ECLI:NL:RBROT:2021:8270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 20/3312
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een muilkorf- en aanlijngebod na ernstig bijtincident met honden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van hond [naam hond 1], en de burgemeester van Maassluis, die een muilkorf- en aanlijngebod had opgelegd na een ernstig bijtincident. Het primaire besluit, dat op 1 augustus 2019 werd genomen, legde eiser een kort aanlijn- en muilkorfgebod op voor zijn hond in de gemeente Maassluis. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 21 februari 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 29 juni 2021 werd duidelijk dat eiser en zijn hond inmiddels niet meer in Maassluis woonden, maar eiser stelde dat hij belang had bij de inhoudelijke behandeling van het beroep vanwege mogelijke toekomstige maatregelen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende belang was om het beroep inhoudelijk te behandelen. De burgemeester had het bestreden besluit gebaseerd op een ernstig bijtincident dat op 5 juni 2019 had plaatsgevonden, waarbij zowel hond [naam hond 2] als de eigenaar gewond raakten. Eiser betwistte de ernst van het letsel en de juistheid van de aannames van de burgemeester.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen oordelen dat het incident als ernstig moest worden aangemerkt, en dat het aanlijn- en muilkorfgebod terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. P.H.C. Körver,
en

de burgemeester van Maassluis, verweerder,

gemachtigde: mr. B.M. den Engelsman.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een kort aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor zijn hond ‘ [naam hond 1] ’ voor de gehele gemeente Maassluis.
Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiser is eigenaar van hond [naam hond 1] . Op 5 juni 2019 heeft een incident plaatsgevonden tussen [naam hond 1] en een andere hond, genaamd [naam hond 2] . Bij dit incident zijn zowel [naam hond 2] als de eigenaar van [naam hond 2] gewond geraakt.
1.2.
De eigenaar van [naam hond 2] heeft in verband met het incident van 5 juni 2019 met [naam hond 2] dierenkliniek [naam dierenkliniek] bezocht. In het patiëntendossier is hierover het volgende vermeld:
“bevindingen: AO: meerdere bijtwonden 1-2 cm op LVP en in de hals/borst. LVP ligt tot aan pees open, pees wel intact, gelukkig geen diepe structuren geraakt.
Onder narcose alle wonden geschoren, schoon gemaakt en gehecht. Lijken geen breuken aanwezig. LVP wel meerdere wonden ondervoet, zal wel wat zwelling/ mankheid geven.”
2. Ter zitting is gebleken dat eiser en [naam hond 1] inmiddels niet meer woonachtig zijn binnen de gemeente Maassluis. De rechtbank ziet zich daarom allereerst gesteld voor de vraag of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van dit beroep. Eiser heeft aangegeven dat zijn belang gelegen is in een eventuele volgende maatregel. Indien het besluit een volgende keer zal worden meegewogen, zal eiser vermoedelijk een zwaardere maatregel opgelegd krijgen. Verweerder heeft in dit verband aangegeven dat gemeentes informatie over maatregelen als aanlijn- en muilkorfgeboden niet met elkaar delen. Of de politie dit wel doet, is verweerder niet bekend. Gelet op deze verklaringen valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat eiser in de toekomst kan worden geconfronteerd met de opgelegde maatregel en dat dit voor hem nadelige gevolgen kan hebben. De rechtbank oordeelt daarom dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van dit beroep.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat [naam hond 1] als gevaarlijk dan wel hinderlijk moet worden aangemerkt. Het incident van 5 juni 2019 was een ernstig bijtincident. Daarom is, overeenkomstig het Protocol bijtincidenten agressieve honden (het Protocol), niet eerst een waarschuwing gegeven.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit is gebaseerd op aannames in plaats van op feiten. Verweerder verwijst naar het proces-verbaal van de politie, maar hierin is slechts de verklaring van de eigenaar van [naam hond 2] opgenomen. Die verklaring is tegenstrijdig aan de verklaring van de partner van eiser. [naam hond 1] heeft weliswaar [naam hond 2] gebeten, maar dit was om zich te verweren. [naam hond 2] is begonnen met bijten. Eiser betwist ook dat [naam hond 1] letsel aan de eigenaar van [naam hond 2] heeft toegebracht. Daarbij meent eiser dat geen sprake is van ernstig letsel, zoals verweerder stelt. Verweerder heeft daarnaast niet onderbouwd dat er meerdere klachten over [naam hond 1] zijn binnengekomen en wat er exact is voorgevallen bij die gestelde eerdere incidenten. Verweerder stelt dan ook ten onrechte dat [naam hond 1] binnen een periode van twee jaar betrokken is geweest bij meerdere bijtincidenten. Verweerder had op grond van het voorgaande niet over kunnen gaan tot het opleggen van een aanlijn- en muilkorfplicht.
5.1.
Op grond van artikel 2:59 van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) Maassluis 2019 kan de burgemeester, indien hij een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
Het Protocol schrijft voor hoe verweerder aan dit artikel invulling geeft.
Op grond van het Protocol is van een bijtincident sprake “wanneer een hond een persoon bijt of een ander dier, veelal een hond, maar daarbij geen sprake is van ernstig letsel of
ernstige gevolgen, dat gezien de context van de situatie verklaarbaar is.”
Van een ernstig bijtincident is sprake wanneer een hond ernstig letsel toebrengt aan een persoon of een ander dier, veelal een hond. Meerdere bijtincidenten binnen een
periode van twee jaar kunnen ook worden aangemerkt als een ernstig bijtincident.
Indien een hond een ernstig bijtincident heeft veroorzaakt, wordt gesproken van een gevaarlijke hond.
Een hond die een bijtincident heeft veroorzaakt, wordt aangemerkt als een hinderlijke hond.
Het Protocol kent een stappenplan.
Op grond van stap 1 van het Protocol, voor zover van belang, wordt bij elk bijtincident de taakaccenthouder dierenpolitie ingeschakeld.
Stap 2 houdt in dat verweerder bij een eerste bijtincident een waarschuwing uitreikt aan de eigenaar/houder van de hond. “Indien het eerste bijtincident dermate ernstig is dan adviseert de politie in overleg met de taakaccenthouder dierenpolitie van het politie basisteam Waterweg in haar rapportage, of direct tot een verzoek aan de gemeente tot aanlijn- en muilkorfgebod moet worden gedaan, of zelfs tot strafrechtelijke inbeslagname van de hond moet worden overgegaan.”
De stappen 3 tot en met 6 zien op de procedure tot het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:168), heeft verweerder beoordelingsruimte bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de Apv. Hij heeft voorts beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst vervolgens of verweerder in redelijkheid tot zijn beoordeling en beslissing heeft kunnen komen.
5.3.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het politierapport van 1 juli 2019, het proces-verbaal van aangifte van de eigenaar van [naam hond 2] van 14 juni 2019 en op twee klachten die op 7 juni 2019 bij verweerder zijn binnengekomen. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat de incidenten waar de klachten op zien, door verweerder niet als bijtincidenten worden aangemerkt. Ook heeft verweerder bevestigd dat [naam hond 1] als gevaarlijk wordt gezien (en niet slechts als hinderlijk).
5.4.
De rechtbank begrijpt het Protocol zo dat alleen bij een ernstig bijtincident direct een aanlijn- en muilkorfgebod kan worden opgelegd. Nu alleen het incident van 5 juni 2019 een bijtincident was, moet dit incident aangemerkt kunnen worden als ernstig. Daarvoor moet sprake zijn van ernstig letsel.
5.5.
Eiser heeft niet betwist dat [naam hond 1] [naam hond 2] heeft gebeten. Uit het patiëntendossier (zie onder 1.2) blijkt dat sprake was van meerdere bijtwonden van 1 tot 2 cm diep op de linker voorpoot en in de hals en borst, en dat de linker voorpoot van [naam hond 2] tot aan de pees open lag. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op grond hiervan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in elk geval aan [naam hond 2] ernstig letsel is toegebracht. Verweerder heeft het bijtincident daarom kunnen aanmerken als ernstig.
5.6.
Over de stelling van eiser dat [naam hond 2] is begonnen met bijten, overweegt de rechtbank het volgende. De eigenaar van [naam hond 2] heeft aangifte gedaan van het incident en heeft hierbij verklaard dat hij zag dat [naam hond 1] op [naam hond 2] afrende en dat [naam hond 1] [naam hond 2] in haar nek en borst beet. Eiser of zijn partner hebben zelf geen aangifte gedaan. De partner van eiser is naar aanleiding van de aangifte wel gehoord door de politie. Zij heeft daarbij verklaard dat de honden naar elkaar toe gingen en elkaar begonnen te bijten. Dat [naam hond 2] zou zijn begonnen met bijten, wordt dus niet ondersteund door de verklaring van de partner van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5.7.
Omdat verweerder het incident van 5 juni 2019 als ernstig heeft kunnen aanmerken, kon verweerder direct een aanlijn- een muilkorfgebod opleggen en behoefde hij niet te volstaan met een waarschuwing. De vragen welke hond de eigenaar van [naam hond 2] heeft gebeten en of hierbij sprake was van ernstig letsel, kunnen buiten beschouwing blijven. Hetzelfde geldt voor de stellingen van eiser over de door verweerder genoemde andere incidenten.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 juli 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.