Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 24 april 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte van [eiseres];
- het tussenvonnis van 4 januari 2021 waarin een mondelinge behandeling (via Skype) is bepaald;
- de spreekaantekeningen van de gemachtigde van GOM.
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
Als is voldaan aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden aanvaard als – op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden – de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zo’n belang kan bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Zo’n belang kan niet gelegen zijn in de
Marine Service was al geruime tijd voordat Borgt de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt als goed werkgever gehouden om in te stemmen met zijn voorstel tot beëindiging van het slapend dienstverband, onder toekenning van de transitievergoeding. De Eerste Kamer heeft de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid (hierna: de Compensatieregeling) als hamerstuk aangenomen op 10 juli 2018 (Handelingen I, 2018/38, item 18
). De publicatie in het Staatsblad heeft plaatsgevonden op 20 juli 2018 (Stb. 2018/234
). Vanaf dat moment mocht in ieder geval bekend worden verondersteld dat de betaalde transitievergoedingen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 vergoed zouden worden (met bepaalde uitzonderingen, waarvan niet gesteld of gebleken is dat die zich in de onderhavige zaak voordoen).(…)”
“3.17 (…) De Stichting heeft nog betoogd dat deze verplichting voor werkgevers om in te stemmen met een verzoek van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst enkel geldt voor verzoeken tot beëindiging van werknemers gedaan na deze uitspraak van de Hoge Raad. Het hof is het daarmee niet eens. Hoofdargument voor de uitleg van de Hoge Raad is de invoering van de Wet compensatie transitievergoeding en de omstandigheid dat die wet beoogde de belangrijkste beweegreden voor werkgevers weg te nemen om dienstverbanden na twee jaar arbeidsongeschiktheid slapend te houden (zie overweging 2.5 van de uitspraak van de Hoge Raad). Die wet is zoals hiervoor vermeld op 11 juli 2018 gepubliceerd (Stb. 2018, 234). Ingevolge die wet is compensatie mogelijk voor betaalde transitievergoedingen bij arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zijn geëindigd. [appellant] heeft de Stichting ook gewezen op deze wet toen hij zijn verzoek om de arbeidsovereenkomst te beëindigen herhaalde. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat de weigering van de Stichting op 12 februari 2019 om in te stemmen met het verzoek van [appellant] van 15 januari 2019 een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verplichting als goed werkgever was en dat de Stichting met die weigering ook in verzuim was.(…)”.
“19.15 (…) Een beroep van de werkgever op het collectieve belang om de compensatieregeling betaalbaar te houden is, zoals gezegd (zie onder 15.6), geen argument dat gewicht in de schaal legt aan de zijde van de werkgever”en onder rechtsoverweging 15.6:
“Ook het argument dat compensatie door het UWV uit het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf) en een daarmee gepaard gaande premieverhoging voor werkgevers, betekent dat indirect de rekening alsnog bij de werkgever wordt neergelegd, is in juridisch opzicht een gepasseerd station. Gegeven de wettelijke aanspraak op de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, en gegeven de invoering van de wettelijke compensatieregeling die voorkomt dat individuele werkgevers met onevenredig zware lasten worden geconfronteerd, is er geen ruimte meer voor de rechter om te treden in de weging van het al dan niet wenselijk zijn van een daarmee gepaard gaande stijging van collectieve lasten”.GOM heeft geen andere argumenten aangevoerd op basis waarvan een gerechtvaardigd belang bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst kan worden aangenomen.