Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig [medewerkster RAM Properties] van RAM Properties met mr. Koops en [gedaagde] met mr. Van Schie.
2.De feiten
Indien de verhuurder het pand wil verkopen, zal de eerste partij aan welke hij het pand dient aan te bieden, de huurder zijn. De huurder dient binnen twee weken hierover uitsluitsel te geven.”
Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [gedaagde] aan de toenmalige verhuurder een waarborgsom van NLG 12.500,- voldaan. Als productie 9 heeft [gedaagde] hiervan een kwitantie in het geding gebracht.
om binnen TWEE DAGEN NA HEDEN aan de inhoud van de ten deze betekende executoriale titel te voldoen, luidende als volgt:-veroordeelt RAM Properties toe vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet”
Welke titel bij exploot d.d. 11 december 2013, is betekend, met gelijktijdig bevel om binnen de daarbij gestelde termijn aan de inhoud daarvan te voldoen, aan welk bevel niet is voldaan. (…) En zulks teneinde bij verdere weigering van meergenoemdeRAM Properties B.V.om aan voornoemd bevel tot betaling te voldoen, te worden verkocht ten overstaan van een nader aan te wijzen notaris (…)
Vandaag heeft u met cliënt, de heer H. [gedaagde], mondeling overeenstemming bereikt over de (ver)koop van het pand aan de Eerste van de Helststraat 64 (…).Uw vraagprijs bedroeg € 1.300.000,-- k.k. Partijen hebben overeenstemming bereikt over een koopsom van € 1.237.500,-- k.k. Partijen zijn overeengekomen dat het pand uiterlijk 1 februari 2014 in huidige staat zal worden geleverd. (…)Partijen zien het verschil tussen de vraagprijs en de overeengekomen prijs als vergoeding door u aan cliënt van een deel van de door cliënt geleden schade. De overige schade zal cliënt verhalen op RAM Properties B.V. en mogelijke JoBa Trust B.V. Met de verleende korting op de koopprijs bent u jegens cliënt finaal gekweten.
3.Het geschil in conventie
I. opheffing van het op 16 december 2013 gelegde executoriale beslag;
II. [gedaagde] te verbieden op grond van het arrest van 14 december 2010 verdere executiemaatregelen te treffen jegens RAM Properties, op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,-,
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
bepaalbaarin de zin van artikel 504a Rv. De wet vereist niet dat de vordering reeds
isbepaald. Wel is het zo dat [gedaagde] op grond van artikel 504a lid 2 Rv de executie niet kan voortzetten, zolang de vordering niet is bepaald. Wat dit punt betreft zijn de formuleringen in het deurwaardersexploot (zie 2.6 van dit vonnis) onjuist. Het door [gedaagde] gelegde beslag krijgt op deze wijze het karakter van een conservatoir beslag; het heeft een bewarende werking en kan pas verder worden vervolgd indien zich nieuwe rechtsfeiten voordoen. Omdat de wet niet bepaalt binnen welke termijn een schadestaatprocedure moet worden begonnen, is in dit geval geen sprake van onrechtmatige executie. [gedaagde] heeft gewacht met de schadestaatprocedure omdat hij die procedure tegelijkertijd tegen RAM Properties en Joba wil voeren en hij daarvoor eerst de uitkomst van het door Joba ingestelde cassatieberoep wil afwachten. De Hoge Raad zal binnen afzienbare tijd (mogelijk in maart 2014) arrest wijzen. De hoogte van de door [gedaagde] geleden schade kan overigens met een eenvoudige rekensom worden becijferd, te weten de huidige koopsom van het pand minus een reële koopsom van destijds (die volgens [gedaagde] lager lag dan het bedrag van € 985.000,-) plus alle (advocaat)kosten die [gedaagde] heeft moeten maken. De door RAM Properties opgegeven WOZ-waardes zeggen in het huidige economische klimaat niet veel over de werkelijke waarde van de panden, zodat het beslag ook niet gedeeltelijk kan worden opgeheven. Opheffing van het beslag kan naar de mening van [gedaagde] alleen aan de orde zijn indien RAM Properties voor een bedrag van € 950.000,- aan zekerheid stelt. Vordering II (een verbod tot het treffen van verdere executiemaatregelen) is niet toewijsbaar. Zolang er geen uitspraak is in de schadestaatprocedure, kan [gedaagde] op grond van de wet geen verdere executiemaatregelen treffen en hij zal dat dus ook niet doen.
4.Het geschil in reconventie
1.
Primair:betaling door RAM Properties van een voorschot van € 950.000,- op de geleden en nog te lijden schade,
subsidiaireen door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente van de datum van dit vonnis;
2. RAM Properties te veroordelen tot terugbetaling van de waarborgsom van € 5.672,25 (= NLG 12.500,-);
3. met veroordeling van RAM Properties in de kosten van deze procedure.
Voorts vordert [gedaagde] in reconventie terugbetaling van de waarborgsom. [gedaagde] heeft niet alleen de waarborgsom betaald, maar heeft in 1990 een bankgarantie gesteld voor bepaalde tijd en op 9 december 1996 een bankgarantie voor onbepaalde tijd. Terugbetaling van de waarborgsom is nadien in de vergetelheid geraakt. Uit een verklaring van de accountant van [gedaagde] (productie 10) blijkt dat de waarborgsom nog steeds in de balans is opgenomen. Als gevolg van de verkoop van het pand door [huidige eigenaar] aan [gedaagde] is terugbetaling van de waarborgsom actueel geworden. Volgens [huidige eigenaar] heeft hij geen waarborgsom onder zich. Bij de verkoop van het pand in 2007 is alleen de bankgarantie – niet de waarborgsom – overgedragen.
Over de waarborgsom voert RAM Properties aan dat de huurovereenkomst op grond van artikel 7:226 BW door [huidige eigenaar] is voortgezet en derhalve ook door [huidige eigenaar] zal moeten worden terugbetaald, nà het einde van de huurovereenkomst èn indien blijkt dat [gedaagde] het gehuurde correct heeft opgeleverd. Aan die laatste twee voorwaarden is (nog) niet voldaan. Als productie 10 heeft RAM Properties een (concept)afrekening van de notaris in het geding gebracht van februari 2007 waaruit volgt dat destijds de waarborgsommen van de huurders zijn verrekend bij de transactie tussen RAM Properties en Joba.
5.De beoordeling in conventie
bepaalbaaris; de vordering hoeft niet reeds bepaald te zijn. Hiervoor wordt met name verwezen naar de toelichting bij artikel 441 Rv in Tekst & Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, aantekening 1 en 2. Uit deze toelichting kan worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige een executoriaal beslag kan worden gelegd, echter zonder dat reeds daadwerkelijk kan worden geëxecuteerd. Het executoriale beslag krijgt hierdoor het karakter van een conservatoir beslag.
allejuridische kosten die [gedaagde] heeft gemaakt, en die een substantieel gedeelte van zijn vordering uitmaken, door RAM Properties als schade vergoed zouden moeten worden. In beginsel geldt hiervoor immers het systeem als neergelegd in de artikelen 237 e.v. Rv en wordt in zaken als de onderhavige een kostenveroordeling volgens het liquidatietarief uitgesproken, die veelal niet de werkelijke kosten dekt.
6.De beoordeling in reconventie
7.De beslissing
(1) Heiligeweg 43 en 45 te (1012 XP) Amsterdam (kadastraal gemeente Amsterdam, sectie F nummer 5638);
(2) Leidsestraat 63-H en 63-I te (1017 NX) Amsterdam (kadastraal gemeente Amsterdam, sectie I nummer 1976);
(3) Leidsestraat 79 te (1017 NX) Amsterdam en Prinsengracht 707-A te (1017 JW) Amsterdam (kadastraal gemeente Amsterdam, sectie I nummer 5143);