ECLI:NL:RBROT:2021:8682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
C/10/614596 / HA ZA 21-211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en ambtshalve verwijzing naar de kamer voor kantonzaken

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is er sprake van een bevoegdheidsincident tussen de besloten vennootschappen BT Trains B.V. en Captrain Netherlands B.V. BT Trains, gevestigd te 's-Hertogenbosch, is eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident, terwijl Captrain, gevestigd te Rotterdam, gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident is. De procedure begon met een incidentele conclusie van Captrain op 21 april 2021, waarin zij verzocht om onbevoegdheid van de rechtbank op basis van een forumkeuze in de huurovereenkomst tussen partijen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 juni 2021 aangegeven dat zij van mening is dat de kantonrechter te Rotterdam exclusief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, en heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten.

BT Trains heeft in een akte van 30 juni 2021 aangegeven het eens te zijn met de verwijzing naar de kamer voor kantonzaken, terwijl Captrain het hier niet mee eens was. Captrain betoogde dat de forumkeuze enkel betrekking had op geschillen met een belang lager dan € 25.000,-. De rechtbank heeft echter bevestigd dat de forumkeuze van partijen buiten werking is gesteld en dat de kantonrechter exclusief bevoegd is. In de beslissing van 1 september 2021 heeft de rechtbank de vordering van Captrain afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De zaak is verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen, en het griffierecht zal worden verlaagd met terugbetaling van het teveel betaalde bedrag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614596 / HA ZA 21-211
Vonnis in incident van 1 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BT TRAINS B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.J.M. Volders te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAPTRAIN NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna BT Trains en Captrain genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 16 juni 2021,
  • de akte aan de zijde van Captrain van 30 juni 2021,
  • de akte aan de zijde van BT Trains van 30 juni 2021,
  • de brief van 15 juli 201 aan de zijde van BT Trains met het bericht dat zij geen antwoordakte wenst te nemen,
  • de antwoordakte aan de zijde van Captrain van 28 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil en de beoordeling in het incident

2.1.
Captrain heeft op 21 april 2021 bij incidentele conclusie tot onbevoegdheid gevorderd dat de rechtbank zich bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van BT Trains, met veroordeling van BT Trains in de kosten van het incident. Captrain grondt haar incidentele vordering op de forumkeuze die is opgenomen in de laatste zin van artikel 11 lid 1 van de huurovereenkomst tussen partijen (hierna: de overeenkomst). De laatste zin van artikel 11 lid 1 van de overeenkomst luidt als volgt:
“Dit geschil zal, met uitsluiting van iedere andere rechter, in eerste instantie worden berecht door de rechtbank te 's-Hertogenbosch, met uitzondering van geschillen waarvan de Kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen.”BT Trains heeft zich in de incidentele conclusie van antwoord van 12 mei 2021 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis aangegeven dat zij er van uit gaat dat de kantonrechter te Rotterdam op grond van artikel 93 sub c Rv juncto artikel 99 Rv exclusief bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen en voornemens is om de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv ambtshalve te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich hierover gelijktijdig bij akte uit te laten.
2.3.
Bij akte van 30 juni 2021 heeft BT Trains aangegeven dat zij het eens is met het voornemen van de rechtbank om het onderhavige geschil te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
Captrain heeft bij akte van 30 juni 2021 aangegeven dat zij het niet eens is met dit voornemen van de rechtbank. Captrain leest artikel 11.1 van de overeenkomst namelijk zó dat de uitzondering op de forumkeuze enkel ziet op zaken met een belang lager dan
€ 25.000,-. Captrain voert aan dat de lezing van artikel 11.1 door de rechtbank, met het oog op artikel 108 lid 2 Rv, niet voor de hand ligt en dat partijen dat niet bedoeld hebben.
2.4.
De rechtbank is (nog steeds) van oordeel dat de kantonrechter van deze rechtbank exclusief bevoegd is om van onderhavig geschil kennis te nemen. De laatste zinsnede van artikel 11 lid 1 van de overeenkomst stelt de forumkeuze van partijen buiten werking bij
“geschillen waarvan de Kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen”. De rechtbank constateert dat de vordering van BT Trains een onderwerp betreft dat op grond van art. 93 onder c Rv exclusief door de kantonrechter wordt behandeld, waardoor het forumkeuzebeding in artikel 11.1 van de overeenkomst geen werking heeft. De rechtbank ziet in hetgeen Captrain heeft aangevoerd geen aanleiding om van deze lezing van het artikel af te wijken. De zaak zal daarom worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
2.5.
Captrain heeft bij akte van 28 juli 2021 aangevoerd dat BT Trains de zaak in ieder geval ten onrechte in bij de handelskamer te Rotterdam heeft aangebracht en daarom in de kosten van het incident dient te worden veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, op
dinsdag 28 september 2021 om 13:30,
3.4.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en op 1 september 2021uitgesproken in het openbaar.
3360/638