Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift ex artikel 7:681 BW, tevens houdende incidentele vordering
- het verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijk) tegenverzoek, met producties, ontvangen op 2 april 2021;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [persoon A] per
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [supermarkt B] overgelegde (fax)brief van 6 april 2021;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [persoon A] overgelegde brief van 7 april 2021, met producties;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [supermarkt B] per e-mail overgelegde brief van 7 april 2021, met producties;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de zijde van beide partijen overgelegde pleitnota’s.
2..De feiten
€ 1.295,56 bruto per 4 weken, exclusief een vakantietoeslag van 8%.
7 december 2020 een laatste waarschuwing voor het overtreden van het “NIX18-beleid” met betrekking tot de leeftijdscontrole bij alcohol- en tabaksverkoop.
3..De verzoeken van [persoon A] en de grondslagen daarvan
10 februari 2021 08.00 uur, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat [supermarkt B] daarmee in gebreke blijft;
10 februari om 07:53 uur is gestolen door de twee medewerksters die de inhoud van het mandje met gevonden voorwerpen controleerden. [persoon A] heeft zich niet schuldig gemaakt aan diefstal. Van opmerkelijke gedragingen en leugenachtige verklaringen door [persoon A] is evenmin sprake. Het ontbreekt dan ook aan een geldige reden voor [supermarkt B] om de arbeidsovereenkomst tussen partijen per direct op te mogen zeggen.
4. Het verweer en de tegenverzoeken van [supermarkt B] en de reactie daarop van [persoon A]
€ 2.062,59, dat op basis van de eindafrekening nog aan [persoon A] toekwam, verrekend met deze kosten.
5..De beoordeling
14 februari 2021 door de hoofdcaissière op de hoogte is gebracht van de verdwenen armband, dat [persoon B] toen direct de camerabeelden heeft bekeken en deze beelden heeft doorgestuurd naar [persoon E] . Maandag 15 februari 2021 heeft het gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [persoon A] en anderzijds [persoon B] en [persoon E] en tijdens dat gesprek zijn ook camerabeelden bekeken. [persoon A] is toen direct geschorst. Dinsdag en woensdag 16 en 17 februari 2021 zijn de beelden nogmaals bekeken door [persoon E] en is door hem een videoverslag opgesteld, zijn verklaringen van collega’s opgevraagd en heeft [persoon B] juridisch advies ingewonnen. Donderdag 18 februari 2021 is [persoon A] op staande voet ontslagen.
9 februari 2021 om 17:24:48 uur uit het kastje pakte en in haar linker broekzak stopte. Zij heeft toen alleen verklaard: “Ik zie mij ook iets in mijn zak stoppen, maar ik kan u niet verklaren wat dit is.” [persoon A] heeft het gespreksverslag met deze verklaring ook ondertekend, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Ook in de voormelde e-mail van haar gemachtigde van 23 februari 2021, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het ontslag op staande voet, is een dergelijke verklaring niet gegeven. Ditzelfde geldt voor de
e-mail van die gemachtigde van 25 februari 2021. Zelfs in het (15 pagina’s tellend) verzoekschrift wordt hier geen enkele verklaring voor gegeven. In het verzoekschrift wordt gesteld dat [persoon A] niet weet wat zij toen uit het kastje pakte en in haar linker broekzak stopte.
11 februari 2021 geen kluissleuteltje neerlegt in het bewuste kastje.