Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 3 juli 2019;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2019;
3.De beoordeling
A. (primair en subsidiair) de Stichting te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 81.000,-- bruto (het bedrag van de door [appellant] berekende transitievergoeding);
B. (meer subsidiair) de arbeidsovereenkomst te ontbinden en de Stichting te veroordelen tot betaling van € 81.000,-- bruto;
C. de Stichting te veroordelen tot verstrekking aan [appellant] van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de betaling van € 81.000,-- bruto, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat de Stichting dat niet doet na betekening van de beschikking;
D. de Stichting te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
De Stichting heeft nog aangevoerd dat duizenden ex-werknemers, onder wie AOW-gerechtigden, in dat geval hun werkgever aansprakelijk kunnen stellen en dat de Hoge Raad dit niet heeft gewild. Dat leidt echter niet tot een ander oordeel. Het hof overweegt daarbij dat het in deze zaak gaat om een werknemer die ná publicatie van de Wet compensatie transitievergoeding én voordat hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte zijn werkgever daadwerkelijk heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding. Het hof wijst er nog op dat de Hoge Raad heeft overwogen dat in de omstandigheid dat de werknemer bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt op het moment dat hij het beëindigingsvoorstel doet, geen belang voor de werkgever kan zijn gelegen om niet akkoord te gaan met een dergelijk voorstel.