ECLI:NL:RBROT:2021:8180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
9308251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon en emolumenten in kort geding wegens opschorting door werkgever

In deze zaak heeft eiseres, een administratief medewerkster, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever, Storm Industriediensten B.V., vanwege de opschorting van haar loon. Eiseres heeft zich sinds februari 2021 ziek gemeld en stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is door een depressieve stoornis en paniekklachten. De werkgever heeft haar loon opgeschort omdat zij niet zou voldoen aan haar re-integratieverplichtingen, gebaseerd op een advies van de bedrijfsarts. Eiseres betwist dit en heeft een deskundigenoordeel van het UWV aangevraagd, waaruit blijkt dat zij benutbare mogelijkheden heeft, maar dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres op basis van het advies van een tweede bedrijfsarts, die werkhervatting ten zeerste afraden, niet in staat is om haar re-integratieverplichtingen na te komen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opschorting van het loon onterecht was en heeft Storm veroordeeld tot doorbetaling van het loon met bijbehorende emolumenten vanaf de datum van opschorting, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot wettelijke verhoging van het achterstallige loon is gematigd tot nihil, omdat Storm gerechtvaardigd was in haar handelen op basis van het advies van de eerste bedrijfsarts. De proceskosten zijn voor rekening van Storm.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9308251 \ VV EXPL 21-290
uitspraak: 26 juli 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.P. Bekenkamp te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Storm Industriediensten B.V.,
gevestigd te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [persoon A] .
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “Storm”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 5 juli 2021, met producties;
  • de brief van [eiseres] van 8 juli 2021, met de bij dagvaarding betekende producties alsmede een tweetal aanvullende producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
  • de brief van [eiseres] van 13 juli 2021, met één productie;
  • de akte van Storm van 19 juli 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Ter mondelinge behandeling is [eiseres] in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.P. Bekenkamp. Namens Storm zijn verschenen mevrouw [persoon A] (HR- en verzuim manager) en de heer [persoon B] (financial controller). Ter mondelinge behandeling hebben partijen ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier. Na afloop van de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld binnen één week na de mondelinge behandeling het schriftelijke advies van de nieuwe bedrijfsarts, de heer [persoon C] , alsmede hun zienswijze daarop in het geding te brengen.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] , is van 18 december 2017 tot 1 mei 2018 via een uitzendorganisatie werkzaam geweest bij Storm. Op 1 mei 2018 is zij voor bepaalde tijd in dienst getreden bij Storm en per 1 mei 2019 is er sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [eiseres] was laatstelijk werkzaam in de functie van administratief medewerkster voor 38 uur per week. Het laatstverdiende salaris van [eiseres] bedraagt
€ 2.705,31 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, kerstgratificatie, eindejaarsuitkering en overwerk.
2.2.
Nadat [eiseres] eind januari 2021 is teruggekeerd van een bezoek aan Albanië, heeft zij zich op 10 februari 2021 telefonisch ziekgemeld bij Storm.
2.3.
Op 4 maart 2021 heeft [eiseres] een telefonische afspraak met de bedrijfsarts, de heer [persoon D] , gehad. De bedrijfsarts heeft aan de hand daarvan een probleemanalyse opgesteld en heeft geconcludeerd dat er ten aanzien van de mogelijkheid tot werken van [eiseres] sprake is van benutbare mogelijkheden. Het advies van de bedrijfsarts luidt als volgt:
“(…) Er is sprake van een medisch objectveerbare aandoening die gepaard gaat met de aangegeven beperkingen. Mevrouw [eiseres] werkt aan haar herstel middels adequate medische interventies. Gezien de aard, ernst en beloop van de medische klachten, is mijn advies dat mevrouw [eiseres] vanaf week 11 haar werkzaamheden in 4 weken opbouwt naar 100%, bijvoorbeeld conform het schema 25-50-75-100%. Voordat de reintegratie wordt opgestart, zullen de werkgerelateerde problemen en oplossingen besproken moeten worden. (…)”
2.4.
Op 10 maart 2021 heeft Storm [eiseres] zowel telefonisch als per e-mail uitgenodigd om op 12 maart 2021 op het kantoor van Storm in gesprek te gaan over de re-integratiemogelijkheden. [eiseres] heeft aangegeven daar niet toe in staat te zijn omdat ze niet kon autorijden en geen gebruik kon maken van het openbaar vervoer in verband met de kans op paniekaanvallen.
2.5.
Op 12 maart 2021 heeft [eiseres] een e-mail aan Storm gezonden, waarvan de inhoud - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“(…) Na aanleiding van je app wil ik hierbij doorgeven dat ik er niet mee eens ben met de probleemanalyse die is opgesteld door de heer [persoon D] omdat ik tijdens het telefonisch consult van 11 minuten niet de kans kreeg om mijn verhaal te doen en werd gelijk in de hoek gedrukt door hem, het voelde als een kruisverhoor waar ik me alleen moest verdedigen. Hij trok zijn eigen conclusies vandaar dat ik vandaag een aanvraag heb gedaan op een deskundig oordeel bij de UWV.
Ik wil graag meewerken aan mijn re-integratie traject maar op dit moment ben ik door mijn geestelijke toestand beperkt om nu daaraan mee te werken omdat ik zware medicatie gebruik die mijn concentratievermogen belemmeren. (…)”
2.6.
Op 15 maart 2021 heeft Storm een e-mail aan [eiseres] gezonden, waarvan de inhoud - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“(…) We hebben aangepast licht werk voor je, rekening houdend met je beperkingen (waaronder concentratie).
Zoals ik telefonisch aan je meldde, wordt de drempel om naar het werk te komen hoger naarmate de afwezigheid langer duurt. Ik adviseer je dan ook om het aangepaste werk op te pakken en het te proberen. We verwachten je vrijdagochtend a.s. op het werk.
Het niet opvolgen van het advies van de bedrijfsarts heeft gevolgen voor de loonbetaling. Ik verwijs je naar de informatie daarover op de website van het UWV. (…)”
2.7.
Op 22 maart 2021 heeft Storm een e-mail aan [eiseres] gezonden met - voor zover thans van belang - de volgende inhoud:
“(…) We hebben elkaar een aantal keren gesproken aan de telefoon inzake het advies van de bedrijfsarts en jouw re-integratie.
Het advies (gebaseerd op de Probleemanalyse) houdt kortgezegd in dat je per 15 maart jl. kon starten met re-integratie in licht werk en de uren per week kon opbouwen.
Je bent echter niet gestart en bent het niet eens met het advies van de bedrijfsarts. Jij bent van mening dat je in het geheel niet kan werken. Ook afgelopen vrijdag en vanochtend heb je de aangepaste werkzaamheden niet opgepakt, je bent zelfs niet op kantoor verschenen, ondanks mijn verzoek daartoe.
Je hebt me zowel vrijdag ochtend als vandaag om 8.30 uur gebeld en medegedeeld dat het je niet lukt. Ik heb je geadviseerd om in elk geval naar kantoor te komen en de werkzaamheden te bespreken, maar je geeft aan dat ook dat niet lukt.
Het staat de werkgever niet vrij om het (bindend) advies van de bedrijfsarts naast zich neer te leggen. Wij zijn van mening dat je in elk geval naar Rhoon zou kunnen komen om de werkzaamheden te bespreken en het te proberen. Dat is echter niet gebeurd.
Daarom zullen wij met ingang van vandaag jouw loon opschorten. Dat wil zeggen dat met ingang van vandaag, 22 maart 2021 het loon niet wordt betaald in elk geval tot aan de uitspraak van het UWV. Daarna zullen we met elkaar de situatie opnieuw moeten bekijken en zal ook de bedrijfsarts weer worden ingeschakeld. (…)”
2.8.
Op 21 april 2021 heeft het UWV het door [eiseres] aangevraagde deskundigenoordeel van 20 april 2021 aan [eiseres] en Storm toegezonden. Daarin is - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:
“(…) Onze verzekeringsarts geeft aan dat werknemer benutbare mogelijkheden heeft. Dit betekent dat verwacht kan worden dat werknemer meewerkt aan het maken van afspraken over re-integratie en start met re-integratie activiteiten. Omdat werknemer dat niet doet zijn de re-integratie-inspanningen van de werknemer onvoldoende. (…)”
2.9.
Bij brief van de gemachtigde van [eiseres] aan Storm van 29 april 2021 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de opgelegde loonsanctie en heeft zij aanspraak gemaakt op doorbetaling van haar loon met ingang van 22 maart 2021.
2.10.
Het UWV heeft op 2 juni 2021 een aanvullend rapport op het uitgebrachte deskundigenoordeel aan Storm toegezonden. De inhoud daarvan luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…) De vraag: “Kan ik mijn eigen werk weer volledig doen?” kan niet worden beantwoord in het deskundigenoordeel omdat er geen sprake is van een hersteldmelding door de bedrijfsarts.
De vraag: “Is het werk dat ik moet doen passend voor mij?” kan niet worden beantwoord in het deskundigenoordeel omdat er geen sprake is van een concreet werkaanbod.
De vraag die ik heb beantwoord in het deskundigenoordeel richtte zich op de inspanningen van de werknemer. Deze vraag werd niet afgestemd met de werknemer en had niet in het deskundigenoordeel beantwoord moeten worden. (…)”
2.11.
Op 9 juli 2021 heeft [eiseres] een consult gehad bij een nieuwe bedrijfsarts, de heer [persoon C] . Het naar aanleiding van dat consult opgemaakte advies van de nieuwe bedrijfsarts van 12 juli 2021 luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…) De begeleiding van medewerker heb ik overgenomen. Het geheel overziend, kan ik de volgende conclusies trekken en adviezen geven. Zij is uitgevallen met medische beperkingen op mentaal vlak. Behandeling in de curatieve sector is gaande maar ik twijfel of deze intensief genoeg is, gegeven de problematiek. Ik heb medewerker aangeraden om dit met haar behandelaren bespreekbaar te maken. Het gaat namelijk niet goed met haar. Werkhervatting moet ik volledig afraden. Wel kan medewerker gaan beginnen met de zogenaamde koffiemomenten. Hiermee bedoel ik wekelijkse bezoeken op het bedrijf, bij grote voorkeur op een vast tijdstip voor sociale contacten. Nog geen concrete werkhervatting: de koffiemomenten zijn bedoeld als voorbereidende stap hierop. Graag bij de koffiemomenten gespreksonderwerpen mijden die betrekking hebben op de gedetailleerde medische situatie/behandeling, wanneer medewerker denkt volledig terug te kunnen keren in eigen werk en de problematiek van de afwezigheid van medewerker. Hoewel de intentie natuurlijk goed bedoeld is, kan dit juist averechts werken in de latere re-integratie. Het is wenselijk om medewerker over 4 weken na het eerste koffiemoment terug te zien voor een vervolggesprek. In de tussentijd adviseer ik medewerker om na te denken, dus niet piekeren, over een vervolgstap naar concrete werkhervatting. (…)”

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft in kort geding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Storm te veroordelen tot doorbetaling van het salaris met bijbehorende
emolumenten vanaf 22 maart 2021 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van het tussen partijen bestaande dienstverband;
2. Storm te veroordelen tot betaling van de verhoging over het achterstallige salaris op grond van artikel 7:625 BW alsmede tot betaling van de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
3. Storm te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien
dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, het door [eiseres] betaalde griffierecht, de kosten van de deurwaarder en overige buitengerechtelijke kosten, alsmede een vergoeding voor de gemachtigde van [eiseres] vanwege in deze verleende rechtsbijstand daar onder begrepen;
4. Voor zover voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn
plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over die proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] lijdt al gedurende langere tijd aan een depressieve stoornis en slaapproblemen en na terugkeer van een verblijf in Albanië heeft zij ook last van ernstige paniekklachten en is er sprake van een sociale angststoornis. [eiseres] is inmiddels onder behandeling bij een psychiater. Aan haar zijn zware medicijnen voorgeschreven. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het advies van de eerste bedrijfsarts, [persoon D] , nu hij geen contact heeft opgenomen met de huisarts of psycholoog van [eiseres] en niet gevraagd heeft naar de gebruikte medicatie. [eiseres] is het eveneens niet eens met het deskundigenoordeel van het UWV. Het UWV heeft bovendien inmiddels erkend dat zij in haar deskundigenoordeel ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de re-integratie-inspanningen van [eiseres] .
3.3.
[eiseres] acht zich sinds februari 2021 arbeidsongeschikt en niet in staat om haar werk te hervatten. [eiseres] heeft niet geweigerd om met Storm in gesprek te gaan, maar zij is fysiek niet in staat (geweest) om naar kantoor te komen, hetgeen zij steeds aan Storm heeft gemeld. [eiseres] maakt dan ook bezwaar tegen de opschorting van de loonbetaling en maakt aanspraak op doorbetaling van het loon met ingang van 22 maart 2021. Tevens maakt zij aanspraak op de wettelijke verhoging van het achterstallige loon op grond van artikel 7:625 BW alsmede op de wettelijke rente over het achterstallige loon.

4..Het verweer

4.1.
Storm heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft zich niet aan haar re-integratieverplichtingen gehouden. Uit de probleemanalyse van 4 maart 2021 van bedrijfsarts [persoon D] volgt dat er ten aanzien van de vraag of [eiseres] weer werkzaamheden kan verrichten, sprake is van benutbare mogelijkheden. Storm heeft vervolgens diverse malen contact opgenomen met [eiseres] , hetgeen er op gericht was met elkaar in gesprek te komen over de re-integratiemogelijkheden. Hoewel Storm steeds begrip heeft getoond, heeft [eiseres] telkenmale geweigerd in gesprek te gaan en wilde zij ook niet op het kantoor van Storm komen voor een gesprek.
4.2.
Uit het door [eiseres] aangevraagde deskundigenoordeel van het UWV volgt de conclusie dat de re-integratie-inspanningen van [eiseres] onvoldoende zijn. Nu [eiseres] zich niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft gehouden, heeft Storm op terechte gronden het loon opgeschort en vervolgens stopgezet.

5..De beoordeling

5.1.
[eiseres] heeft gesteld voor het voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar dochter afhankelijk te zijn van de betaling van het loon. Hieruit blijkt voldoende dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening.
5.2.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Partijen twisten over de vraag of Storm op terechte gronden een loonsanctie aan [eiseres] heeft opgelegd. Vast staat dat Storm het loon van [eiseres] met ingang van 22 maart 2021 heeft opgeschort. Na het uitgebrachte deskundigenoordeel van het UWV heeft Storm in haar e-mail van 29 april 2021 aan [eiseres] medegedeeld dat de loonbetaling, die was opgeschort, niet met terugwerkende kracht wordt hervat, maar dat deze eerst zal worden hervat vanaf het moment dat door [eiseres] opvolging gegeven wordt aan haar re-integratieverplichtingen. Dat betekent dat vanaf dat moment sprake was van een loonstop.
5.4.
Vooropgesteld wordt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een arbeidsongeschikte werknemer op grond van artikel 7:629 lid 1 BW in beginsel recht heeft op doorbetaling van zijn loon. Artikel 7:629 lid 6 BW bepaalt dat de werkgever de loonbetaling mag opschorten gedurende de periode dat de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever nodig heeft om het recht op loon vast te stellen. In artikel 7:629 lid 3 BW is onder meer bepaald dat de werkgever de mogelijkheid heeft het loon van de werknemer stop te zetten indien de werknemer zich niet houdt aan de in dat lid genoemde verplichtingen, waaronder begrepen de situatie waarin de werknemer niet meewerkt aan zijn re-integratie.
5.5.
Storm stelt zich op het standpunt dat de bedrijfsarts op 4 maart 2021 heeft geoordeeld dat er sprake is van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden en dat [eiseres] vervolgens niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen door niet in te gaan op redelijke verzoeken van Storm om (op het kantoor van Storm) in gesprek te gaan over de re-integratiemogelijkheden.
5.6.
Vast staat dat [eiseres] het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts van 4 maart 2021 ten aanzien van haar arbeidsongeschiktheid en om die reden een deskundigenoordeel bij het UWV heeft aangevraagd. In het deskundigenoordeel van 20 april 2021 is vervolgens door de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van [eiseres] onvoldoende zijn. In het aanvullende rapport van 2 juni 2021 heef de arbeidsdeskundige echter geconcludeerd dat zij de vraag of de re-integratie-inspanningen van [eiseres] voldoende zijn, niet in het deskundigenoordeel had mogen beantwoorden, nu deze vraag niet afgestemd was met de aanvrager, [eiseres] derhalve. Dit leidt er toe dat de in het deskundigenoordeel van 20 april 2021 opgenomen conclusie omtrent de re-integratie-inspanningen van [eiseres] is komen te vervallen, althans dat daaraan voor wat betreft de beoordeling in het kader van de onderhavige procedure geen waarde aan zal worden gehecht.
5.7.
Duidelijk is dat er sprake is van een patstelling tussen partijen; Storm is van mening dat [eiseres] niet voldoet aan haar re-integratieverplichtingen door daarover niet (op het kantoor van Storm) het gesprek met Storm aan te gaan, [eiseres] daarentegen stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is en niet in staat is om naar het kantoor van Storm te komen. Om uit de tussen partijen ontstane impasse te geraken is een tweede bedrijfsarts, de heer [persoon C] , ingeschakeld. Deze bedrijfsarts heeft op 12 juli 2021 een schriftelijk advies uitgebracht. Daarbij heeft hij geconcludeerd dat het niet goed gaat met [eiseres] en heeft hij werkhervatting op dit moment volledig afgeraden. De bedrijfsarts heeft wel aangegeven dat [eiseres] kan beginnen met zogenaamde ‘koffiemomenten’, dat wil zeggen wekelijkse bezoeken aan het kantoor van Storm, bedoeld als voorbereidende stap tot mogelijke werkhervatting in de toekomst.
5.8.
Uit het advies van de tweede bedrijfsarts volgt derhalve dat [eiseres] op dit moment nog altijd arbeidsongeschikt is en concrete werkhervatting thans niet aan de orde is. In het advies is echter niets opgenomen op basis waarvan geoordeeld kan worden dat [eiseres] in de afgelopen maanden - vanaf de opschorting van het loon op 22 maart 2021 - in staat was om op het kantoor van Storm te verschijnen om met Storm over eventuele re-integratie in gesprek te treden. Daarvoor zijn althans geen aanknopingspunten in het advies van de tweede bedrijfsarts te vinden.
5.9.
Slechts in het advies van de eerste bedrijfsarts van 4 maart 2021 is steun te vinden voor de stelling dat [eiseres] gedurende de periode van de loonsanctie wel in staat moest worden geacht te re-integreren. Ten aanzien van dat advies is echter van belang dat door [eiseres] onweersproken is gesteld dat de eerste bedrijfsarts slechts een zeer kort telefoongesprek heeft gevoerd met [eiseres] , dat hij verzuimd heeft navraag te doen bij of contact op te nemen met de huisarts en behandelend psycholoog van [eiseres] en ook geen informatie heeft opgevraagd over de door [eiseres] gebruikte medicatie. Onder deze omstandigheden kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter bezwaarlijk gesproken van een op voldoende zorgvuldige wijze tot stand gekomen advies. Een en ander leidt er toe dat aan het oordeel van de tweede bedrijfsarts grotere waarde wordt gehecht dan aan het advies van de eerste bedrijfsarts van 4 maart 2021.
5.10.
Gelet op het advies van de tweede bedrijfsarts - in het bijzonder het oordeel dat werkhervatting ten zeerste wordt afgeraden - is de kantonrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is en dat niet gezegd kan worden dat zij haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Daarmee is voorshands de loondoorbetalingsverplichting van Storm tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 lid 1 BW komen vast te staan. Derhalve bestaat een redelijke mate van zekerheid dat in een eventuele bodemprocedure de onderhavige vordering zal worden toegewezen. De gevorderde veroordeling van Storm tot doorbetaling van het loon met bijbehorende emolumenten vanaf 22 maart 2021 is dan ook toewijsbaar. Dat geldt ook voor de daarover gevorderde wettelijke rente.
5.11.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW wegens de vertraagde betaling van het loon wordt als volgt overwogen. Storm heeft bij het opleggen van de loonsanctie aan [eiseres] op gerechtvaardigde gronden het advies van de eerste bedrijfsarts van 4 maart 2021 als uitgangspunt genomen. Nu gesteld noch gebleken is dat er voor Storm reden bestond te twijfelen aan het advies van de eerste bedrijfsarts en [eiseres] eerst geruime tijd na dat advies heeft verzocht om inschakeling van een nieuwe bedrijfsarts - hetgeen pas op 12 juli 2021 tot een andersluidend advies heeft geleid - ziet de kantonrechter aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging over het loon vanaf 22 maart 2021 te matigen tot nihil.
5.12.
[eiseres] vordert in het petitum van haar dagvaarding tevens een vergoeding van ‘overige buitengerechtelijke kosten’. Zij heeft echter verzuimd hiervoor een grondslag te stellen en heeft bovendien geen concreet bedrag gevorderd. Dit deel van de vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
5.13.
Als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij wordt Storm veroordeeld in de proceskosten. Nu [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging, blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht.

6..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt Storm om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen het achterstallige loon met bijbehorende emolumenten vanaf 22 maart 2021 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van het tussen partijen bestaande dienstverband, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat loon vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Storm in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 85,00 aan verschotten en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487