ECLI:NL:RBROT:2021:8507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 20/4594
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wet WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en gebrekkige motivering van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft wel vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. Eiseres was na haar zwangerschapsverlof uitgevallen voor haar werk als sociaal pedagogisch medewerker en had in oktober 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat eiseres meer dan 65% van haar loon kon verdienen, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. Eiseres voerde aan dat zij meer beperkt was dan door verweerder vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct hadden vastgesteld en dat de door verweerder geselecteerde functies passend waren. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht op minder dan 35% was vastgesteld. Wel werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. Berkouwer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 12 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is aansluitend op haar zwangerschapsverlof ten gevolge van medische klachten op 24 november 2017 uitgevallen voor haar werk als sociaal pedagogisch medewerker. Op 28 oktober 2019 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd.
2.1.
In verband hiermee heeft de verzekeringsarts op 16 december 2019 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) per 30 augustus 2019 opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kon worden, lag 11,56% lager dan het zogeheten maatmaninkomen. Verweerder heeft vervolgens vastgesteld, dat eiseres in aansluiting op de toepasselijke wachttijd per 31 augustus 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon zij verdiende voordat zij ziek werd. Om die reden heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering.
2.2.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 juli 2020 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 10 augustus 2020 vervolgens aanleiding gezien om één van de geselecteerde functies te laten vervallen omdat eiseres niet voldoet aan de gestelde opleidingseis. Het loon dat met de nieuwe mediaanfunctie verdiend kan worden, was vervolgens 13,91% lager dan het maatmaninkomen.
3.1.
In beroep voert eiseres aan dat zij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Zij kan geen zware dingen tillen vanwege beperkingen aan haar knie, zij kan niet bukken, niet op de knieën zitten en geen 40 uur per week werken. Verder stelt eiseres dat verweerder (de rechtbank begrijpt: verweerders verzekeringsarts) onvoldoende is ingegaan op het medisch dossier dat zij in de bezwaarfase heeft verstrekt. Eiseres voert ten slotte aan dat er door verweerder functies geselecteerd zijn met meer uren dan eiseres werkzaam was. Zij acht zich bovendien niet in staat om meer dan 24 uur per week te werken.
3.2.
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de aanvullende rapportage van 21 september 2019 alsnog de door eiseres overlegde brief van [naam persoon] (orthopedisch chirurg Expert Clinic) van 11 mei 2020 in de beoordeling betrokken. Die informatie gaf aanleiding om de belastbaarheid op datum in geding te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nieuwe FML vastgesteld op 21 september 2020, geldig vanaf 30 augustus 2019. Daarin zijn extra beperkingen opgenomen ten aanzien van werkzaamheden waarbij frequent of bovengemiddeld kracht moet worden gezet met de handen (dit betreffen de items 4.3.6 en 4.3.7.). Mede op basis van deze FML is een arbeidsdeskundige heroverweging in beroep uitgevoerd. Blijkens de aanvullende rapportage van 23 september 2020 zijn alle in bezwaar geselecteerde functies nog steeds als passend te beschouwen en is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres ongewijzigd gebleven (13,91%).
4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht met ingang van 31 augustus 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, een psychisch en lichamelijk onderzoek uitgevoerd door de verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting alsmede op informatie van de behandelend sector. Het onderzoek heeft dan ook op zorgvuldige wijze plaatsgevonden, behoudens ten aanzien van de reeds in de bezwaarfase door eiseres verstrekte informatie van de orthopedisch chirurg. Deze informatie is pas in beroep bij het medisch oordeel betrokken. Omdat hierdoor eerst in beroep een volledige onderbouwing is gegeven voor de medische grondslag van het bestreden besluit, moet worden geoordeeld (aldus ook de Centrale Raad van Beroep, uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1244) dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat het in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten.
5.3.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen reden het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat verweerder een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres per de datum in geding. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, legt - zonder af te doen aan de medische klachten van eiseres - tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van verweerder onvoldoende gewicht in de schaal om de in de FML neergelegde beperkingen onvoldoende te achten. Verweerders verzekeringsartsen hebben deugdelijk gemotiveerd op welke punten eiseres beperkt te achten is (en in welke mate) en op welke punten niet. Zij hebben niet alleen rekening gehouden met de resultaten van eigen onderzoek en alle beperkingen die eiseres naar voren heeft gebracht, maar hebben bij de weging van de functionele mogelijkheden van eiseres ook rekening gehouden met informatie van behandelaars over de psychische en lichamelijke klachten van eiseres. Eiseres heeft geen aanvullende (medische) informatie ingebracht op grond waarvan betwijfeld zou kunnen worden of haar functionele mogelijkheden wel op de juiste wijze in de FML zijn neergelegd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 28 juli 2020 toegelicht dat de grondslag van de arbeidsbeperkingen gelegen is in een stemmingsstoornis en in het functioneren van het bewegingsapparaat. Ten aanzien van de stemmingsstoornis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd dat uit het dagverhaal en het psychisch onderzoek blijkt dat er geen sprake was van ernstigere beperkingen in persoonlijk- en sociaal functioneren dan aangenomen. Daarnaast is eiseres aangewezen op mentaal licht belastend en knie sparende arbeid. De stelling dat eiseres zwaarder beperkt is dan door verweerder is aangenomen slaagt derhalve niet.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 10 augustus 2020 en 23 september 2020 op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom de functies geschikt zijn voor eiseres en dat zij de vastgestelde beperkingen niet te boven gaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De stelling dat verweerder ten onrechte functies heeft geselecteerd met meer uren dan eiseres in het verleden werkzaam was, slaagt niet. Uit artikel 9 onderdeel b van het Schattingsbesluit volgt dat in het geval de geduide functies in urenomvang verschillen van de maatmanfunctie, dat geen reden is om de functie buiten beschouwing te laten bij de schatting. Omdat de urenomvang van geduide functies groter mag zijn dan de maatmanfunctie mocht verweerder fulltime functies duiden ondanks dat eiseres voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid parttime werkte.
5.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 13,91%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
6. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep niet.
7. Wel ziet de rechtbank in het in rechtsoverweging 5.2. besproken motiveringsgebrek aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Ook ziet zij daarin aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Kleinen Hammans, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.