ECLI:NL:RBROT:2021:5163

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
C/10/614596 / HA ZA 21-211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in huurgeschil met forumkeuze en verwijzing naar kantonrechter

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een huurgeschil tussen BT Trains B.V. en Captrain Netherlands B.V. De eiseres, BT Trains, heeft een vordering ingesteld tegen Captrain, die volgens haar in gebreke is gebleven bij de betaling van drie facturen met een totaalbedrag van € 29.795,04. De vordering is gebaseerd op een huurovereenkomst voor een treinlocomotief, waarbij BT Trains stelt dat Captrain haar betalingsverplichtingen niet nakomt. Captrain heeft in het incident verzocht om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren, stellende dat op basis van de huurovereenkomst de rechtbank in 's-Hertogenbosch exclusief bevoegd is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kantonrechter te Rotterdam op grond van de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) exclusief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft besloten om de zaak ambtshalve te verwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam en heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich hierover uit te laten. De beslissing in het incident is op 16 juni 2021 uitgesproken door mr. M. de Geus.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614596 / HA ZA 21-211
Vonnis in incident van 16 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BT TRAINS B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.J.M. Volders te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAPTRAIN NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna BT Trains en Captrain genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 februari 2021, met producties 1 tot en met 9,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
BT Trains vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Captrain te veroordelen om aan BT Trains tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 29.795,04 inclusief btw, dan wel een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 17 december 2020, althans de dag van de dagvaarding, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag aan wettelijke (handels)rente,
II. Captrain te veroordelen om aan BT Trains tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedragen van € 1.072,95, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag,
III. Captrain te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder het salaris van de advocaat, de noodzakelijke verschotten en de nakosten, welke worden begroot op
€ 157,- en € 239,- in geval van betekening, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
2.2.
BT Trains legt – kort samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Tussen partijen is een huurovereenkomst gesloten, waarbij BT Trains vanaf 15 oktober 2018 een treinlocomotief heeft verhuurd aan Captrain. Captrain komt haar betalingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet na door drie facturen ten bedrage van in totaal € 29.795,04 onbetaald te laten. Voor de facturen geldt een betalingstermijn van veertien dagen. Gelet op de data van de facturen is Captrain in verzuim op grond van artikel 6:83 BW. BT Trains vordert nakoming van de overeenkomst op grond van artikel 3:296 BW.

3..Het geschil en de beoordeling in het incident

3.1.
Captrain vordert dat de rechtbank zich bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van BT Trains, met veroordeling van BT Trains in de kosten van het incident.
3.2.
Captrain stelt daartoe – kort samengevat – het volgende. BT Trains vordert nakoming van de huurovereenkomst tussen partijen door Captrain. Op grond van artikel 11 lid 1 van de huurovereenkomst is de rechtbank in ’s-Hertogenbosch exclusief bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van BT Trains.
3.3.
BT Trains refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, met daarbij het verzoek aan de rechtbank, indien de rechtbank zich onbevoegd acht, om de zaak op grond van de wet door te verwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, met veroordeling van Captrain in de kosten van het incident, althans dat de kosten worden gecompenseerd.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Captrain grondt haar incidentele vordering tot relatieve onbevoegdheid op de forumkeuze die is opgenomen in artikel 11 lid 1 van de overeenkomst. Dit artikel bepaalt:
“ 1 Verschillen van mening tussen Huurder en Verhuurder zullen zoveel mogelijk langs minnelijke weg worden opgelost. Indien een verschil van mening niet langs minnelijke weg kan worden opgelost ontstaat een geschil. Dit geschil zal, met uitsluiting van iedere andere rechter, in eerste instantie worden berecht door de rechtbank te 's-Hertogenbosch, met uitzondering van geschillen waarvan de Kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen.”
4.2.
De rechtbank constateert met Captrain dat de uitzondering van artikel 108 lid 2 Rv zich in casu niet voordoet, zodat het forumkeuzebeding gelding heeft.
4.3.
De rechtbank volgt Captrain echter niet in de gevolgen die Captrain verbindt aan de constatering onder 4.2. vermeld. Volgens Captrain is de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch aangewezen in het forumkeuzebeding, en staat het partijen op de voet van 108 lid 2 Rv vrij om in huurzaken, met een belang groter dan € 25.000,-, andere rechters aan te wijzen voor de kennisneming van een geschil. Dat laatste mag zo zijn, maar de tekst van artikel 11 lid 1 van de overeenkomst, in het bijzonder de formulering van de uitzondering, roept de vraag op of die aanwijzing hier is geschied. De rechtbank leest die uitzondering zó dat de forumkeuze voor de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch,
nietis gemaakt voor geschillen waarin de kantonrechter exclusief bevoegd is. In casu is de kantonrechter op grond van artikel 93 sub c Rv exclusief bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Dat betekent dat de hoofdregel van artikel 99 Rv zou gelden, en dat dus de kantonrechter te Rotterdam bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van BT Trains. De rechtbank wijst partijen er op dat in het forumkeuzebeding immers niet is gesteld dat de
handelskamer van de rechtbank Oost-Brabant bevoegd is. Er wordt (slechts) een forumkeuze gemaakt voor de rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch, waarvan zowel de handelskamer als de kamer van kantonzaken deel uitmaakt, en vervolgens worden geschillen waarvan de kantonrechter bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen, uitgezonderd van het beding.
4.4.
De rechtbank gaat er dus vooralsnog van uit dat de kantonrechter te Rotterdam op grond van artikel 93 sub c Rv jo artikel 99 Rv exclusief bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen en heeft het voornemen om de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv ambtshalve te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich bij akte hierover uit te laten.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
30 juni 2021voor een akte van beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 4.4.,
in de hoofdzaak
5.2.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en op 16 juni 2021 uitgesproken in het openbaar.
3360/638