Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,
(gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooij).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een urgentieverklaring voor woningzoekenden had aangevraagd. De gemeente Rotterdam, als verweerder, had verzoekster in een brief van 30 april 2021 gevraagd haar aanvraag in te dienen bij de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR) en had aangegeven dat de aanvraag niet zou worden doorgezonden. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 15 juni 2021, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter constateerde dat verzoekster inmiddels ook rechtstreeks bij de SUWR een aanvraag had ingediend en dat er geen spoedeisend belang meer was voor het verzoek om voorlopige voorziening. Dit leidde tot de afwijzing van het verzoek.
Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld. De voorzieningenrechter stelde vast dat de aanvraag niet was doorgezonden, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 181,- en de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.