ECLI:NL:RBROT:2021:7789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
8748886 CV EXPL 20-31450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering en onderverhuur in het kader van coronamaatregelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers in conventie, [persoon A] c.s., een vordering ingesteld tegen Inbev Nederland N.V. wegens huurachterstand en vorderden zij betaling van een bedrag van € 1.968,37 aan hoofdsom, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en een contractuele boete. Inbev, de gedaagde in conventie, heeft de vordering betwist en in reconventie een huurprijsvermindering van 50% voor de maanden april en mei 2020 gevorderd, alsook een aanpassing van de huurprijs voor de daaropvolgende maanden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de coronamaatregelen een significante impact hebben gehad op de horecasector en dat Inbev, als gevolg van deze maatregelen, niet het volledige huurgenot heeft kunnen genieten. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden die een huurprijsvermindering rechtvaardigen. De rechter heeft geoordeeld dat de pijn van de coronamaatregelen gelijkelijk verdeeld moet worden tussen verhuurder en huurder, wat resulteert in een huurprijsvermindering van 75% voor de periode van sluiting van het gehuurde. De vordering van [persoon A] c.s. werd afgewezen, terwijl Inbev werd veroordeeld tot terugbetaling van teveel betaalde huur.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8748886 CV EXPL 20-31450
uitspraak: 9 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[persoon A] ,

2. [persoon B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] te Vlaardingen,
tegen
de naamloze vennootschap
Inbev Nederland N.V.,
gevestigd te Breda,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E.P.W. Korevaar te Eindhoven.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [persoon A] c.s.” en “Inbev”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 september 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 26 november 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de tijdens de mondelinge behandeling van 18 januari 2021 aan de zijde van [persoon A] c.s. overgelegde conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte wijziging van eis aan de zijde van Inbev, met producties;
  • de voorafgaande aan de voortzetting van de mondelinge behandeling van 19 april 2021 aan de zijde van [persoon A] c.s. overgelegde akte, met een productie;
  • de tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling van 19 april 2021 aan de zijde van [persoon A] c.s. overgelegde productie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Nu de coronamaatregelen met betrekking tot de horecasector op deze datum nog altijd van kracht waren, is met partijen om proceseconomische redenen afgesproken dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet en dat eerst Inbev haar eis in reconventie aanpast en dat [persoon A] c.s. daar vervolgens nog op kunnen reageren. De kantonrechter heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 19 april 2021. Namens [persoon A] c.s. waren bij de zittingen aanwezig de gemachtigde voornoemd en de heer [persoon C] . Aan de zijde van Inbev is bij de eerste zitting verschenen de heer [persoon D] , bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Bij de tweede zitting was aan de zijde van Inbev aanwezig de heer [persoon E] , medewerker real estate, bijgestaan door de gemachtigde. Verder was bij die zitting aanwezig de heer [persoon F] (hierna: [persoon F] ), directeur van de onderhuurder van Inbev, [bedrijf F] . Partijen hebben hun standpunten (nader) doen toelichten door hun respectieve gemachtigden. Van hetgeen ter mondelinge behandelingen is verhandeld heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
[persoon A] c.s. zijn eigenaren van de panden gelegen aan de [straatnaam] 5, 7, 9 en 11 te Vlaardingen en aan de [adres 1] en de [adres 2] te Vlaardingen.
2.2
Tussen [persoon A] c.s. als verhuurders en Inbev als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 3] te Vlaardingen (hierna: het gehuurde). Het gehuurde is bestemd als horecagelegenheid. Inbev is [persoon A] c.s. op basis van de huurovereenkomst bij vooruitbetaling een huurprijs van laatstelijk
€ 8.857,68 per kwartaal verschuldigd. Op de huurovereenkomst zijn de “algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte” (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing.
2.3
Inbev heeft het gehuurde per 1 januari 2020 met toestemming van [persoon A] c.s. onderverhuurd aan [bedrijf F] . (hierna: [bedrijf F] ). [bedrijf F] exploiteert sindsdien in het gehuurde een eetcafé onder de naam [naam horecagelegenheid] . De tussen Inbev en [bedrijf F] overeengekomen huurprijs bedraagt eveneens laatstelijk € 8.857,68 per kwartaal.
2.4
[persoon A] c.s. exploiteren zelf aan de [adres 4] te Vlaardingen en de ruimte gelegen boven het gehuurde een pizzeria. Het pand gelegen aan de [adres 5] te Vlaardingen wordt door [persoon A] c.s. aan een derde verhuurd voor € 800,00 per maand.
2.5
Als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie heeft [bedrijf F] eetcafé [naam horecagelegenheid] op 15 maart 2020 vanaf 18.00 uur moeten sluiten. Op 1 juni 2020 zijn de maatregelen versoepeld, waardoor het ontvangen van gasten weer (beperkt) was toegestaan. In de periode van 15 oktober 2020 tot 5 juni 2021 waren horecagelegenheden op last van de overheid volledig gesloten voor het ontvangen van gasten binnen.
2.6
Inbev probeert vanaf 25 maart 2020 met [persoon A] c.s. tot een regeling te komen over de aanpassing van de huurprijs. Inbev heeft haar betalingsverplichtingen opgeschort met ingang van 1 april 2020. Op 3 april 2020 hebben [persoon A] c.s. (telefonisch) ingestemd met betaling van de kwartaalhuur per maand gedurende de coronacrisis. Bij brief van 21 april 2020 heeft Inbev aan [persoon A] c.s. voorgesteld om 2/3 deel van de huurprijs over de maanden april en mei 2020 te voldoen. Bij brief van 23 april 2020 hebben [persoon A] c.s. geprotesteerd tegen de opschorting van de huurbetaling en het voorstel van Inbev tot vermindering van de huurprijs en is aanspraak gemaakt op volledige huurbetaling.
2.7
Inbev heeft 2/3 deel van de huurprijs over de maanden april en mei 2020 aan [persoon A] c.s. voldaan. Inbev heeft uiteindelijk een bedrag van in totaal € 1.968,37 over de maanden april en mei 2020 onbetaald gelaten. Vanaf juni 2020 heeft Inbev de maandelijkse huurprijs weer volledig aan [persoon A] c.s. betaald.
2.8
Bij brief van 14 december 2020 heeft Inbev aan [persoon A] c.s. voorgesteld om de huurprijs over in ieder geval de maanden november 2020 tot en met januari 2021 met 25% te verlagen. [persoon A] c.s. hebben niet op deze brief gereageerd.

3..De stellingen van partijen in conventie

De vordering
3.1
[persoon A] c.s. hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. Inbev te veroordelen tot betaling aan [persoon A] c.s. van een bedrag van € 1.968,37 aan hoofdsom;
b. Inbev te veroordelen tot betaling aan [persoon A] c.s. van de wettelijke handelsrente per (gedeelte van een) maand vanaf de vervaldatum van de factuur tot aan de dag der algehele voldoening;
c. Inbev te veroordelen tot betaling aan [persoon A] c.s. van een bedrag van € 295,26 aan buitengerechtelijke incassokosten;
d. Inbev te veroordelen tot betaling aan [persoon A] c.s. van een bedrag van € 300,00 aan contractuele boete;
e. Inbev te veroordelen in de proceskosten;
f. Inbev te veroordelen om vanaf 1 oktober 2020 de verschuldigde huurpenningen conform overeenkomst bij vooruitbetaling per kwartaal te voldoen, op straffe van een contractuele boete van € 300,00 per keer dat Inbev daarmee in gebreke blijft;
g. en bij afwijzing van de onder f. ingestelde vordering de huurovereenkomst te ontbinden per 1 oktober 2020 dan wel op een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen datum;
h. te bepalen dat Inbev over de proceskostenveroordeling de wettelijke handelsrente
ex artikel 6:119a BW verschuldigd is en de nakosten.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 hebben [persoon A] c.s. de hiervoor onder g. gevorderde (voorwaardelijke) ontbinding van de huurovereenkomst ingetrokken.
3.3
Aan hun (gewijzigde) vordering hebben [persoon A] c.s. - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Inbev is ondanks aanmaningen in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de, ingevolge de huurovereenkomst, verschuldigde huurpenningen. De huurachterstand bedraagt € 1.968,37.
[persoon A] c.s. hebben ermee ingestemd dat gedurende de coronacrisis de huurpenningen vooraf per maand mogen worden betaald, maar zij zijn niet akkoord gegaan met een huurprijsvermindering. Omdat betaling uitbleef, hebben [persoon A] c.s. hun vordering ter incasso uit handen moeten geven. De incassokosten van € 295,26 dienen voor rekening van Inbev te komen. Daarnaast maken [persoon A] c.s. aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente en de contractuele boete van € 300,00, nu de huur niet tijdig is voldaan.
3.4
Op hetgeen verder nog door [persoon A] c.s. is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.
Het verweer
3.5
Inbev heeft de vordering van [persoon A] c.s. betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [persoon A] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten. Daartoe heeft Inbev het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
Inbev is niet de volledige huurprijs aan [persoon A] c.s. verschuldigd. Inbev maakt primair aanspraak op huurprijsvermindering op grond van artikel 7:207 BW, omdat zij het gehuurde als gevolg van de overheidsmaatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus niet kan gebruiken volgens de bestemming en zij niet het beoogde huurgenot daarvan heeft. Deze omstandigheden zijn niet aan Inbev als huurder toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een gebrek aan het gehuurde in de zin van artikel 7:204 BW.
Subsidiair doet Inbev een beroep op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW die maken dat [persoon A] c.s. ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst niet mogen verwachten. De overheidsmaatregelen zijn bij het sluiten van de huurovereenkomst niet voorzien en hebben Inbev en haar onderhuurder hard geraakt. Het coronavirus en de daarop gevolgde overheidsmaatregelen kunnen niet als ondernemersrisico worden aangemerkt. Inbev is vooralsnog van mening dat het redelijk is dat de huurprijs van het gehuurde over de maanden april en mei 2020 gewijzigd wordt naar 2/3 deel van de overeengekomen huurprijs. Verder heeft Inbev nog aangevoerd dat partijen hebben afgesproken dat Inbev de huur tijdens de coronacrisis per maand voldoet.
3.6
Op hetgeen verder nog door Inbev is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

4..De stellingen van partijen in reconventie

De vordering
4.1
Inbev heeft bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om te bepalen dat de huurprijs van het gehuurde voor de maanden april en mei 2020 wordt gewijzigd naar 2/3 van de overeengekomen huurprijs, met veroordeling van [persoon A] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
4.2
Bij voormelde akte wijziging van eis heeft Inbev haar vordering gewijzigd. Inbev heeft thans gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te bepalen dat de huurprijs van het gehuurde:
- vanaf 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 wordt verminderd/aangepast naar 50% van de overeengekomen huurprijs;
- vanaf 1 juni 2020 tot en met 14 oktober 2020 wordt verlaagd/aangepast naar 75% van de overeengekomen huurprijs;
- vanaf 15 oktober 2020 tot het einde van de huidige overheidsmaatregelen met betrekking tot de horeca wordt verminderd/aangepast naar 50% van de overeengekomen huurprijs;
- opeisbaar wordt per maand in plaats van per kwartaal vanaf 1 april 2020 tot het einde van de huidige overheidsmaatregelen met betrekking tot de horeca;
althans subsidiair wordt verminderd/aangepast naar een % dat de kantonrechter redelijk acht over de verzochte periode(n);
b. [persoon A] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Inbev meer heeft betaald dan zij uit hoofde van het voorgaande gehouden was te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling, althans de datum van eiswijziging;
alles met hoofdelijke veroordeling van [persoon A] c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de nakosten.
4.3
Aan haar (gewijzigde) vordering heeft Inbev - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Inbev maakt aanspraak op een huurprijsvermindering van 50% respectievelijk 25% vanaf
15 maart 2020. In dat verband wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 3.5 is vermeld.
Inbev heeft aan haar onderhuurder reeds een huurkorting verstrekt van 66,6% over de maanden april en mei 2020 en per 1 november 2020 een korting van 25%, waarbij Inbev aan haar onderhuurder heeft toegezegd dat dit laatste percentage zal worden verhoogd met het kortingspercentage dat zij van [persoon A] c.s. ontvangt. [persoon A] c.s. zijn gehouden tot terugbetaling van de teveel door Inbev betaalde huur.
4.4
Op hetgeen verder nog door Inbev is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.
Het verweer
4.5
[persoon A] c.s. hebben de vordering van Inbev betwist en hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Inbev in de proceskosten. Daartoe hebben [persoon A] c.s. het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
4.5.1
Van een gebrek aan het gehuurde dan wel van onvoorziene omstandigheden is geen sprake. Inbev kan dan ook geen aanspraak maken op huurprijsvermindering.
[persoon A] c.s. zijn hardwerkende horecaondernemers die afhankelijk zijn van de huurinkomsten voor het betalen van de financieringslasten, terwijl Inbev een internationaal beursgenoteerde onderneming is die in 2019 nog een hoge winst heeft behaald. Inbev gebruikt de huurovereenkomst alleen als middel, niet als doel. Inbev heeft onvoldoende onderbouwd dat ook zij te maken heeft met een omzetdaling die een huurprijsvermindering rechtvaardigt. [persoon A] c.s. zijn geen onroerend goed magnaten en zijn zelf ook hard getroffen door de coronacrisis. Van de lasten die [persoon A] c.s. hebben, is niets kwijtgescholden. [persoon A] c.s. hebben overeenkomstig de huurovereenkomst een horecaruimte aan Inbev ter beschikking gesteld. Ondanks de overheidsmaatregelen was het gewoon mogelijk om een horecabedrijf te runnen vanuit het gehuurde, nu het bezorgen en afhalen van eten wel was toegestaan. Het gehuurde was niet gesloten en kon nog steeds volgens de bestemming worden gebruikt. [naam horecagelegenheid] heeft ook klanten bediend, maar dan vanuit een andere locatie dan het gehuurde. Ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar en gerechtvaardigd. Gelet hierop is Inbev gehouden om de contractuele huurprijs volledig en tijdig te voldoen. Er bestaat dan ook geen grond voor de vordering van Inbev.
4.5.2
Op hetgeen verder nog door [persoon A] c.s. is aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.

5..De beoordeling van de vorderingen

In conventie en reconventie
5.1
Gelet op de samenhang tussen de beide vorderingen ziet de kantonrechter aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
5.2
Partijen twisten allereerst over de vraag of sprake is van een gebrek aan het gehuurde dan wel van onvoorziene omstandigheden en of Inbev recht heeft op huurprijsvermindering. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.3
Van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW is sprake als het genot van het gehuurde wordt verhinderd door een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid. Vaststaat dat de uitbraak van de coronapandemie en de maatregelen die de overheid daarna heeft getroffen een grote impact hebben gehad op (onder andere) de horecasector en dat Inbev en haar onderhuurder het gehuurde daardoor enige tijd niet hebben kunnen gebruiken als eetcafé. Of dat omstandigheden zijn die niet aan Inbev als huurder zijn toe te rekenen, kan buiten beschouwing blijven nu gelet op hetgeen hierna wordt overwogen het beroep op onvoorziene omstandigheden slaagt en het vaststellen dat sprake zou zijn van een gebrek aan het gehuurde niet tot een hogere huurprijsvermindering zal leiden. In het midden kan dan ook blijven of het wettelijke recht op huurprijsvermindering bij gebreken in de algemene bepalingen al dan niet is uitgesloten.
5.4
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 lid 1 BW, die maken dat [persoon A] c.s. ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mogen verwachten. Niet in geschil is dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst de coronapandemie en de (aanzienlijke) gevolgen daarvan voor (onder andere) de huurovereenkomst, niet hebben voorzien. De overheidsmaatregelen waren, in ieder geval tot 5 juni 2021 toen de horecagelegenheden weer open mochten voor het ontvangen van gasten binnen, ingrijpend en kunnen aan geen van partijen worden verweten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden gezegd dat de coronacrisis en de daarop gevolgde overheidsmaatregelen tot het (normale) ondernemersrisico van (één van) partijen behoort. Een dergelijke situatie heeft zich niet eerder voorgedaan. Het ligt dan ook voor de hand om de nadelige gevolgen van de overheidsmaatregelen voor de huurovereenkomst over beide partijen te verdelen. Dat is inmiddels ook uitgangspunt in de jurisprudentie.
5.5
[persoon A] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat Inbev onderdeel uitmaakt van een wereldwijd concern en kapitaalkrachtig genoeg is om de huur gewoon volledig door te betalen en dat, zo begrijpt de kantonrechter, een wijziging van de huurovereenkomst alleen al daarom niet aan de orde kan zijn, maar dat uitgangspunt is onjuist. [persoon A] c.s. moeten immers als verhuurders van het gehuurde het volledige huurgenot verschaffen aan Inbev en dat hebben zij (weliswaar buiten hun schuld) niet gedaan. Het gehuurde kon daardoor tijdelijk niet of niet volledig worden gebruikt als eetcafé. De overeengekomen huurprijs is de tegenprestatie voor het verstrekte huurgenot. Het evenwicht tussen de wederzijdse prestaties in de huurovereenkomst is daardoor fundamenteel verstoord geraakt. Dat het gehuurde eventueel wel gebruikt kon worden voor het bereiden en afhalen van maaltijden, maakt dit niet anders. Dat is niet wat Inbev voor ogen stond bij het sluiten van de huurovereenkomst en bij de verplichtingen die Inbev jegens [bedrijf F] is aangegaan.
5.6
Voor de vraag op welke wijze de pijn van de overheidsmaatregelen moet worden verdeeld geldt als uitgangspunt dat bij een gedwongen sluiting van het gehuurde en het (tijdelijk) volledig wegvallen van de omzet die uit het gehuurde kan worden gehaald, de verdeling tussen verhuurder en huurder fifty-fifty moet zijn. De omstandigheden van het geval kunnen echter meebrengen dat een andere verdeling redelijk is. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.6.1
Inbev is een wereldwijd opererende bierbrouwer. Om verkooppunten voor haar biermerken te realiseren huurt Inbev in Nederland meer dan 700 horecabedrijfsruimtes, die zij niet zelf exploiteert maar onderverhuurt aan horecaondernemers. Ook het gehuurde wordt feitelijk geëxploiteerd door haar onderhuurder, een horecaondernemer die in het gehuurde een eetcafé drijft en daarbij ook de biermerken van Inbev verkoopt. De huur die Inbev aan haar onderhuurder in rekening brengt is gelijk aan de huur die Inbev met [persoon A] c.s. is overeengekomen. Inbev verdient niet aan de huur. De huur die [persoon A] c.s. ontvangen wordt dus feitelijk verdiend en opgebracht door de inspanningen van de onderhuurder en niet door Inbev zelf, uit de verkoopopbrengst van (onder andere) bier vanuit het gehuurde.
Vaststaat ook dat in 2020 de bieromzet in de horeca fors is gedaald en dat die daling niet wordt gecompenseerd door de stijging van de omzet van drankenhandels en supermarkten. Inbev heeft aan haar onderhuurder een huurkorting verstrekt van 66,6% over de maanden april en mei 2020 en per 1 november 2020 een korting van 25%, waarbij Inbev aan haar onderhuurder heeft toegezegd dat dit percentage zal worden verhoogd met het kortingspercentage dat zij van [persoon A] c.s. ontvangt. [persoon F] heeft het bestaan van deze afspraak tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 erkend.
[persoon A] c.s. zijn zelf horecaondernemers en hebben diverse onroerende zaken in Vlaardingen in eigendom. Een deel van die panden wordt verhuurd.
5.6.2
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat de inkomens- en vermogenspositie van partijen maakt dat een andere dan gelijkwaardige verdeling van de pijn tussen verhuurder en huurder op zijn plaats is.
Inbev is weliswaar een grote speler, maar dat maakt niet dat zij, verhoudingsgewijs als wereldwijd opererend concern met veel werknemers, niet net zo kwetsbaar of kwetsbaarder kan zijn als horeca- en vastgoedexploitanten [persoon A] c.s. Of dat het geval is kan alleen inzichtelijk worden als beide partijen (voldoende) open kaart spelen over hun financiële positie. Dat hebben beide partijen niet gedaan.
Inbev heeft geen exacte vermogens- en omzetcijfers verstrekt, mede omdat die gegevens als beursgenoteerde onderneming concurrentiegevoelige informatie bevatten. Wel heeft Inbev onweersproken gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor TVL, omdat zij zelf geen horecagelegenheden exploiteert, en dat zij alleen voor haar vertegenwoordigers NOW heeft ontvangen.
Hoewel [persoon A] c.s. in hun voormelde akte hebben gesteld dat de jaarcijfers over 2019 en de voorlopige jaarcijfers over 2020 bij die akte zijn bijgevoegd, is tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 duidelijk geworden dat de overgelegde cijfers over 2020 slechts betrekking hebben op de eerste drie kwartalen van dat jaar en dat het vierde kwartaal helemaal ontbreekt. Dat is niet in de akte vermeld. Daarbij komt nog dat in die akte is gesteld dat over 2020 een operationeel verlies is geleden van minimaal € 150.000,00, terwijl tijdens genoemde zitting door [persoon A] c.s. is meegedeeld dat dat onjuist is en dat met dat verlies het omzetverlies wordt bedoeld. Reeds gelet op de onvolledigheid van de jaarcijfers over 2020 kan echter ook daarvan niet worden uitgegaan.
[persoon A] c.s. hebben niet gesteld dat zij in 2020 overheidssteun hebben aangevraagd en uit de (onvolledige) cijfers die over 2020 zijn overgelegd, blijkt ook niet dat overheidssteun is ontvangen, terwijl [persoon A] c.s. daar hoogstwaarschijnlijk wel recht op hadden. Dat komt in de verhouding tot Inbev voor rekening en risico van [persoon A] c.s.
[persoon A] c.s. hebben weliswaar gesteld dat zij afhankelijk zijn van de huurinkomsten voor het betalen van de financieringslasten van de panden, maar zij hebben niet duidelijk gemaakt wat de hoogte is van die financieringslasten. Uit de jaarrekening van 2019 blijkt dat de totale hypotheek € 167.089,00 bedraagt. Dat is een (relatief) bescheiden hypotheek. In 2019 bedroegen de hypotheeklasten ruim € 11.000,00. Dat is gelet op de hoogte van de hypotheek een fors bedrag. Niet onaannemelijk is dat daar ook (aanzienlijke) afschrijvingsbedragen in zitten. Nu [persoon A] c.s. hier echter geen enkele informatie over hebben verstrekt, kan er niet van worden uitgegaan dat de rentelasten zodanig zijn dat [persoon A] c.s. ook gedurende de maanden waarin de horecagelegenheden gesloten waren de volledige huur van Inbev nodig hadden om de rentelasten te kunnen dragen.
5.6.3
Bij gebreke van voldoende gegevens over de financiële positie van partijen gaat de kantonrechter ervan uit dat beide partijen verhoudingsgewijs en relatief gezien ongeveer evenveel en voldoende vlees op de botten hebben om in dit specifieke geval de overheidsmaatregelen het hoofd te kunnen bieden, als de pijn fifty-fifty wordt verdeeld.
Er zijn geen feiten of omstandigheden genoemd die nopen tot een andere verdeling van de pijn (dan fifty-fifty).
5.7
Als gevolg van het feit dat [persoon A] c.s. door de coronacrisis en de daarop gevolgde overheidsmaatregelen niet het (volledige) huurgenot aan Inbev konden verschaffen, kon Inbev dat ook niet aan haar onderhuurder, de horecaondernemer die de huur moet verdienen door de exploitatie van [naam horecagelegenheid] . In die rechtsverhouding kan de onderhuurder Inbev aanspreken op huurprijsvermindering wegens onvoorziene omstandigheden. Bij gebrek aan verdere informatie gaat de kantonrechter ervan uit dat ook in de verhouding Inbev en haar onderhuurder een evenredige verdeling van de pijn passend is en dat ook daar de afweging moet zijn dat gedurende de volledige sluiting van het gehuurde de onderhuurder 50% van de door haar aan Inbev verschuldigde huur aan Inbev hoeft te betalen. Dat in de verhouding met de onderhuurder een andere verdeling van de pijn op zijn plaats is, is niet gebleken.
Inbev heeft op basis van door haar overgelegde e-mail van 17 februari 2021 van de accountant van [persoon F] onweersproken gesteld dat [bedrijf F] over 2020 een voorlopig verlies heeft geleden van € 25.006,00, dat [bedrijf F] in dat jaar in totaal € 40.000,00 aan overheidssteun (TOGS en NOW) heeft ontvangen en dat [bedrijf F] als startende onderneming per 1 januari 2020 (dus) niet over omzetgegevens over 2019 beschikt en dat zij daarom niet in aanmerking kwam voor TVL. [persoon F] heeft tijdens de laatste zitting gesteld dat hij alleen van 1 januari 2020 tot en met 15 maart 2020 en van 1 juni 2020 tot en met 14 oktober 2020 omzet heeft gegenereerd uit het gehuurde en dat hij daarom niet in staat was om de volledige contractuele huur aan Inbev te betalen.
Dat [bedrijf F] tijdens de sluitingsperiodes heeft geprobeerd om alternatieve inkomsten te genereren maakt nog niet dat zij in staat was om meer dan 50% aan huur door te betalen. [persoon F] heeft aangevoerd dat de keuken van [naam horecagelegenheid] in die maanden niet werd gebruikt en dat aldaar alleen werd geadverteerd door middel van de door [persoon A] c.s. overgelegde poster om op een andere locatie van [bedrijf F] bereide maaltijden af te halen dan wel van daaruit te laten bezorgen. Uit die poster blijkt ook dat er geen maaltijden afgehaald konden worden bij [naam horecagelegenheid] . Door [persoon A] c.s. is niet gesteld en ook is niet gebleken dat door [bedrijf F] substantiële inkomsten zijn gegenereerd uit de verkoop van afhaalmaaltijden. [persoon F] heeft dat ook uitdrukkelijk betwist en dat is ook niet aannemelijk.
5.7.1
Gelet op dit alles gaat de kantonrechter er vanuit dat de onderhuurder aanspraak kan maken op een huurprijsvermindering van 50%. Een dergelijke huurprijsvermindering lijkt ook redelijk en in het belang van Inbev en [persoon A] c.s., die voor hun huuropbrengsten in het gehuurde afhankelijk zijn van de door de onderhuurder in het gehuurde te genereren omzet. Het is dus in ieders belang dat de onderhuurder het hoofd boven water weet/wist te houden. Inbev heeft overigens ook gesteld dat enkele van haar onderhuurders ook in rechte al aanspraak hebben gemaakt op een huurkorting van tenminste 50%.
5.8
Uitgaande van een huurprijsvermindering van 50% in de periode dat [naam horecagelegenheid] noodgedwongen gesloten was, is de pijn die Inbev in die periode heeft geleden 50% van de huurprijs. Dat bedrag mist Inbev namelijk aan inkomsten. Als die pijn fifty-fifty wordt verdeeld over Inbev en [persoon A] c.s. komt dat neer op ieder 25% van de verschuldigde huurprijs. Dat Inbev om haar moverende redenen haar onderhuurder gedurende een korte periode een hogere huurkorting heeft gegeven dan 50% maakt niet dat een andere verdeling in de verhouding met [persoon A] c.s. op zijn plaats is. Daarvoor zijn namelijk geen aanknopingspunten. Ditzelfde geldt voor de huurkorting van 25% die Inbev vanaf november 2020 aan haar onderhuurder heeft verstrekt, gelet op de hiervoor genoemde afspraak tussen Inbev en [bedrijf F] dat het percentage van 25% nog zal worden verhoogd met het kortingspercentage dat Inbev van [persoon A] c.s. ontvangt.
5.9
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de kantonrechter een vermindering tot 75% van de overeengekomen huurprijs gerechtvaardigd voor de periode dat [naam horecagelegenheid] voor gasten volledig gesloten is geweest. Dat was de periode van 16 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en vanaf 15 oktober 2020 tot en met 4 juni 2021. Met ingang van
5 juni 2021 is de overheidsmaatregel van volledige sluiting van de horeca voor de binnenruimtes immers (weliswaar nog met enkele beperkingen) opgeheven.
De huurovereenkomst zal daarom in die zin worden gewijzigd. Voor de periode dat [naam horecagelegenheid] (beperkt) open is geweest (van 1 juni tot 15 oktober 2020) zal geen huurprijsvermindering worden bepaald. In die periode heeft Inbev namelijk wel de beschikking gehad over haar verkooppunt, terwijl zij zelf heeft gesteld dat zij aan haar onderhuurder in die periode, waarin weer omzet kon worden gemaakt, geen huurkorting heeft verstrekt. Inbev heeft toen dus zelf geen omzetschade geleden.
5.1
[persoon A] c.s. zal worden veroordeeld om aan Inbev de huur die zij als gevolg van voornoemde wijzigingen teveel heeft betaald, terug te betalen. Dit is een bedrag van in totaal (€ 2.952,56 aan huurprijs per maand x 25% x in totaal (afgerond) 10 maanden minus de hierna vermelde achterstand van € 1.968,37, aldus) € 5.413,03. De hierover gevorderde wettelijke rente wordt echter afgewezen. Niet alleen heeft Inbev pas bij voormelde akte wijziging van eis aanspraak gemaakt op terugbetaling van de teveel door haar betaalde huur, gesteld noch gebleken is dat [bedrijf F] op haar beurt rente ontvangt van Inbev over de teveel door [bedrijf F] aan Inbev betaalde huur.
5.11
Partijen zijn het erover eens dat alleen het bij dagvaarding door [persoon A] c.s. gevorderde bedrag aan huur van € 1.968,37 door Inbev onbetaald is gelaten en dat geen verdere huurachterstand bestaat. Gelet op de huurprijsvermindering van 25% over de hiervoor genoemde maanden en de hiervoor genoemde terugbetalingsverplichting van [persoon A] c.s., moet worden vastgesteld dat geen enkele toewijsbare huurachterstand meer resteert.
5.12
Nu [persoon A] c.s. ermee hebben ingestemd dat Inbev de huur gedurende de coronacrisis (bij vooruitbetaling) per maand in plaats van (zoals contractueel overeengekomen) per kwartaal zou voldoen, zijn [persoon A] c.s. aan die toezegging gebonden en kunnen zij die instemming thans niet (zonder meer) intrekken. [persoon A] c.s. hebben tijdens de zitting van
19 april 2021 ook erkend dat Inbev zich aan die afspraak houdt en de huur steeds per maand voldoet. De door [persoon A] c.s. op dit punt ingestelde vordering wordt dan ook afgewezen.
Het verweer van [persoon A] c.s. dat voor wat betreft de vordering van Inbev dat de huur opeisbaar is per maand in plaats van per kwartaal vanaf 1 april 2020 geen vonnis nodig is omdat Inbev de huur (dus) toch al per maand voldoet, kan niet slagen. Inbev heeft belang bij een executoriale titel op dit punt, reeds omdat [persoon A] c.s. ondanks de voormelde afspraak tussen partijen hebben gevorderd dat Inbev vanaf 1 oktober 2020 de verschuldigde huurpenningen per kwartaal dient te voldoen op straffe van een contractuele boete van
€ 300,00 per keer dat Inbev daarmee in gebreke blijft. De vordering van Inbev wordt dan ook toegewezen, op de wijze zoals hierna is bepaald.
5.13
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [persoon A] c.s. wordt afgewezen. De nevenvorderingen delen in het lot van afwijzing van de hoofdsom.
5.14
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
5.15
[persoon A] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. Voor de twee zittingen zal in totaal één procespunt worden toegekend, gelet op de korte duur van de eerste zitting en hetgeen hiervoor onder 1.2 is overwogen.
De door Inbev gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vordering van [persoon A] c.s. af;
in reconventie:
bepaalt dat de huurprijs van het gehuurde gelegen aan de [adres 3] te Vlaardingen vanaf 16 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en vanaf 15 oktober 2020 tot en met 4 juni 2021 wordt verminderd naar 75% van de overeengekomen huurprijs;
veroordeelt [persoon A] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot terugbetaling aan Inbev van een bedrag van € 5.413,03 dat Inbev als gevolg van de hiervoor uitgesproken wijziging van de huurovereenkomst teveel aan huur heeft betaald;
bepaalt dat de huurprijs van het gehuurde opeisbaar was per de eerste van de maand in plaats van per de eerste van het kwartaal over de periode van 1 april 2020 tot en met 31 mei 2021;
in conventie en reconventie:
veroordeelt [persoon A] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Inbev vastgesteld op € 746,00 aan salaris voor de gemachtigde, genoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente
ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, en tevens, indien [persoon A] c.s. niet binnen veertien dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis hebben voldaan, een bedrag van € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
764