 januari 2020 (hierna: de creditnota) is Vost. China vervolgens ter zake van deze koopprijs door Vost. NL gecrediteerd voor een bedrag van US$ 35.945,63.
3..Het geschil
- De rechtsverhouding tussen Vost. NL en LFS wordt uitsluitend beheerst door Nederlands intern recht, dus niet mede door (dwingend) verdragsrecht;
- Voor deze schade is LFS aansprakelijk op grond van het volgende. Artikel 8:41 BW bepaalt dat bij een overeenkomst van gecombineerd (multimodaal) goederenvervoer de rechtsregels moeten worden toegepast die gelden op ieder deel van het vervoer. Dat betekent dat ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de schade die ontstond tijdens het vervoer per spoor de rechtsregels moeten worden toegepast die op dat spoorvervoer van toepassing zijn. De overeenkomst voor vervoer van goederen betrof (onder meer) vervoer per spoor van Tilburg naar Chengdu. Er is in deze zaak geen sprake van een verdrag dat rechtstreeks van toepassing is of waarvoor een rechtskeuze is uitgebracht. Daarom dient de aansprakelijkheid van LFS voor de schade tijdens spoorvervoer te worden bepaald aan de hand van Nederlands recht. De schade is ontstaan tijdens het vervoer per spoor en voor die schade is LFS als (contractueel) vervoerder aansprakelijk op grond van de regeling van de artikelen 8:1550-1596 BW. LFS is op grond van artikel 8:1580 lid 1 BW gehouden de schade te vergoeden overeenkomstig de waardevermindering van de goederen. Die waardevermindering komt derhalve neer op de factuurwaarde van het afgekeurde deel van de zending, te vermeerderen met de kosten om dat deel van het te redden deel van de zending af te scheiden.
- Ten aanzien van de subsidiaire grondslag rust het vorderingsrecht tot schadevergoeding op de voet van artikel 8:63 BW primair bij de contractuele wederpartij, Vost. NL, jegens wie LFS tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen. Vost NL en Vost. China hebben hun vorderingsrechten bij cessie overgedragen aan Achmea. Door uitkering van de schade tot een bedrag van € 38.149,51 (verzekerd schadebedrag ad
- Betoogd zou kunnen worden dat (ook) Vost. China een (afgeleid) vorderingsrecht heeft op LFS vanwege de fictie dat LFS als vervoerder is te beschouwen, en dat ook Vost China op grond van artikel 8:1590 BW een vorderingsrecht heeft;
- Indien en voor zover de rechtbank zou oordelen dat de tussen Vost. NL en LFS gesloten overeenkomst kwalificeert als een opdracht tot doen vervoeren (ofwel: expeditie), is LFS aansprakelijk voor de schade op grond van art. 8:63 BW jo. art 14 FENEX-condities 2018;
- De kern van een expeditie-opdracht is dat de expediteur adequate vervoerovereenkomsten sluit, teneinde de goederen tijdig op de juiste plaats te krijgen. Daarnaast is LFS verplicht om bij schade tijdens het vervoer onverwijld aan haar opdrachtgever 1) alle relevante informatie en documenten te verschaffen waaruit blijkt welke (vervoer)overeenkomsten LFS sloot ter uitvoering van de aan LFS gegeven opdracht, teneinde haar opdrachtgever in staat te stellen haar schade te verhalen, en 2) een expediteursverklaring met een zodanige inhoud en strekking dat de opdrachtgever daarmee in rechte kan optreden tegen de vervoerder(s). Die wettelijke plichten zijn neergelegd in artikel 8:63 leden 2 en 3 BW;
- LFS heeft deze beide plichten geschonden. Op de voet van artikel 8:63 BW moet LFS dan ook de schade vergoeden alsof zij zelf vervoerder was. Daarbij maakt het niet uit of zij al dan niet uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt de opdracht als een expeditieopdracht te aanvaarden;
- Artikel 8:63 lid 3 BW bepaalt dat de expediteur naast de schadevergoeding die hij als vervoerder verschuldigd is, ook overige schade dient te vergoeden. Dat geeft de wettelijke grondslag voor het vorderen van buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten.
4..De beoordeling
Bevoegdheid
€ 4.500,00. Net zoals Achmea gaat de rechtbank ervan uit dat Achmea ter hoogte van genoemd uitgekeerd bedrag van € 38.149,51 gesubrogeerd is in de (mogelijke) vorderingsrechten van Vost. NL jegens LFS. Voor zover Vost. NL een vorderingsrecht heeft jegens LFS ter hoogte van genoemd eigen-risico-bedrag van € 4.500,00, is krachtens genoemde cessie, die volgt uit de door Achmea als productie 21 in het geding gebrachte bescheiden, ook dat vorderingsrecht van Vost. NL overgegaan op Achmea.
doenvervoeren van goederen (zgn. ‘expeditie in enge zin’).
Haviltex-maatstaf.
- i) Uit de inschrijving van LFS in het handelsregister volgt dat het talloze logistieke diensten verricht, waaronder het vervoer van goederen: “Activiteiten SBI-code: 4941 - Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen) Logistiek dienstverlening en expeditie”.
- ii) In de communicatie tussen Vost. NL en LFS heeft laatstgenoemde geen enkele keer kenbaar gemaakt hoe zij de opdracht van Vost. NL aanvaardde.
- iii) In haar e-mail van 18 juni 2019, toen nog werd uitgegaan van vervoer per zeeschip, schrijft LFS: “zoals afgesproken komen we 10/07 10:20 uur laden”, hetgeen erop duidt dat LFS zelf zal vervoeren, in ieder geval het eerste deel over de weg.
- iv) Op de website van LFS staat onder meer te lezen: “Our own fleets of vehicles usually stay in The Netherlands and Germany, ready to be at your service there”. Dit laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat LFS zich (ook) als feitelijk vervoerder presenteert.
- v) Uit de tekst van de handtekening onder e-mails van LFS (prod. 19 Achmea) volgt dat zij diverse logistieke diensten verleent, waaronder goederenvervoer.
- vi) In de offerte van 17 juli 2019 staat geen informatie over de hoedanigheid van LFS, of welke diensten zij in het kader van de eventueel te geven opdracht zal leveren, of dat zij de opdracht uitsluitend aanvaardt als expeditie-opdracht.
- vii) LFS factureert voor het uitgevoerde vervoer een
lumpsumvoor het vervoer in rekening brengt, overweegt de rechtbank als volgt.
In zoverreheeft LFS dus wél voldaan aan het door Achmea geopperde uitgangspunt voor expeditie dat naast de doorbelaste vracht een fee in rekening wordt gebracht voor de bemoeienissen als expediteur.
all-in) bedrag in rekening is gebracht, kan er op duiden dat vervoer is overeengekomen, omdat de slechts als tussenpersoon bij vervoer fungerende expediteur zijn rekening aan de opdrachtgever normaliter zal splitsen in expediteurscommissie en variabele verschotten (waaronder vracht). De rechtbank is echter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat LFS een
lumpsumprijs in rekening heeft gebracht niet voldoende is om tot het oordeel te komen dat LFS als vervoerder is opgetreden.. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Selbsteintritt’) als vervoerder is opgetreden, brengt niet mee dat hij de hoedanigheid van vervoerder verkrijgt. Zie Hoge Raad 25 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2657,
NJ2008/518 (
GMS/Peeterson).
- dagvaardingskosten € 100,89
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (twee punten in liquidatietarief IV)
- totaal € 4.370,89.