ECLI:NL:RBROT:2021:8179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
9117047
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen en stookkosten

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens achterstallige VvE-bijdragen en stookkosten. [gedaagde] is eigenaar van een appartement en is lid van de VvE. Hij heeft een betalingsachterstand laten ontstaan van € 7.455,86, die is opgebouwd door het niet tijdig betalen van de maandelijkse bijdragen. De VvE heeft [gedaagde] meerdere keren aangemaand om de achterstand te voldoen, maar hij heeft hier niet op gereageerd. De VvE heeft daarom de kantonrechter verzocht om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de achterstand, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten.

[gedaagde] heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij door de coronamaatregelen in financiële problemen is gekomen. Hij heeft recent hulp gezocht bij een juridisch bureau en stelt dat hij in staat is om de achterstand in te lopen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de VvE-bijdrage € 261,74 per maand bedraagt en dat [gedaagde] in de maanden april en mei 2021 zijn bijdrage heeft voldaan, maar dat hij nog steeds een achterstand heeft van € 6.959,34. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de VvE recht heeft op de gevorderde bedragen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, maar heeft de vordering tot betaling van toekomstige bijdragen afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] in de toekomst opnieuw in gebreke zal blijven.

De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de achterstallige bedragen en de proceskosten van de VvE. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.M. van Kalmthout op 23 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9117047 \ CV EXPL 21-11722
uitspraak: 23 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging
Vereniging van Eigenaren [straatnaam] [huisnummers] te Schiedam,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: Juridisch en Financieel Bureau Rijnmond (JFB) te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “de VvE” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 16 maart 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met één productie;
1.2.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet meer gereageerd op de conclusie van repliek.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het appartement aan de [adres] te Rotterdam en is als zodanig van rechtswege lid van de VvE.
2.2.
[gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van de maandelijks verschuldigde VvE-bijdragen.
2.3.
De gemachtigde van de VvE heeft [gedaagde] bij brief van 25 september 2020 aangemaand om binnen een termijn van vijftien dagen nadat de brief bij [gedaagde] is bezorgd, een totaalbedrag van € 4.991,86 aan de VvE te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met de rente en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 624,19, vermeerderd met een bedrag van € 131,08 aan btw.

3..De vordering

3.1.
De VvE heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan de VvE te betalen een bedrag van € 7.455,86 aan achterstand in de VvE-bijdragen en afrekening stookkosten, een bedrag van 6,05 aan kosten kadastrale recherche, een bedrag van 93,78 aan tot en met de dag van de dagvaarding verschenen rente en een bedrag van € 755,27 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.455,86 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts heeft de VvE gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de toekomstige VvE-bijdragen à € 261,74 per maand vanaf 1 april 2021, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft de VvE - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is, ondanks aanmaning, met voldoening van de maandelijks verschuldigde VvE-bijdrage en de afrekening stookkosten in gebreke gebleven en heeft een achterstand laten ontstaan van € 7.455,86, berekend tot en met de maand maart 2021. De VvE-bijdragen vervallen steeds per de eerste van de maand. Door niet tijdig te betalen is [gedaagde] zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt en is hij de wettelijke rente over de achterstand verschuldigd geworden. Nu [gedaagde] ondanks de aan hem gezonden aanmaning niet heeft betaald, moet hij ook buitengerechtelijke incassokosten betalen. De VvE vordert tevens een veroordeling tot betaling van de toekomstige bijdragen, welke verplichting voortvloeit uit de reeds bestaande rechtsverhouding tussen partijen. Deze veroordeling geeft de VvE zekerheid dat [gedaagde] zijn verplichtingen zal nakomen. Bovendien bestaat het gerechtvaardigde vermoeden dat [gedaagde] ook in de toekomst in gebreke zal blijven met het voldoen van de verschuldigde bijdragen.
3.3.
De VvE heeft bij conclusie van repliek haar vordering vermeerderd met een totaalbedrag van € 523,48, bestaande uit de VvE-bijdragen van de maanden april en mei 2021. Voorts heeft de VvE haar vordering verminderd met een totaalbedrag van € 1.020,00, bestaande uit ontvangen betalingen op 1 april 2021 van € 260,00, op 25 april 2021 van
€ 500,00 en op 3 mei 2021 van € 260,00. Per saldo is sprake van een vermindering van de vordering met € 496,52.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] is als zzp-er werkzaam in de bouwbranche. Vanwege de coronamaatregelen is de bouwbranche grotendeels stil komen te liggen, waardoor [gedaagde] geen inkomsten heeft kunnen genereren. De genoten overheidssteun was ontoereikend om de VvE-bijdrage te kunnen voldoen. [gedaagde] heeft recentelijk hulp gezocht bij JFB Rijnmond om een oplossing te zoeken voor zijn financiële situatie.
4.2.
[gedaagde] betwist de hoogte van de achterstand. [gedaagde] heeft immers op 25 april 2021 nog € 500,00 betaald. Voor een veroordeling tot betaling van de toekomstige termijnen is geen reden, nu [gedaagde] inmiddels een stabiel inkomen heeft en hulp heeft van JFB Rijnmond. De achterstand kan worden ingelopen met € 500,00 per maand, naast de reguliere maandelijkse VE-bijdrage. De buitengerechtelijke kosten zijn niet verschuldigd, primair omdat de hoofdvordering wordt betwist en subsidiair omdat deze niet zijn onderbouwd.

5..De beoordeling

5.1.
In het kader van de vraag wat de hoogte van de betalingsachterstand van [gedaagde] is, dient eerst vast komen te staan hoe hoog de maandelijks verschuldigde VvE-bijdrage is. De VvE heeft gesteld dat de maandelijkse bijdrage € 261,74 bedraagt, terwijl [gedaagde] stelt dat de bijdrage € 250,71 per maand is. Door de VvE is bij conclusie van repliek de begroting ten behoeve van de periodieke bijdrage alsmede de notulen van de vergaderingen van de VvE in het geding gebracht, en heeft gesteld dat daaruit volgt dat de VvE-bijdrage reeds sinds 2019 € 261,74 bedraagt. [gedaagde] heeft deze stelling van de VvE en de in het geding gebrachte stukken niet meer betwist, zodat de kantonrechter er bij de verdere beoordeling van uit gaat dat de VvE-bijdrage € 261,74 per maand bedraagt.
5.2.
De VvE heeft bij dagvaarding een specificatie van de betalingsachterstand in de VvE-bijdragen overgelegd, waaruit volgt dat er tot en met de maand maart 2021 sprake was van een achterstand van € 7.455,86. De door [gedaagde] genoemde betaling van € 500,00 is op 25 april 2021 en dus eerst na dagvaarding verricht. Deze betaling was om die reden niet in de specificatie opgenomen, zoals de VvE bij repliek terecht heeft gesteld. Daarnaast heeft de VvE bij repliek gesteld dat inmiddels ook de VvE-bijdragen van de maanden april en mei 2021 van telkens € 261,74 verschuldigd zijn geworden, dat zij - behalve de hiervoor genoemde betaling van € 500,00 op 25 april 2021 - een tweetal betalingen van € 260,00 (op 1 april 2021 en 3 mei 2021) heeft ontvangen en heeft zij haar vordering dienovereenkomstig gewijzigd. Nu [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen deze wijziging van eis en geen betaalbewijzen heeft overgelegd waaruit volgt dat hij meer of anders heeft betaald dan de VvE stelt, zal van de juistheid van de door de VvE gestelde betalingsachterstand worden uitgegaan. Dat betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van (€ 7.455,86 -/- € 500,00 + € 261,74 + € 261,75 -/- € 260,00 -/- € 260,00 =) € 6.959,34 aan achterstallige VvE-bijdragen en stookkosten, berekend tot en met de maand mei 2021.
5.3.
De gevorderde wettelijke rente tot en met de dag van dagvaarding - 16 maart 2021 derhalve - van € 93,78 alsmede de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021, zal, als op de wet gegrond en niet inhoudelijk weersproken, worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
5.4.
De VvE maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de toepassing van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet de onderhavige vordering, een vordering voortvloeiend uit het lidmaatschap van de vereniging, worden beschouwd als een vordering uit overeenkomst (Gerechtshof Amsterdam, 2 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2688). Door de gemachtigde van de VvE is op 25 september 2020 een aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde] gezonden, waarvan de ontvangst door [gedaagde] niet is betwist. De aanmaning voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en niet in geschil is dat het bedrag waarvan in deze aanmaning betaling wordt gevraagd, op dat moment openstond. In tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] stelt, levert deze enkele aanmaning een voldoende rechtvaardiging op voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Niet vereist is dat de VvE nadere buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Een en ander leidt er toe dat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 755,27 inclusief btw zal worden toegewezen.
5.5.
De VvE vordert tevens een bedrag van € 6,05, bestaande uit de kosten, die de VvE heeft gemaakt voor het vaststellen van het eigendomsrecht in de vorm van het opvragen van een kadastraal uittreksel. Deze kosten zullen worden afgewezen. Daartoe neemt de kantonrechter in aanmerking dat de deurwaarder deze kosten niet noodzakelijkerwijs heeft hoeven maken voor een goede ambtsverrichting. Heeft de deurwaarder deze kosten gemaakt als incassogemachtigde, dan worden die kosten geacht begrepen te zijn in de buitengerechtelijke incassokosten. Voor aparte toewijzing van de gevorderde kadastrale kosten bestaat geen grond.
5.6.
De VvE heeft ten slotte gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de toekomstige termijnen vanaf april 2021. Nu het hiervoor genoemde toe te wijzen bedrag aan achterstallige VvE-bijdragen van € 6.959,34 ziet op de achterstand tot en met de maand mei 2021, betekent dit dat de vordering ten aanzien van de toekomstige termijnen betrekking heeft op de termijnen vanaf 1 juni 2021. Ten aanzien van dit deel van de vordering wordt als volgt overwogen. De kantonrechter stelt op basis van de door de VvE overgelegde specificatie en haar stellingen bij conclusie van repliek vast dat [gedaagde] in het lopende boekjaar 2021 tot en met de maand mei 2021 slechts eenmaal de VvE-bijdrage niet heeft voldaan (februari 2021). In de overige maanden is de bijdrage wel voldaan, zij het dat [gedaagde] wel telkens € 1,74 te weinig heeft betaald. Onweersproken is door [gedaagde] gesteld dat de aanzienlijke achterstand voornamelijk is opgelopen door het verlies van zijn inkomen van ten gevolge van de coronamaatregelen, doch dat hij thans weer over een stabiel inkomen beschikt en daarnaast hulp heeft gezocht bij het regelen van zijn financiën. Met name van belang is dat [gedaagde] na dagvaarding diverse betalingen heeft verricht ten gevolge waarvan de na dagvaarding vervallen VvE-bijdragen van april en mei 2021 zijn voldaan en de totale betalingsachterstand zelfs enigszins is afgenomen. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat niet, althans niet voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] in de nakoming van de toekomstige termijnen tekort zal schieten, zodat de VvE onvoldoende belang heeft bij haar vordering om [gedaagde] reeds nu te veroordelen tot betaling daarvan. Dit deel van het gevorderde moet daarom worden afgewezen.
5.7.
[gedaagde] heeft aangegeven ten aanzien van onderhavige vordering een betalingsregeling te willen treffen met de VvE en heeft voorgesteld € 500,00 per maand te betalen, naast de reguliere maandelijkse VvE-bijdrage. De VvE is niet akkoord gegaan met dit betalingsvoorstel. Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder toestemming van de VvE. Voor het (eventueel) treffen van een betalingsregeling na het wijzen van het vonnis wordt [gedaagde] verwezen naar (de gemachtigde van) de VvE.
5.8.
[gedaagde] zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van de VvE worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan de VvE te betalen € 6.959,34 aan achterstallige VvE-bijdrage, berekend tot en met de maand mei 2021, € 93,78 aan tot en met 16 maart 2021 verschenen wettelijke rente en € 755,27 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief rente en kosten, telkens na elke credit- en debetmutatie heeft uitgestaan, vanaf 17 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VvE vastgesteld op € 615,22 aan verschotten (waarvan € 507,00 aan griffierecht en
€ 108,22 aan dagvaardingskosten) en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487