ECLI:NL:RBROT:2021:8132

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/572576 / HA ZA 19-367
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de curator in vorderingen tegen CEVA Freight Holland B.V. in het kader van een conservatoire beslagprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van de failliete vennootschap [naam bedrijf 1] en CEVA Freight Holland B.V. De curator vorderde een gerechtelijke verklaring dat CEVA een bedrag verschuldigd was aan [naam bedrijf 3], en dat CEVA veroordeeld moest worden tot betaling van dat bedrag. CEVA voerde verweer en stelde dat de curator niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat het beslag dat was gelegd voor een vordering die nog nader opgemaakt moest worden bij staat, zich in een conservatoire fase bevond. De rechtbank oordeelde dat de curator inderdaad niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat er geen verklaringsprocedure kon worden geëntameerd zolang het beslag zich nog in die fase bevond. De rechtbank verklaarde de curator niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en veroordeelde hem in de proceskosten van CEVA, die op € 2.609,50 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is ondertekend door mr. P.C. Santema en mr. A.F.L. Geerdes en openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/572576 / HA ZA 19-367
Vonnis van 11 augustus 2021
in de zaak van
[naam eiser]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap naar Duits recht [naam bedrijf 1], tevens h.o.d.n. [naam bedrijf 2],
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CEVA FREIGHT HOLLAND B.V.,
gevestigd te Hoogvliet Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de curator en Ceva genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 januari 2019, met producties 1 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord, met producties C-1 tot en met C-3;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 25 september 2019;
  • de zittingsagenda van deze rechtbank van 5 december 2019;
  • de bij brief van 24 december 2019 overgelegde producties 18 tot en met 25 van de curator;
  • de akte houdende overlegging producties C-4 tot en met C-7 van Ceva;
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2020, alsmede de daarin vermelde spreekaantekeningen;
  • de zijdens de curator ingekomen reactie op het proces-verbaal;
  • de conclusie van repliek van 24 juni 2020 met producties 26 tot en met 32;
  • de conclusie van dupliek van 16 september 2020, met producties C-9 tot en met C-11;
  • de akte uitlating producties van de curator met producties 33 tot en met 35;
  • de antwoordakte uitlating producties van Ceva.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam bedrijf 3], gevestigd te Seoul, Zuid-Korea (hierna: [naam bedrijf 3]) hield zich bezig met het transport en de logistiek van goederen per container.
2.2.
Voor haar activiteiten in Europa had [naam bedrijf 3] een vennootschap opgericht in Duitsland, [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]). [naam bedrijf 1] had een aantal vestigingen, waaronder een in Rotterdam. Deze Nederlandse vestiging handelde tevens onder de naam [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]). [naam bedrijf 2] trad onder meer op als agent voor haar moedermaatschappij [naam bedrijf 3].
2.3.
Op 26 oktober 2016 heeft de Duitse rechtbank [naam bedrijf 1] uitstel van betaling verleend.
2.4.
Op 25 november 2016 is [naam bedrijf 2] in staat van faillissement verklaard. De curator is aangesteld als faillissementscurator.
2.5.
Op 1 december 2016 is [naam bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard.
2.6.
Bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 16 mei 2018 is [naam bedrijf 3] op vordering van [naam bedrijf 2] bij verstek veroordeeld om aan de curator te betalen:
het tekort in het faillissement van [naam bedrijf 2], op te maken bij staat;
een voorschot op de faillissementskosten van € 561.491,65, alsmede in de proceskosten van € 16.854,26 + p.m.
2.7.
Op 18 juli 2018 is tot verhaal van deze vordering van [naam bedrijf 2] op [naam bedrijf 3] derdenbeslag gelegd onder Ceva ten laste van [naam bedrijf 3] voor een bedrag van € 580.941,49 + p.m. Na rappel heeft Ceva een derdenverklaring afgelegd inhoudende dat er geen rechtsverhouding bestond of heeft bestaan tussen Ceva en [naam bedrijf 3] op grond waarvan [naam bedrijf 3] ten tijde van het beslag iets van Ceva te vorderen had.

3..Het geschil

3.1.
De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ceva (op grond van artikel 477a lid 2 Rv) veroordeelt tot het doen van een gerechtelijke verklaring waarin wordt verklaard dat Ceva het onder 14.a van de dagvaarding genoemde bedrag (het hieronder onder rechtsoverweging 4.1 vermelde bedrag) aan [naam bedrijf 3] verschuldigd is, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en Ceva veroordeelt tot betaling van dat bedrag, en
Indien Ceva in rechte volhardt in haar verklaring dat zij niets aan [naam bedrijf 3] verschuldigd is, Ceva (op grond van artikel 477a lid 1 Rv) veroordeelt tot betaling van het onder 8 van de dagvaarding genoemde bedrag (de in rechtsoverweging 2.6 onder a en b genoemde bedragen) waarvoor het beslag is gelegd, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als ware Ceva daarvan zelf schuldenaar, en
Ceva veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
Ceva voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van de curator in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De curator heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de door Ceva afgelegde derdenverklaring onjuist is, omdat uit de administratie van [naam bedrijf 2] blijkt dat [naam bedrijf 3] ten tijde van het beslag een vordering had op Ceva van € 82.937,99 in hoofdsom. In de periode van juli tot en met september 2016 heeft [naam bedrijf 3] Ceva facturen gestuurd, die Ceva zonder bezwaar heeft behouden. Deze facturen corresponderen met
sea waybills, waarin Ceva staat vermeld ‘
as agent for and on behalf of Pyramid Lines’ en in 10
sea waybillsstaat Ceva expliciet als
consigneevermeld. Uit correspondentie blijkt ook dat Ceva over de vervoersdocumenten en de facturen met [naam bedrijf 3] heeft gecorrespondeerd. Aldus bestond er een rechtsverhouding tussen Ceva en [naam bedrijf 3] op grond waarvan Ceva aan [naam bedrijf 3] verschuldigd was:
  • Openstaande facturen € 82.937,99
  • Wettelijke handelsrente € 16.152,67 + p.m.
  • Verzuimboete van 10%
Totaal € 107.384,45 + p.m.
4.2.
Ceva heeft hiertegen het volgende ingebracht:
  • de curator is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, omdat de vordering ten behoeve waarvan de curator beslag heeft gelegd, reeds volledig is geïncasseerd, zodat het vonnis als titel is uitgewerkt;
  • Ceva had geen rechtsverhouding met [naam bedrijf 3] uit hoofde waarvan [naam bedrijf 3] ten tijde van het beslag iets van Ceva te vorderen had, omdat Ceva optrad als agent voor Pyramid Lines Ltd. (hierna: Pyramid);
  • voor zover er een rechtsverhouding bestond uit hoofde waarvan [naam bedrijf 3] iets van Ceva te vorderen had, geldt dat die vordering teniet is gegaan als gevolg van verrekening van deze vordering in het Koreaanse faillissement althans doet Ceva in deze procedure een beroep op verrekening met een eigen, hogere tegenvordering op [naam bedrijf 3];
  • voor zover er een rechtsverhouding bestond uit hoofde waarvan [naam bedrijf 3] iets van Pyramid en/of Ceva te vorderen had, geldt dat die vordering teniet is gegaan als gevolg van verjaring;
  • de vordering waarop beslag is gelegd kan niet ook op
De ontvankelijkheid van de curator
4.3.
In reactie op het ontvankelijkheidsverweer van Ceva heeft de curator toegelicht dat de vordering van [naam bedrijf 2] op [naam bedrijf 3] ten behoeve waarvan hij beslag heeft gelegd, is toegewezen voor het faillissementstekort, dat (blijkens de conclusie van repliek inmiddels) ongeveer 12,5 miljoen euro bedraagt. Daarnaast is er een concreet voorschot van € 561.491,65 toegewezen, alsmede € 16.854,20 aan kosten. Er is vervolgens geprobeerd om die bedragen te innen door het leggen van zo’n 30 beslagen. Met een andere partij die ook beslagen had gelegd, is een regeling getroffen, naar aanleiding waarvan een deel van het geïncasseerde bedrag aan deze beslaglegger is voldaan. Naar aanleiding daarvan is € 545.255,70 door de boedel ontvangen. Uiteindelijk is er na aftrek van kosten een bedrag van € 477.152,81 geïncasseerd onder de beslagen en verrekend met de vordering op [naam bedrijf 3]. Dat ligt nog ruim onder het toegewezen voorschot, aldus de curator. Bovendien heeft de curator niet slechts beslag gelegd ten behoeve van het toegewezen voorschot, maar ten behoeve van het gehele faillissementstekort, nader op te maken bij staat.
4.4.
Ceva heeft hiertegen ingebracht dat het voeren van een verklaringsprocedure zoals deze niet mogelijk is in geval van een conservatoir derdenbeslag. Nu de curator executoriaal beslag heeft gelegd ten behoeve van het faillissementstekort dat nog nader opgemaakt dient te worden bij staat, geldt dat dit beslag volgens jurisprudentie in zoverre een conservatoir karakter krijgt. Als gevolg daarvan kan de curator thans op die grond niet de onderhavige verklaringsprocedure tegen Ceva richten. De curator is daarom ook niet-ontvankelijk in zijn vorderingen voor zover die op het gehele faillissementstekort zien.
Ten aanzien van het reeds door de curator geïncasseerde bedrag heeft Ceva nog aangevoerd dat de curator niet voldoende heeft onderbouwd dat hij minder dan het toegewezen voorschot heeft geïncasseerd. Zo blijkt uit het faillissementsverslag dat een bedrag van € 613.997,05 zou zijn geïnd, terwijl de curator in deze procedure uitgaat van € 600.255,70. Daarnaast heeft de curator van dat bedrag niet alleen een bedrag in verband met een minnelijke regeling afgetrokken, maar ook niet-onderbouwde kosten die als executiekosten worden opgevoerd. Onduidelijk blijft echter wat er onder de door de curator genoemde kostenposten moet worden verstaan en wanneer en door wie de kosten zijn gemaakt en of ze daadwerkelijk door de boedel zijn gedragen. Daarnaast lijken de kosten te zien op de periode na ontvangst door de deurwaarder van de bedragen, zodat al voldaan was aan het executoriale deel van het vonnis. De titel kan dan niet opnieuw herleven voor executiekosten. Bovendien wordt met de opgevoerde posten zonder duidelijke reden afgeweken van het wettelijke regime voor executiekosten. De kosten zien derhalve niet op executiekosten die op het geïnde bedrag in mindering kunnen komen. Tot slot is het inhouden van de executiekosten niet aan de curator, maar aan de deurwaarder. Onduidelijk is of en welke kosten door de deurwaarder zijn ingehouden.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van het uitwinnen van beslag ten behoeve van een vordering die is toegewezen, nader op te maken bij staat, geldt dat Ceva terecht heeft opgemerkt dat het executoriale beslag waarvoor een beslaglegger nog een schadestaatprocedure aanhangig moet maken, nog niet daadwerkelijk kan worden geëxecuteerd (rechtbank Amsterdam 5 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:436). Ingevolge artikel 477a jo. 723 en 722 Rv kan geen verklaringsprocedure worden geëntameerd zolang het beslag zich nog in een conservatoire (niet-executoriale) fase bevindt. In zoverre is de curator derhalve niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.6.
Ten aanzien van het verweer van Ceva dat de titel voor het beslag reeds is uitgewerkt, geldt dat Ceva heeft gesteld en de curator niet heeft betwist dat aanvankelijk een bedrag is geïnd dat hoger was dan het bedrag waarvoor de curator een titel had verkregen (de in rechtsoverweging 2.6 onder b genoemde bedragen). Volgens de curator is uiteindelijk echter minder geïncasseerd, omdat nog een aantal kostenposten moest worden afgetrokken van het geïnde bedrag. Volgens de curator waren die kosten noodzakelijk voor de betaling van de beslagen vorderingen aan de deurwaarder. Deze stellingen met het daarbij gedane bewijsaanbod kunnen de curator echter niet baten, omdat de curator niet heeft gesteld dat hij over een titel beschikte voor het innen van de door hem genoemde kosten. Bovendien heeft de curator de stelling van Ceva dat de genoemde kosten geen executiekosten zijn en niet in overeenstemming met de vastgestelde tarieven, niet betwist. Dat de curator deze kosten heeft moeten maken voor de betaling van de beslagen vorderingen aan de deurwaarder, maakt niet dat sprake is van executiekosten. De curator is derhalve niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.7.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ceva worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
1.970,50(3,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.609,50
4.8.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals gevorderd.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart de curator niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van Ceva tot op heden begroot op € 2.609,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema. Het is ondertekend door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.
3178/32